ECLI:NL:RBNHO:2021:1020

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 februari 2021
Publicatiedatum
5 februari 2021
Zaaknummer
15/279484-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van een gewapende overval op een geldtransportwagen bij Holland Casino in Zandvoort

Op 5 februari 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van een gewapende overval op een geldtransportwagen bij Holland Casino in Zandvoort op 18 november 2019. De rechtbank oordeelde dat, hoewel er geen gezamenlijke uitvoering was, er wel sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededader. De rechtbank heeft de betrouwbaarheid van de herkenning van de verdachte op camerabeelden door verbalisanten beoordeeld en deze als voldoende betrouwbaar aangemerkt. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar. De rechtbank overwoog dat de verdachte, samen met een ander, onder bedreiging met geweld een geldbedrag van €80.000 heeft afgenomen van een geldloper, waarbij de verdachte de rol van bestuurder van de vluchtscooter vervulde. De rechtbank achtte de betrokkenheid van de verdachte bij de overval voldoende bewezen, ondanks de verdediging die stelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte. De rechtbank legde ook een schadevergoeding op aan de benadeelde partij, de geldloper, en verklaarde de benadeelde partij [B.V.] niet-ontvankelijk in haar vordering.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/279484-19
VI zaaknummer: 99-000352-13 (inzake parketnummer 23/003013-13)
Uitspraakdatum: 5 februari 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 januari 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Kubbinga en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. M.L. van Gaalen, advocaat te Duivendrecht, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 november 2019 te Zandvoort, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een sealbag met daarin een geldbedrag van €80.000 (tachtigduizend euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [B.V.] en/of Holland Casino Zandvoort, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zich en/ of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/ of bedreiging met geweld, [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een sealbag met daarin een geldbedrag van €80.000 (tachtigduizend euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [B.V.] en/of Holland Casino Zandvoort, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat
- die [slachtoffer] met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, werd bedreigd en/of
- die [slachtoffer] dreigend de volgende woorden werd toegevoegd: "Ik ga schieten, ik ga schieten" en/of "ik ga je knallen vriend", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte bij gebrek aan bewijs dient te worden vrijgesproken. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft hij – kort gezegd – aangevoerd dat de herkenning van verdachte door twee verbalisanten onvoldoende betrouwbaar is en er geen ander bewijs is waaruit de betrokkenheid van verdachte volgt.
Ten aanzien van het ten laste gelegde medeplegen heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat de in het dossier genoemde ‘persoon 2’ een substantiële bijdrage heeft geleverd aan het tenlastegelegde, zodat verdachte ook op die grond van het aan hem ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverweging
In aanvulling op de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen overweegt de rechtbank het volgende.
Herkenning van verdachte door verbalisanten
De rechtbank stelt voorop dat in beginsel behoedzaam moet worden omgegaan met herkenningen op basis van (camera)beelden, zeker wanneer deze, zoals ook in deze zaak, van doorslaggevend belang zijn voor het bewijs. De herkenning van een persoon op (bewegend) beeld kan plaatsvinden, grof gezegd, op basis van zijn gezicht, kleding en accessoires, postuur, houding en manier van bewegen. Hiervan heeft de gezichtsherkenning onmiskenbaar de hoogste diagnostische waarde. Het gezicht is immers uit zijn aard uniek en de meeste mensen zijn uitstekend in staat gezichten te herkennen. [1]
De rechtbank heeft bij de beoordeling van de vraag of op basis van de ‘stills’ van de camerabeelden als weergegeven in de in het dossier gevoegde aandachtsvestiging tot een betrouwbare herkenning kan worden gekomen, vier uitgangspunten gehanteerd. Allereerst heeft zij aan de hand van de stills beoordeeld of deze voldoende duidelijk en helder zijn om een (gezichts)herkenning op te kunnen baseren en ook of er voldoende (gezichts)kenmerken te zien zijn om een herkenning mogelijk te maken. Daarmee nauw in verband staat een tweede beoordelingselement, namelijk hoe goed de herkenner verdachte kent. Daarbij geldt dat de visuele kennis waardevoller is als de herkenner verdachte in levenden lijve heeft ontmoet dan wanneer deze van een foto of andere beelden afkomstig is. Ook zijn de aard, frequentie en het tijdsverloop sinds de ontmoeting(en) van belang. Vervolgens heeft de rechtbank als derde stap beoordeeld wat het aantal in aanmerking komende herkenningen is die onafhankelijk van elkaar zijn gedaan. Hoe meer dat er zijn, hoe hoger de bewijskracht. Op de vierde en laatste plaats heeft de rechtbank gekeken of er concrete feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die een herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar zouden kunnen maken. [2] De rechtbank overweegt ten aanzien van voornoemde uitgangspunten het volgende.
Ten eerste acht de rechtbank de stills, op basis waarvan de herkenning door verbalisanten heeft plaatsgevonden, voldoende duidelijk en helder om een (gezichts)herkenning op te baseren. Op de stills zijn immers voldoende (gezichts)kenmerken te zien die een herkenning mogelijk maken.
Ten tweede geldt dat de verbalisanten die verdachte op de stills hebben herkend tevens beschrijven dat zij verdachte uit hoofde van hun functie eerder hebben ontmoet. Zo verklaart verbalisant [verbalisant] dat hij verdachte kent vanuit zijn werkervaring en dat hij eerder met verdachte te maken heeft gehad vanwege een gewapende overval op een juwelier. [verbalisant] omschrijft dat hij verdachte herkent aan zijn ogen, zijn oren waarvan zijn oorlellen aan zijn kaak vast zitten en zijn typerende mond waarvan de mondhoeken een aparte krul hebben. Verder verklaart [verbalisant] dat hij gedurende negen jaar werkzaam is geweest in Amsterdam-West, met als taakaccent jeugd. Gedurende deze jaren heeft hij veel jongens zien opgroeien en deze kent hij naar eigen zeggen goed. Gelet op de aard van het proces-verbaal en het doel waarmee dit is opgemaakt, begrijpt de rechtbank dat [verbalisant] hiermee heeft bedoeld te zeggen dat verdachte één van die jongens is. Daarbij is in aanmerking genomen dat [verbalisant] in dat kader ook verklaart dat hij weet dat verdachte een lange tijd heeft vastgezeten en hij verdachte hierdoor geruime tijd niet meer op straat heeft gezien. Verbalisant [verbalisant] verklaart dat hij verdachte in het verleden heeft aangehouden voor een overval op een juwelier en dat hij verdachte direct herkent aan de vorm van zijn gezicht, met name zijn kaaklijn en mond. Beide verbalisanten hebben verdachte uit hoofde van hun functie dus reeds eerder in levenden lijve gezien.
Ten derde stelt de rechtbank vast dat verdachte door twee afzonderlijke verbalisanten is herkend, dat de herkenningen zijn neergelegd in op ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal en dat de herkenningen onafhankelijk van elkaar zijn gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank versterken deze herkenningen elkaar derhalve. Daarbij komt dat een derde verbalisant, verbalisant [verbalisant] , verklaart dat de haarlijn en het oor van verdachte op een reeds bestaande (politie)foto van verdachte gelijkenis vertonen met de haarlijn en het oor van de persoon op de stills.
Tot slot en ten vierde is de rechtbank niet gebleken van feiten of omstandigheden die de herkenningen mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar maken.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank, anders dan de raadsman heeft betoogd, de herkenningen van verdachte door de politie betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. In het navolgende gaat de rechtbank er dan ook van uit dat verdachte de persoon is die in het procesdossier wordt omschreven als ‘persoon 2’.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medepleger kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of hiervan sprake is, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting, leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Op 18 november 2019, de dag van de overval, heeft medeverdachte [medeverdachte] met zijn Mazda twee personen naar Zandvoort gebracht en daar afgezet. De personen hebben, zo verklaart [medeverdachte], daar iets uit de kofferbak van de Mazda gepakt. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte] die bewuste ochtend twee maal is gebeld door verdachte. Uit de camerabeelden volgt dat de twee personen over wie [medeverdachte] verklaart, verdachte (‘persoon 2’) en een onbekend gebleven persoon (‘persoon 1’; hierna: NN) betreffen.
Voorafgaand aan de overval bevonden verdachte en NN zich al enige tijd in Zandvoort. In dat uur zijn verdachte en NN veelal samen opgetrokken en hebben zij de overval voorbereid. Verdachte reed met een Volkswagen Caddy het hofje in waar later de vluchtscooter is aangetroffen. Verdachte en NN pakten vervolgens helmen uit de kofferbak van de auto van [medeverdachte], liepen samen richting de Volkswagen Caddy, legden de helmen achterin en reden weg. Even later parkeerden zij de Volkswagen Caddy weer op dezelfde plek. Zij pakten de helmen, zetten deze op en reden vervolgens weg op de scooter, verdachte als bestuurder en NN als bijrijder. Tijdens de daadwerkelijke overval op het geldtransport bij het Holland Casino, gepleegd door NN, stond verdachte net voorbij de zijingang van het casino op NN te wachten op de scooter. Na de overval is NN achterop de scooter gesprongen en is verdachte als bestuurder van die scooter weggereden. Even verderop is de scooter achtergelaten en zijn verdachte en NN samen in de Volkswagen Caddy gestapt en daarmee weggereden.
Verbalisanten merken op dat de manier waarop verdachte op de dag van de overval komt aanrijden en achteruit het hofje in rijdt met de Volkswagen Caddy, de indruk wekt dat hij vaker met een auto op deze parkeerplaats is geweest en dus kennis draagt van deze parkeerplaatsen en de situatie aldaar. Dat inderdaad sprake is geweest van voorverkenning van de locatie door verdachte, vindt steun in de verklaring van [medeverdachte] dat hij op 21 oktober 2019 dezelfde twee personen naar Zandvoort heeft gebracht en de omstandigheid dat de genoemde Volkswagen Caddy zich toen ook bevond in de omgeving van de overval. Daarbij komt dat ook op deze datum een geldtransport naar Holland Casino te Zandvoort plaatsvond.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en NN bij de overval op de geldtransportwagen is komen vast te staan. Hoewel geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering van de daadwerkelijke overval, is de bijdrage van verdachte aan de overval naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat verdachte kan worden aangemerkt als medepleger. Immers, verdachte is betrokken geweest bij een voorverkenning op in elk geval 21 oktober 2019, is samen met NN naar Zandvoort gegaan, heeft daar samen met NN voorbereidingen getroffen voor (de vlucht na) de overval en heeft de scooter bestuurd waarop hij samen met NN naar de plaats van de overval is gereden. Tijdens de overval stond verdachte met de scooter op NN te wachten en direct na de overval zijn zij samen op de scooter weggereden en overgestapt in de Volkswagen Caddy waarmee zij uiteindelijk uit Zandvoort zijn gevlucht.
Gelet op de intensiteit van de samenwerking tussen NN en verdachte, de onderlinge taakverdeling, de essentiële rol van verdachte in de voorbereiding, uitvoering en afhandeling van de overval, het belang van de rol van verdachte daarin en zijn aanwezigheid op belangrijke momenten, acht de rechtbank het hem tenlastegelegde medeplegen van afpersing bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 18 november 2019 te Zandvoort, tezamen en in vereniging met een ander,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een sealbag met daarin een geldbedrag van € 80.000 (tachtigduizend euro), toebehorende aan [B.V.] en/of Holland Casino Zandvoort, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededader,
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat
- die [slachtoffer] met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, werd bedreigd en
- die [slachtoffer] dreigend de volgende woorden werd toegevoegd: "Ik ga schieten, ik ga schieten" en/of "ik ga je knallen vriend", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
afpersing in vereniging.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar, met aftrek van voorarrest.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – bij wijze van subsidiair standpunt – verzocht aan verdachte een lagere gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een professioneel georganiseerde, gewapende overval op een geldtransportwagen naast het Holland Casino in Zandvoort. Onder bedreiging met een vuurwapen of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft de geldloper een
sealbagmet daarin € 80.000,00 aan de onbekend gebleven mededader afgegeven. Hierbij is tegen de geldloper geroepen dat er geschoten zou worden.
Uit de bij de vordering tot schadevergoeding gevoegde verklaring van de geldloper leidt de rechtbank af dat de overval een grote indruk op hem heeft gemaakt. De angst opnieuw te worden overvallen heeft er onder meer toe geleid dat hij ander werk heeft gezocht. Met de omstandigheid dat dergelijke feiten doorgaans diepe indruk maken op de bedreigde personen, heeft verdachte kennelijk op geen enkele wijze rekening gehouden.
Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden er op deze manier, ten koste van anderen, voor te zorgen dat hij snel aan geld komt. Bovendien heeft verdachte op geen enkele wijze rekenschap afgelegd van of verantwoording genomen voor hetgeen hij heeft gedaan.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 14 januari 2021, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder voor het medeplegen van een overval tot een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf is veroordeeld. In die zaak is verdachte op 3 juli 2019 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, waarna hij zich reeds op 18 november 2019 aan het onderhavige feit schuldig heeft gemaakt. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting.
Tot slot heeft de rechtbank acht geslagen op het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 28 mei 2020 van [reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan GGZ Fivoor Haarlem.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat op het bewezenverklaarde feit niet anders kan worden gereageerd dan met een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur. Gelet op de oriëntatiepunten van het LOVS – de strafverzwarende factoren daarbij in acht nemend – en de straftoemeting in soortgelijke zaken, komt de rechtbank tot een lagere straf dan door de officier van justitie geëist.

7.Vorderingen benadeelde partijen

7.1
Benadeelde partij [B.V.]
De benadeelde partij [B.V.] (voorheen [B.V.]) heeft een vordering tot schadevergoeding van € 80.000,00 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
Namens verdachte is gemotiveerd betwist dat de gestelde schade is geleden door [B.V.]
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet eenvoudig is vast te stellen of de gestelde schade – het geldbedrag van € 80.000,00 dat zich in de weggenomen sealbag bevond – voor rekening komt van [B.V.], of voor een andere partij, bijvoorbeeld Holland Casino of een verzekeraar. Behandeling van de vordering vormt derhalve een onevenredige belasting van het strafgeding, zodat de benadeelde partij niet in haar vordering zal kunnen worden ontvangen. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder hun eigen proceskosten dragen, die tot op heden worden begroot op nihil.
7.2
Benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.700,00 ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De vordering is door en namens verdachte niet anders betwist dan de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren met een beroep op vrijspraak voor het ten laste gelegde feit.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde en niet betwiste schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Vergoeding van de schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: afpersing in vereniging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

8.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de voorwaardelijke invrijheidstelling van verdachte geheel te herroepen.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af te wijzen.
8.3
Oordeel van de rechtbank
Bij onherroepelijk geworden arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 16 april 2014 is verdachte op tegenspraak veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan de tenuitvoerlegging met ingang van 3 november 2015 is gestart.
Verdachte is in die zaak, gelet op artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht, op 3 juli 2019 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en onder het stellen van bijzondere voorwaarden.
De schriftelijke vordering van de officier van justitie van 8 december 2020 strekt ertoe dat de rechtbank de voorwaardelijke invrijheidstelling voor de resterende periode van 974 dagen zal herroepen, nu verdachte zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan het hem in onderhavige zaak ten laste gelegde feit.
Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in zijn vordering, nu de vordering op 8 december 2020 is ontvangen op de griffie van de rechtbank en de grond bevat waarop zij rust.
In de onderhavige zaak acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing in vereniging. De rechtbank is daarom van oordeel dat er termen zijn de vordering toe te wijzen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 47, 317 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4 vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
4 (vier) jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [B.V.] niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder hun eigen proceskosten dragen, tot op heden begroot op nihil.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade tot een bedrag van
€ 1.700,00, als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.700,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 32 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen. Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor de duur van 974 dagen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.J. van Andel, voorzitter,
mr. C.A.J. van Yperen en mr. C. Maas, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.T. Sluis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 februari 2021.

Voetnoten

1.Gerechtshof Amsterdam 6 februari 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1632.
2.Rechtbank Amsterdam 29 mei 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:3850.