Geschil8. In geschil is of:
- het hoorrecht is geschonden;
- eiseres bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslag afvalstoffenheffing;
- de WOZ-beschikking en de daarop gebaseerde aanslag OZB niet te hoog zijn vastgesteld;
- sprake is van een overschrijding van de opbrengstlimiet als gevolg waarvan de Verordening rioolheffing 2019 geheel of gedeeltelijk onverbindend moeten worden verklaard, en
- de aanslag rioolheffing gebruik te hoog is vastgesteld, waarbij meer specifiek in geschil is of eiseres de bewijslast draagt ter zake van de hoeveelheid drinkwater aangevoerd en afgevoerd gebruikt water.
9. Eiseres heeft – zakelijk weergegeven – gesteld dat de Verordening rioolheffing 2019 en de Verordening afvalstoffenheffing 2019 onverbindend verklaard moeten worden, omdat sprake is van een overschrijding van de opbrengstlimiet. In de begroting voor de rioolheffing zijn de begrote baten 23% hoger dan de begrote lasten. Voor de begroting voor de afvalstoffenheffing zijn de begrote baten 28% hoger dan de begrote lasten. Verder sluiten de cijfers die getoond worden in ‘de paragraaf lokale heffingen 2019’ niet aan bij de cijfers in de ‘begroting 2019’. Ook is ‘de paragraaf lokale heffingen 2019’ niet voorzien van een toelichting. Het is dan ook onnavolgbaar. Zij merkt op dat ook indien geen bewaar zou zijn gemaakt tegen de aanslag afvalstoffenheffing, sprake is van een kwestie van openbare orde welke de rechter zelfstandig dient te beoordelen.
10. Verweerder heeft – eveneens zakelijk weergegeven – gesteld dat geen sprake is van een overschrijding van de opbrengstlimiet en derhalve de aanslagen rioolheffing en afvalstoffenheffing terecht zijn opgelegd. Voorts heeft verweerder voldoende inzicht verschaft in de ramingen. Dat inzicht kan immers worden verschaft op basis van de gemeentelijke begroting, maar ook op basis van andere gegevens die zijn terug te voeren op baten en lasten die in de gemeentebegroting zijn opgenomen (Hoge Raad van
6 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR0676). Verweerder stelt dan ook dat de eerder verstrekte gegevens wel degelijk zijn terug te voeren op de begroting en dat louter sprake is van een verschillende wijze van presentatie. Overigens bepleit verweerder dat het beroep met betrekking tot de aanslag afvalstoffenheffing niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat eiseres daartegen geen bezwaar had gemaakt. 11. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Schending hoorrecht?
12. Eiseres stelt dat verweerder haar had moeten uitnodigen voor een hoorzitting. Naar verweerder terecht heeft aangevoerd, was hij daartoe niet gehouden. Eiseres heeft immers tijdens de bezwaarfase niet verzocht om te worden gehoord. Overigens was verweerder ook niet gehouden om eiseres te wijzen op het hoorrecht.
13. Uit het beroepschrift komt naar voren dat het beroep is gericht tegen de WOZ-beschikking en tegen de aanslagen rioolheffing eigendom en gebruik (de verbindendheid van de verordening). De rechtbank overweegt dat beroep tegen een belastingaanslag kan worden ingesteld nadat daartegen bezwaar is gemaakt. Verder wordt, op grond van artikel 30, tweede lid, van de Wet WOZ een bezwaarschrift tegen een WOZ-beschikking geacht mede te zijn gericht tegen de daarop gebaseerde aanslag OZB en wordt, op grond van artikel 18a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, een belasting die is gebaseerd op een WOZ-waarde en die WOZ-waarde wordt herzien, de belasting dienovereenkomstig herzien. Zoals vermeld in punt 3 was het bezwaarschrift gericht tegen de WOZbeschikking en de aanslagen rioolheffing gebruik. Het bezwaar wordt dus mede geacht te zijn gericht tegen de aanslag OZB. Indien wordt geoordeeld dat de vastgestelde WOZwaarde te hoog is en moet worden verminderd, moet de aanslag rioolheffing eigendom dienovereenkomstig worden verminderd. Gesteld noch gebleken is dat eiseres op enig moment bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslag afvalstoffenheffing. Voor zover het beroep is gericht tegen deze aanslag is het dus niet-ontvankelijk. Aan een inhoudelijke beoordeling van de rechtmatigheid van deze aanslag komt de rechtbank daarom niet toe.
14. Aangaande de WOZ-beschikking is in geschil de waarde van de woning op de waardepeildatum. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de waarde niet hoger is dan € 774.989 en heeft daarvoor – kort weergegeven – aangevoerd dat twee van de door verweerder gehanteerde vergelijkingsobjecten lang na de waardepeildatum zijn verkocht en daarom niet als zodanig bruikbaar zijn, dat onbekend is wie het bij de uitspraak op bezwaar gevoegde taxatieadvies heeft opgesteld en hoe de daarin genoemde bruto inhoud van de woning is vastgesteld. Verder heeft eiseres aangevoerd het object [object 1] op 22 december 2017 is verkocht voor € 782.000, terwijl aan dit object een waarde per de waardepeildatum is toegekend van € 888.000, dus 13,55% hoger dan de marktwaarde op dat moment. Volgens eiseres dient de waarde van de woning daarom te worden gesteld op 100/113,55 x € 880.000 = € 774.989.
15. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de waarde moet worden gehandhaafd op € 880.000. Verweerder heeft daarvoor een waarderapport overgelegd dat naast gegevens van de woning gegevens bevat van woningen waarvan marktgegevens bekend zijn. In dit waarderapport wordt de waarde van de woning getaxeerd op € 883.000. Bij het waarderapport heeft verweerder een matrix met een grondstaffel overgelegd aan de hand waarvan de gerealiseerde verkoopcijfers van de vergelijkingsobjecten zijn herleid naar prijzen per kubieke meter woninginhoud en per vierkante meter kaveloppervlakte waarbij rekening is gehouden met het tijdsverloop tussen de transactiedatum en de waardepeildatum en met verschillen in kwaliteit, onderhoudstoestand, uitstraling, doelmatigheid, voorzieningenniveau en ligging (KOUDVL-factoren). Verder heeft verweerder – kort weergegeven – aangevoerd dat het object [object 1] is verkocht bij koopovereenkomst van 20 juni 2017 en per de waardepeildatum is gewaardeerd naar de staat per 1 januari 2020 omdat de aanbouw aan dat object in 2019 is gerealiseerd.
16. Bij de totstandkoming van de Wet WOZ is de WOZ-waarde omschreven als "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding". De rechtbank overweegt dat verweerder aannemelijk moet maken dat hij de waarde niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Verweerder heeft daarvoor verwezen naar het door hem ingebrachte waarderapport met de matrix en de grondstaffel. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van de daarin vermelde gegevens te twijfelen en is van oordeel dat de daarin genoemde vergelijkingsobjecten qua bouwjaar, grootte en type goed met de woning zijn te vergelijken. De objecten [object 1] en [object 2] zijn hoekwoningen die bouwkundig identiek zijn aan de woning. Nummer [object 1] is na de aankoop op 20 juni 2017 gerenoveerd en in 2019 voorzien met een aanbouw. Nummer [object 2] is voorzien van een aanbouw met daarop een dakterras. Volgens het waarderapport dateren beide objecten uit 1937, hebben ze een inhoud van ongeveer 500 m³ en staan ze op kavels ter grootte van ongeveer 360 m². Het object [object 3] is van een iets ander type. Dit object dateert ook uit 1937, heeft een inhoud van ongeveer 540 m³ en staat op een kavel van ongeveer 365 m². De voorzieningen in nummer [object 2] zijn beter dan die in de woning. Van nummer [object 1] waren ten tijde van de verkoop de kwaliteit, onderhoudstoestand en voorzieningenniveau onvoldoende. Nummer [object 2] is op 26 maart 2018 verkocht voor € 1.000.000, nummer [object 1] op 20 juni 2017 voor € 782.000 en nummer [object 3] op 31 mei 2018 voor € 975.000. In de matrix zijn deze verkoopprijzen, rekening houdend met afwijkingen in de KOUDVL-factoren, herleid tot gecorrigeerde prijzen per kubieke meter woninginhoud van respectievelijk € 846, € 744 en € 822 en, met toepassing van de grondstaffel, tot gemiddelde prijzen per vierkante meter kaveloppervlakte van respectievelijk € 1.233, € 1.233 en € 1.225. De vastgestelde waarde van de woning is, na toepassing van de grondstaffel en rekening houdend met afwijkingen in de KOUDVL-factoren, gebaseerd op een waarde per kubieke meter woninginhoud van € 844 en een gemiddelde waarde per vierkante meter kaveloppervlakte van € 1.242. Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat de vastgestelde waarde van de woning in een goede verhouding staat tot de gerealiseerde verkoopcijfers van de vergelijkingsobjecten en verweerder voor wat betreft de waarde van de woning in het van hem te verlangen bewijs is geslaagd. De rechtbank merkt nog op dat de verkoopdata relevant zijn en niet de data waarop de transportakte is verleden. Deze zijn gelegen binnen een jaar voor of na de waardepeildatum en zijn derhalve in de tijd niet te ver daarvan gerealiseerd.
17. Hetgeen eiseres verder heeft aangevoerd, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Dat het taxatieadvies bij de uitspraak op bezwaar niet de naam bevat van degene die het heeft gegeven, maakt niet dat het niet kon worden gebruikt bij de motivering van de uitspraak op bezwaar. Bovendien heeft verweerder de waarde met het in beroep ingebrachte waarderapport voldoende aannemelijk gemaakt.
De aanslagen rioolheffing (de verbindendheid van de verordening)
18. Met betrekking tot de aanslag rioolheffing gebruik heeft eiseres aangevoerd dat de desbetreffende verordening onverbindend is omdat de tarieven zo zijn vastgesteld dat de geraamde baten uitgaan boven de geraamde lasten. Als moet worden geoordeeld dat de verordening niet onverbindend is, stelt eiseres zich op het standpunt dat de aanslag te hoog is omdat geen rekening is gehouden met de hoeveelheid water die niet via de riolering wordt afgevoerd. De aanslag zou daarom moeten worden verminderd tot een, berekend naar het forfaitair minimum van 250 m³ water. Voor de standpunten van verweerder wordt verwezen naar de stukken.
19. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 228a van de Gemeentewet en de bewoordingen van dat artikel blijkt dat, naar de bedoeling van de wetgever, de geraamde baten van de rioolheffing de lasten ter zake niet mogen overtreffen.
20. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat de geraamde opbrengst van de rioolheffing niet hoger mag zijn dan de geraamde kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan de activiteiten die in artikel 228a van de Gemeentewet zijn genoemd (de opbrengstlimiet).
21. Bij de beoordeling van het geschil zijn de regels rond stelplicht en bewijslast van belang zoals deze door de Hoge Raad zijn vastgesteld in (onder andere) zijn arresten van
22. Voor zover eiser heeft gesteld dat verweerder onvoldoende inzicht heeft gegeven in de raming van baten en lasten welke in de begroting zijn opgenomen, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft in de bezwaarfase aan eiser enkele tabellen (dan wel vindplaatsen van de tabellen) en nadere specificaties van de met betrekking tot de afvalstoffenheffing en rioolheffing geraamde lasten en baten uit de gemeentelijke begroting verstrekt. In de pleitnota van verweerder heeft verweerder vervolgens ten aanzien van diverse posten, nadere informatie verschaft. Naar aanleiding van de in de pleitnota opgenomen specificaties heeft de rechtbank, na heropening van het onderzoek, om een verduidelijking van verweerder gevraagd. Verweerder heeft daarop gereageerd met, onder andere, de onder punt 5 genoemde cijfermatige onderbouwingen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met het verstrekken van die informatie onvoldoende inzicht gegeven in de bij de rechtbank na de zitting bestaande vragen over (de bedragen van) ‘de verrekende bijdrage van de deelnemende gemeenten’, de post ‘mutatie uit de voorziening ten behoeve van de 100% norm’ en ‘de verrekende inkomsten van de kostenplaatsen GBKZ en de Milieustraat’ (zie punt 6). Verweerder heeft daarmee niet inzichtelijk gemaakt of de gegevens in de door hem gemaakte aansluitingsberekening zijn terug te voeren op de begroting.
23. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank ten aanzien van de rioolheffing tot de conclusie dat onvoldoende inzicht is verschaft en dat ten aanzien van de in de begroting opgenomen ramingen verweerder de twijfel in onvoldoende mate heeft weggenomen. Het vorenstaande leidt dan ook tot het oordeel dat de Verordening rioolheffing 2019 onverbindend is. Nu de overschrijding meer dan tien percent bedraagt, kan niet worden volstaan met een gedeeltelijke onverbindendheid van de Verordening en dienovereenkomstige vermindering van de aanslag, doch dient de aanslag te worden vernietigd. Anders dan eiseres overigens heeft bepleit, leidt dit oordeel niet tot de conclusie dat alle op hetzelfde biljet vermelden besluiten ‘onverbindend’ moeten worden verklaard. Het zijn losstaande beschikkingen in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, waar afzonderlijk rechtsmiddelen tegen kunnen worden aangewend.
24. Bijgevolg komt de rechtbank niet toe aan het geven van een oordeel of verweerder de aanslag rioolheffing heeft gebaseerd op een te hoog aantal aangevoerd respectievelijk afgevoerd m3 water.
25. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep voor zover gericht tegen de aanslagen rioolheffing (eigendom en gebruik) gegrond te worden verklaard, het beroep voor zover gericht tegen de aanslag afvalstoffenheffing niet-ontvankelijk en het beroep voor zover gericht tegen de WOZ-beschikking en de aanslag OZB ongegrond.
26. Eiseres heeft geen aanspraak gemaakt op een proceskostenvergoeding, zodat geen aanleiding bestaat voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten.