ECLI:NL:RBNHO:2021:10771

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
24 november 2021
Zaaknummer
C/15/320242 / HA ZA 21-495
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident in faillissement D-RT Groep B.V. en haar dochters met betrekking tot de niet-ontvankelijkheid van curatoren

Op 24 november 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een incident dat is ingesteld door de curatoren van D-RT Groep B.V. en haar failliete dochters D-RT Retail B.V. en D-RT Shared Services B.V. De curatoren vorderden een verklaring voor recht dat de toestemming die D-RT Groep had gegeven voor de overdracht van een lening en pandrecht aan Selten B.V. vernietigd diende te worden. Selten vorderde op haar beurt dat de rechtbank de curatoren niet-ontvankelijk verklaarde in hun vorderingen en dat de rechtbank zich onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van de meer subsidiaire en uiterst subsidiaire vorderingen van de curatoren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de curatoren ontvankelijk zijn in hun vorderingen en dat de rechtbank bevoegd is om van de zaak kennis te nemen. De rechtbank heeft de incidentele vorderingen van Selten afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten van het incident. De zaak zal op 5 januari 2022 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats [plaats 2]
zaaknummer / rolnummer: C/15/320242 / HA ZA 21-495
Vonnis in incident van 24 november 2021
in de zaak van

1.[eiser 1]

kantoorhoudende te [plaats 1],
2.
[eiser 2]
kantoorhoudende te [plaats 2],
in hun hoedanigheid van curatoren in de faillissementen van D-RT Groep B.V., D-RT Retail B.V. en D-RT Shared Services B.V.,
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. M.A.M.J. Stücken te [plaats 1],
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SELTEN B.V.,
gevestigd te [plaats 3],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. L.J.J. Kerstens te [plaats 1].
Partijen zullen hierna curatoren en Selten genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de incidentele conclusie tot niet-ontvankelijkheid, tevens houdende exceptie van onbevoegdheid ex artikel 110 Rv
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten voor zover van belang voor de incidentele vorderingen

2.1.
Curatoren treden op als curator van D-RT Groep B.V. (hierna D-RT Groep) en van haar twee failliete dochters D-RT Retail B.V. en D-RT Shared Services Center B.V. Deze vennootschappen maken onderdeel uit van het D-Reizen concern, een reisorganisatie met ongeveer 300 winkels en ruim 1000 werknemers in Nederland. De vennootschappen zijn op 6 april 2021 failliet verklaard.
2.2.
Bestuurders van D-RT Groep zijn J[bestuurder 1] (hierna: [bestuurder 1]) en [bestuurder 2] (hierna: [bestuurder 2]).
2.3.
RT/Raiffeisen Touristik Group GmbH (hierna: RTG) is de voormalig aandeelhouder van D-Reizen. Zij heeft die aandelen in 2016 verkregen van Stichting Uniconsult (hierna: Uniconsult). Uniconsult heeft in verband daarmee een lening verstrekt aan D-RT Groep (hierna: de Lening), zoals neergelegd in de New Uniconsult Financing Agreement (hierna: de NUFA).
2.4.
Demed B.V. (hierna: Demed) maakt ook onderdeel uit van het D-Reizen concern, maar zij is niet failliet. Alle IE-rechten van D-Reizen zijn bij Demed ondergebracht.
2.5.
Tot zekerheid voor terugbetaling van de Lening heeft Demed op 28 september 2016 een derdenpandrecht verstrekt op de IE-rechten ten gunste van Uniconsult (hierna: het pandrecht), welk pandrecht is vastgelegd in een pandakte. In de NUFA wordt in artikel 15.2 vermeld dat de Lening niet kan worden overgedragen aan een derde partij zonder de voorafgaande toestemming van de debiteur, D-RT Groep.
2.6.
Selten is 29 oktober 2020 opgericht door de bestuurders van D-Reizen, [bestuurder 1] en [bestuurder 2]. Laatstgenoemden zijn tevens bestuurders van Selten.
2.7.
RTG heeft op 23 december 2020 haar leningen aan en aandelen in D-Reizen voor € 1,00 aan Selten verkocht.
2.8.
RTG heeft de Lening op 15 februari 2021 met het bijbehorende pandrecht voor een bedrag van € 5.500.000 overgenomen van Uniconsult.
2.9.
RTG heeft de Lening met het bijbehorende pandrecht op dezelfde dag voor een bedrag van € 2.000.000 - doorverkocht aan Selten. RTG heeft de koopsom aan Selten geleend onder een “'Verkäufer Darlehensvertrag”. Dit bedrag dient uiterlijk over 6 jaar, vermeerderd met rente, aan RTG te worden terugbetaald. Art. 10.1 van het “'Verkäufer Darlehensvertrag” voorziet er in dat Selten in geval van een faillissement van D-RT Groep of D-RT Retail aan RTG kan verzoeken volledig afstand te doen van de vordering uit hoofde van de lening en aan Selten volledige en finale kwijting te verlenen, aan welk verzoek RTG gehoor moet geven.
2.10.
Voor de overdracht van de Lening en het pandrecht aan RTG, respectievelijk Selten heeft D-RT Groep, vertegenwoordigd door [bestuurder 1] en [bestuurder 2], toestemming gegeven.

3.Het geschil in de hoofdzaak

3.1.
In de hoofdzaak vorderen curatoren – samengevat -
primaireen verklaring voor recht dat de verleende toestemming door D-RT Groep aan RTG voor de overdracht van de Lening en het daaraan verbonden pandrecht aan Selten is vernietigd.
Subsidiairvorderen zij de voornoemde toestemming te vernietigen.
Meer subsidiairen
uiterst subsidiairvorderen curatoren te verklaren voor recht dat het pandrecht zich niet of slechts ten dele uitstrekt over domeinnamen
Curatoren leggen aan de primaire en subsidiaire vorderingen samengevat ten grondslag dat sprake is van faillissementspauliana als bedoeld in artikel 42 e.v. Fw en dat sprake is van een tegenstrijdig belang als bedoeld in artikel 2:239 lid 6 BW.
Aan de meer subsidiair en uiterst subsidiaire vorderingen leggen curatoren samengevat ten grondslag dat het naar Nederlands recht niet mogelijk is om een pandrecht op domeinnamen te vestigen en dat dus geen sprake is van een rechtsgeldige verpanding hiervan. Voor zover verpanding van domeinnamen wel mogelijk is heeft Selten daar (deels) geen pandrecht op kunnen vestigen, omdat zij (deels) geen rechthebbende op de domeinnamen was.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
Selten vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(i) Curatoren niet-ontvankelijk verklaart in hun primaire en subsidiaire vorderingen, althans deze vorderingen afwijst; en
(ii) zichzelf onbevoegd verklaart om kennis te nemen van de meer subsidiaire en uiterst subsidiaire vorderingen van Curatoren; en
(iii) de zaak (voor dat deel) verwijst naar de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, althans de Rechtbank Amsterdam,
een en ander met veroordeling van Curatoren in de kosten van dit incident.
4.2.
Selten concludeert ten aanzien van het sub (i) gevorderde dat de primaire en subsidiaire vorderingen van curatoren zonder enig inhoudelijk onderzoek of inhoudelijke beoordeling dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid, althans afwijzing van de vorderingen. Zij voert in dit verband ten aanzien van de door curatoren gestelde faillissementspauliana ex artikel 42 e.v. Fw aan dat de rechtshandeling die curatoren in het onderhavige geval proberen te vernietigen de toestemming die D-RT Groep heeft gegeven aan RTG voor de overdracht van de Lening betreft. Op grond van artikel 3:51 lid 2 BW hadden curatoren dan ook RTG mede moeten dagvaarden. Nu curatoren dit hebben nagelaten, geldt dat zij aanstonds niet-ontvankelijk zijn ten aanzien van hun beroep op artikel 42 Fw wegens exceptio plurium litis consortium.
Ten aanzien van het door curatoren gestelde tegenstrijdig belang ex 2:239 lid 6 BW stelt Selten zich op het standpunt dat curatoren geen beroep kunnen doen op vernietiging van het besluit waarmee D-RT Groep toestemming heeft gegeven voor de overdracht van de Lening en het pandrecht, omdat dit ingevolge artikel 2:15 lid 3 BW slechts in twee gevallen mogelijk is en deze gevallen doen zich in het onderhavige geval niet voor.
Ter zake van het sub (ii) gevorderde stelt Selten dat uitsluitend een inhoudelijke behandeling zal kunnen plaatsvinden over de meer subsidiaire en uiterst subsidiaire vorderingen van curatoren, die in de kern neer komen op de vraag of domeinnamen naar Nederlands recht kunnen worden verpand en welke specifieke domeinnamen onder het pandrecht van Selten vallen. Ten aanzien van deze vorderingen geldt dat er geen grondslag voor de relatieve bevoegdheid van de Rechtbank Noord-Holland bestaat, maar dat curatoren Selten ex artikel 99 Rv dienen te dagen voor de rechtbank van haar woonplaats ([plaats 3]), althans ex artikel 108 Rv voor de Rechtbank Amsterdam nu deze rechtbank is aangewezen in zowel de Lening als de aan het pandrecht ten grondslag liggende pandakte, aldus nog steeds Selten.
4.3.
Curatoren voeren verweer. Zij concluderen dat deze rechtbank bevoegd is om van de primaire, subsidiaire, meer subsidiaire en uiterst subsidiaire vordering kennis te nemen. Daarnaast treft het niet-ontvankelijkheidsverweer van Selten met betrekking tot de primaire en subsidiaire vordering volgens curatoren geen doel, althans kan dit in het kader van dit bevoegdheidsincident verder buiten beschouwing worden gelaten.
4.4.
Het verweer van curatoren slaagt. Tegen de primaire en subsidiaire vorderingen van curatoren voert Selten geen bevoegdheidsverweer, maar beroept zij zich slechts op de niet-ontvankelijkheid van curatoren. De rechtbank stelt in dit verband voorop dat een niet-ontvankelijkheidsverweer niet een in de wet geregeld incident betreft. Indien een bijzondere wettelijke regel ontbreekt, geldt de maatstaf van artikel 209, eerste zin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), die inhoudt dat de vordering eerst en vooraf wordt behandeld en beslist ‘indien de zaak dat medebrengt’. Bij de toepassing van deze maatstaf dient de rechter, aan de hand van de aard en inhoud van de vordering, de belangen van partijen en het belang van een doelmatige procesvoering, na te gaan of een voorafgaande behandeling en beslissing redelijkerwijs geboden zijn en niet leiden tot een onredelijke vertraging van het geding (HR 2 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8176 en HR 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW4008).
4.5.
Met betrekking tot de op artikel 42 e.v. Fw gestoelde vordering van curatoren overweegt de rechtbank dat indien sprake zou zijn van een situatie als bedoeld in artikel 3:51 lid 2 BW en curatoren gehouden zijn om ook RTG te dagvaarden - zoals Selten betoogt en de curatoren betwisten - de rechter in een dergelijk geval een termijn pleegt te geven waarbinnen de betreffende partij op de voet van artikel 118 Rv alsnog kan worden opgeroepen. Voor zover curatoren derhalve in strijd met artikel 3:51 lid 2 BW RTG niet mee hebben gedagvaard, leidt dit daarom niet zonder meer tot niet-ontvankelijkheid. Een en ander zal naar het oordeel van de rechtbank, gezien het in r.o 4.4. geschetste toetsingskader, in de hoofdzaak aan de orde dienen te komen en beoordeeld te worden. Op deze grond kan de betreffende incidentele vordering derhalve niet slagen.
4.6.
Met betrekking tot de op artikel 2:239 lid 6 BW gestoelde vordering van curatoren overweegt de rechtbank dat uit artikel 2:15 lid 3 BW volgt dat vernietiging slechts geschiedt door een uitspraak van de rechtbank van de woonplaats van de rechtspersoon:
( a) op een vordering tegen de rechtspersoon van iemand die een redelijk belang heeft bij de naleving van de verplichting die niet is nagekomen; of
( b) op vordering van de rechtspersoon zelf, ingesteld krachtens bestuursbesluit tegen degene die door de voorzieningenrechter van de rechtbank is aangewezen op een daartoe gedaan verzoek van de rechtspersoon.
Met de curatoren is de rechtbank in het kader van dit incident voorshands van oordeel dat curatoren, in hoedanigheid van vertegenwoordiger van de failliete vennootschap en haar gezamenlijke schuldeisers, kwalificeren als belanghebbenden bij de naleving van de verplichting (het niet in strijd handelen met artikel 2:239 lid 6 BW) die niet is nagekomen, als bedoeld in sub a van artikel 2:15 lid 3 BW, zodat de gevorderde vernietiging ook jegens D-RT Groep geldt. Ook op deze grond kan de incidentele vordering derhalve niet slagen.
4.7.
Nu de niet-ontvankelijkheidsverweren in het incident niet slagen en de rechtbank ingevolge de artikelen 105 en 106 Rv bevoegd is om van de primaire en subsidiaire vorderingen van curatoren kennis te nemen is de rechtbank van oordeel dat de onderlinge samenhang van de primaire en subsidiaire vorderingen met de meer subsidiaire en uiterst subsidiaire vorderingen (welke onderlinge samenhang door Selten ook niet gemotiveerd is weersproken) meebrengt dat redenen van doelmatigheid en proceseconomie een gezamenlijke behandeling door de rechtbank rechtvaardigen. De stelling dat sprake zou zijn van bij voorbaat kansloze primaire en subsidiaire vorderingen die slechts zouden zijn ingesteld om bevoegdheid te creëren voor de meer en uiterst subsidiaire vorderingen volgt de rechtbank gelet op hetgeen daarover hiervoor is overwogen dan ook niet. Deze rechtbank is derhalve ook bevoegd om van de meer subsidiaire en uiterst subsidiaire vorderingen kennis te nemen.
4.8.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de incidentele vorderingen moeten worden afgewezen, omdat de aangevoerde gronden die vordering niet kunnen dragen. Hetgeen partijen overigens naar voren hebben gebracht behoeft derhalve geen bespreking meer.
4.9.
Selten zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. Deze kosten worden tot op heden aan de zijde van curatoren begroot op € 563,00 aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt Selten in de kosten van het incident, aan de zijde van de curatoren tot op heden begroot op € 563,00,
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
5.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
5 januari 2022voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2021. [1]

Voetnoten

1.Conc.: 299