ECLI:NL:RBAMS:2020:3850

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2020
Publicatiedatum
6 augustus 2020
Zaaknummer
13/031157-20 en 13/701154-19 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor inbraken in horecagelegenheden en poging daartoe

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 mei 2020 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere inbraken in horecagelegenheden en een poging daartoe. De verdachte werd herkend door verschillende verbalisanten op camerabeelden van de inbraken. De rechtbank oordeelde dat deze herkenningen bruikbaar waren voor het bewijs. De tenlastelegging omvatte diefstal door middel van braak uit een koffiezaak, een café en een restaurant, evenals een poging tot diefstal uit een ander pand. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor de feiten 1, 2, 3, 4 en 6, maar sprak hem vrij van feit 5 wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 16 maanden op, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank overwoog dat de verdachte, ondanks zijn jonge leeftijd, herhaaldelijk was veroordeeld voor soortgelijke delicten en dat er een hoog recidiverisico was. De rechtbank achtte de opgelegde straf passend gezien de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/031157-20 en 13/701154-19 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 29 mei 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
gedetineerd in het Huis van Bewaring [penitentiaire inrichting] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is, buiten aanwezigheid van verdachte, op tegenspraak gewezen door optreden van zijn gemachtigd raadsman naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 mei 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Leeman en van dat wat de raadsman van verdachte, mr. P.P.J. van der Meij, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. diefstal door middel van braak en/of verbreking uit de koffiezaak aan [adres 1] van [persoon 1] en/of [persoon 2] van geldbedragen van 130,- en 157,- euro, gepleegd op 13 december 2019 in Amsterdam,
2. diefstal door middel van braak en/of verbreking uit Café [café 1] aan [adres 2] van een kluis met 6.987,- euro, gepleegd op 16 december 2019 in Amsterdam,
3. diefstal in vereniging door middel van braak en/of verbreking uit [restaurant] aan [adres 3] van 500,- euro, een Macbook pro computer en een kluis met een geldbedrag van 1.500,- euro, gepleegd op 8 januari 2020 in Amsterdam,
4. poging tot diefstal door middel van braak en/of verbreking uit een pand geleden aan [adres 4] van [persoon 3] , gepleegd op 10 december 2019 in Amsterdam,
5. diefstal in vereniging door middel van braak en/of verbreking uit een pand gelegen aan [adres 5] van [persoon 4] en/of [bedrijf] van een geldbedrag van 1.300,- euro, gepleegd op 21 november 2019 in Amsterdam,
6. diefstal in vereniging door middel van braak en/of verbreking uit een pand gelegen aan [adres 5] van [persoon 4] en/of [bedrijf] van een kluis met 3.000,- euro, een enveloppe met 900,- euro, een fles drank en sleutels, gepleegd op 25 november 2019 in Amsterdam.
2.2.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage (
bijlage I) die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde kan worden bewezen. Zij komt daartoe op basis van de processen-verbaal van aangifte, de processen-verbaal van bevindingen, de processen-verbaal waarin de camerabeelden worden beschreven en de herkenning van verdachte op de stills van die beelden door verschillende verbalisanten. Deze verbalisanten zijn allen ambtshalve bekend met verdachte. Zij omschrijven ieder voor zichzelf in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal hoe zij verdachte kennen en waaraan zij verdachte op die beelden herkennen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte van het onder 1, 2, 3, 4, 5, en 6 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de herkenningen van verdachte door verbalisanten onvoldoende betrouwbaar zijn om tot een bewezenverklaring te komen. De stills van de beelden zijn van slechte kwaliteit. Het gezicht van de persoon op de beelden is op een aantal stills deels bedekt zodat specifieke (gezichts)kenmerken niet of slecht te onderscheiden zijn. Bovendien worden de (gezichts)kenmerken waaraan verbalisanten verdachte menen te herkennen te algemeen of te summier geformuleerd of zijn bepaalde (gezichts)kenmerken op basis waarvan verbalisanten tot hun herkenning komen, helemaal niet waarneembaar op de stills. De omstandigheid dat een aantal verbalisanten verdachte in meerdere zaken verklaart te herkennen, maakt dat nog meer behoedzaamheid moet worden betracht bij de beoordeling van de bewijskracht. Het feit dat verdachte een strafrechtelijk verleden heeft, kan ervoor gezorgd hebben dat die wetenschap aan de herkenning heeft bijgedragen. De verbalisanten hebben de omstandigheden waaronder de herkenningen zijn gedaan onvoldoende geverbaliseerd en niet duidelijk is welke kennis voorafgaand aan het bekijken van die camerabeelden bij verbalisanten bekend was, wat met die gerelateerde informatie is gedaan en of verbalisanten met elkaar contact hebben gehad over de beelden. De processen-verbaal van herkenningen kunnen daarom niet worden gebruikt voor het bewijs. Er resteert geen ander objectief bewijsmateriaal dat wijst op enige betrokkenheid van verdachte bij de feiten.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde stelt de raadsman zich subsidiair op het standpunt dat niet kan worden bewezen dat verdachte het oogmerk had om zich enig goed toebehorende aan [persoon 3] wederrechtelijk toe te eigenen. Er is hooguit sprake van vernieling.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Herkenningen
De rechtbank zal de vraag moeten beantwoorden of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan meerdere inbraken in bedrijfspanden (horecagelegenheden) en een poging tot inbraak.
3.3.1.1 Beoordelingskader voor de herkenning op camerabeelden/stills
De enige bewijsmiddelen voor betrokkenheid van verdachte bij deze feiten zijn de processen-verbaal waarin verbalisanten verklaren dat zij verdachte herkennen op (stills van) de camerabeelden. De stills en de camerabeelden maken onderdeel uit van het dossier.
De rechtbank stelt voorop dat in beginsel behoedzaam moet worden omgegaan met herkenningen op basis van camerabeelden, zeker wanneer deze, zoals ook in deze zaak, van doorslaggevend belang zijn voor het bewijs. De herkenning van een persoon op (bewegend) beeld kan plaatsvinden, grof gezegd, op basis van zijn gezicht, kleding en accessoires, postuur, houding en manier van bewegen. Hiervan heeft de gezichtsherkenning onmiskenbaar de hoogste diagnostische waarde. Het gezicht is immers uit zijn aard uniek en de meeste mensen zijn uitstekend in staat gezichten te herkennen. De rechtbank heeft bij de beoordeling of op basis van de stills in het dossier tot een herkenning kan worden gekomen, vier uitgangspunten gehanteerd. Allereerst heeft zij aan het hand van het bekijken van de stills in het dossier beoordeeld of de beelden voldoende duidelijk en helder zijn om een (gezichts)herkenning op te kunnen baseren en ook of er voldoende (gezichts)kenmerken te zien zijn om een herkenning mogelijk te maken. Daarmee nauw in verband staat een tweede beoordelingselement, namelijk hoe goed de herkenner de verdachte kent. Daarbij geldt dat de visuele kennis waardevoller is als de herkenner verdachte in levenden lijve heeft ontmoet dan wanneer deze van een foto of andere beelden afkomstig is. Ook zijn de aard, frequentie en het tijdsverloop sinds de ontmoeting(en) van belang. Vervolgens heeft de rechtbank als derde stap beoordeeld wat het aantal in aanmerking komende herkenningen is die onafhankelijk van elkaar zijn gedaan. Hoe meer dat er zijn, hoe hoger de bewijskracht. Op de vierde en laatste plaats heeft de rechtbank gekeken of er concrete feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die een herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar zouden kunnen maken.
3.3.1.2 Beoordeling van de stills behorend bij de feiten 1, 2, 3, 4, 5 en 6
Kwaliteit van de beelden
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de stills van de camerabeelden van de feiten 1, 2, 3, 4, en 6 van voldoende kwaliteit om daarop herkenningen te kunnen baseren. Ook zijn op die stills steeds voldoende (gezichts)kenmerken te zien om een herkenning mogelijk te maken. De rechtbank ziet hierin dus geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de afzonderlijke herkenningen van verdachte op de stills. Dat is anders ten aanzien van de still die ter herkenning is verspreid van de camerabeelden van feit 5. Dit beeld vindt de rechtbank ongeschikt om op basis daarvan vast te kunnen stellen dat de persoon die daarop te zien is verdachte is, ook niet door een verbalisant die verdachte vaker heeft gezien. Op het beeld is daarvoor een te klein gedeelte van het gezicht waarneembaar, waardoor onvoldoende onderscheidende (gezichts)kenmerken van de persoon waar te nemen zijn. Het gezicht wordt grotendeels bedekt door en muts en een opstaande kraag. De (gezichts)kenmerken waaraan verbalisant [verbalisant 1] verdachte verklaart te herkennen, zijn niet goed zichtbaar op de betreffende still. Bovendien kan niet uitgesloten worden dat diens herkenning beïnvloed is door de (tegelijkertijd) verspreide stills van feit 6. Dit maakt dat de rechtbank twijfelt aan de betrouwbaarheid van de herkenning van verbalisant [verbalisant 1] ten aanzien van feit 5. De rechtbank acht dit proces-verbaal van herkenning dan ook niet bruikbaar voor het bewijs ten aanzien van feit 5.
Bekendheid van verbalisanten met verdachte
Vervolgens zal de rechtbank nagaan in hoeverre de verbalisanten die verdachte op de stills van de camerabeelden bij de feiten 1, 2, 3, 4 en 6 herkennen, bekend zijn met verdachte. Uit het dossier volgt dat deze verbalisanten allemaal op de eigen ambtseed of ambtsbelofte een verklaring hebben opgemaakt waarin is opgenomen hoe (goed) zij de verdachte kennen en aan welke specifieke (gezichts)kenmerken zij hem op de stills herkennen.
Verbalisant [verbalisant 1] kent verdachte vanuit zijn werkzaamheden op straat. Hij verklaart dat hij verdachte erg goed kent. Hij komt hem regelmatig tegen en heeft hem al eens aangehouden. Hij herkent verdachte op de stills die horen bij feit 1 aan de vorm van zijn gezicht, zijn ogen, neus, mond, haardracht en postuur. Op de beelden bij feit 2 en feit 3 herkent hij verdachte aan dezelfde kenmerken, alleen noemt hij dan niet de haardracht. Op de stills bij feit 6 herkent hij verdachte aan de vorm van zijn gezicht, zijn postuur, zijn ogen, neus en wenkbrauwen. Verbalisant [verbalisant 2] herkent verdachte op (een fragment van) de camerabeelden die horen bij feit 1 aan zijn bolle gezicht en de stand van zijn ogen en mond en bij feit 6 ook aan zijn bolle gezicht, oogopslag en mond. Verbalisant kent verdachte vanuit zijn werkzaamheden als wijkagent in de Diamantbuurt te Amsterdam. Hij heeft 12 jaar lang in de buurt gewerkt waar verdachte woont en heeft regelmatig contact met hem gehad en komt hem nog steeds wel eens tegen. Ook verbalisant [verbalisant 3] herkent verdachte. Verbalisant heeft regelmatig contact gehad met verdachte omdat hij werkzaam is als hoofdagent in Zuid-De Pijp en spreekt of groet hem als hij hem tegenkomt. Hij herkent verdachte op de stills bij feit 1 en feit 2 aan zijn ronde gezicht en zijn (opvallende) smalle mond en wat vollere postuur. Verbalisant [verbalisant 4] is werkzaam binnen het werkgebied Amsterdam Oost en is ook taakaccenthouder jeugd geweest, waardoor hij veel verbinding zocht met de jeugd in werkgebied Oost-Watergraafsmeer, waaronder met verdachte. Hij heeft verdachte meerdere keren aangehouden, voor het laatst op 27 februari 2019. Hij herkent verdachte op de stills van de feiten 1, 2, 3, 4 en 6 aan zijn kleine mond, opvallende neus en de stand van de ogen, neus en mond ten opzichte van elkaar. Aan de herkenning van de verdachte op de stills van feit 1 dragen ook de volgende kenmerken bij: de vorm van het gezicht en zijn opvallende volle wenkbrauwen en ten aanzien van de herkenning op de stills behorend bij de feiten 2, 3, en 4 noemt verbalisant nog het (forse) postuur van verdachte en zijn lichaamshouding. Verbalisant [verbalisant 5] heeft verdachte in de acht jaren dat hij werkzaam is in het wijkteamgebied van De Pijp diverse keren staande gehouden en aangehouden. Hij herkent verdachte op de stills behorend bij feit 2 aan zijn gezicht en lichaamshouding. Verder heeft verbalisant [verbalisant 6] verdachte herkend op de stills 1, 2 en 3 bij feit 3 aan zijn postuur, gelaat en met name de stand van zijn neus in combinatie met mond en ogen. [verbalisant 6] kent verdachte vanuit zijn werkzaamheden als opsporingsambtenaar in het werkgebied Zuid-De Pijp. Hij ziet verdachte daar regelmatig. Verbalisant [verbalisant 7] is met verdachte bekend vanuit zijn werkzaamheden als hoofdagent in het werkgebied van basisteam De Pijp, waar verdachte zich vaak bevindt. Hij is verdachte geregeld tegen gekomen en heeft dit ook gemuteerd. Hij herkent hem op de stills behorend bij feit 4 aan zijn huidskleur en gezichtsvorm en meer specifiek aan zijn gezette postuur, opvallende neus en ronde hoofd. Verbalisant [verbalisant 8] kent verdachte vanuit zijn werkzaamheden als hoofdagent GGP. Hij heeft verdachte diverse malen staande gehouden en geverbaliseerd. Hij herkent verdachte op de stills bij feit 4 met name aan zijn vadsige postuur, bolle hoofd, kleine mond, de stand van de ogen en vorm van de neus. Ten slotte wordt verdachte herkend door verbalisant [verbalisant 9] . [verbalisant 9] is al vele jaren werkzaam in het werkgebied Zuid-De Pijp te Amsterdam en heeft verdachte zien opgroeien. Hij heeft hem regelmatig gesproken en diverse keren aangehouden. Op 18 december 2019 heeft hij verdachte voor het laatst gezien. Hij herkent verdachte op de stills behorend bij feit 6 aan zijn uiterlijk en manier van kijken, zijn houding en aan zijn bleke gelaat.
Het aantal in aanmerking komende herkenningen
Steeds zijn er drie of vier verbalisanten die verdachte afzonderlijk van elkaar aanwijzen als degene die in het betreffende bedrijfspand binnenkomt. Dat maakt dat de rechtbank oordeelt dat de bewijskracht van de herkenningen hoog is. Uitzondering daarop vormt de enkele herkenning van verdachte op basis van de camerabeelden van feit 5, waarvan de rechtbank in voorgaande al (om andere redenen) heeft geoordeeld dat deze herkenning niet bruikbaar voor het bewijs ten aanzien van dat feit 5 wordt geacht.
Mogelijke factoren die de herkenningen falsificeren of onbetrouwbaar maken
Anders dan de raadsman stelt, is niet gebleken van feiten of omstandigheden die een herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar zouden kunnen maken of die aanleiding geven om van het gebruik van deze processen-verbaal als zelfstandige bewijsmiddelen af te zien. Verbalisanten hebben ieder voor zich geverbaliseerd welke informatie hen is verstrekt en welke kennis voorafgaand aan het bekijken van de stills bij hen bekend was. Er zijn geen aanwijzingen dat verbalisanten met elkaar contact hebben gehad over de beelden of de herkenningen. Evenmin blijkt dat wetenschap van het strafrechtelijk verleden van verdachte een bijdrage heeft geleverd aan de herkenningen. De verweren van de raadsman ten aanzien van de onbruikbaarheid en onbetrouwbaarheid van de herkenningen die zijn gedaan naar aanleiding van de stills van de camerabeelden bij de feiten 1, 2, 3, 4 en 6, worden verworpen. De rechtbank acht, op de enkele herkenning van de still van de camerabeelden van feit 5 na, alle hiervoor besproken en beoordeelde herkenningen van verdachte bruikbaar voor het bewijs.
3.3.2
Vrijspraak van feit 5
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder feit 5 tenlastegelegde wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Naast de aangifte van de bedrijfsleider van Café [café 2] van een inbraak op 21 november 2019, bevat het dossier geen ander bewijs dat wijst op betrokkenheid van verdachte bij deze inbraak.
3.3.3
Het oordeel over de feiten 1, 2, 3, 4 en 6
Op basis van de processen-verbaal van aangifte, de processen-verbaal van uitkijken van de camerabeelden en de processen-verbaal van herkenning, zoals beschreven onder 3.3.1, komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder feiten 1, 2, 3, 4, en 6 ten laste gelegde. De rechtbank overweegt als volgt.
Ten aanzien van feit 1
Op 13 december 2019 is ingebroken in koffiezaak ‘ [koffiezaak] ’ gelegen aan [adres 1] , waarvan aangifte is gedaan namens de eigenaresse [persoon 2] . Daarbij is de inhoud van de kluis, te weten een geldbedrag van 157,- euro, en een geldbedrag van 130,- euro uit de kassalade buitgemaakt. De camerabeelden uit de koffiezaak zijn veilig gesteld en bekeken. Op die beelden is te zien dat de ruit van de toegangsdeur wordt ingegooid en dat daarna een persoon, die verder wordt aangeduid als NN1, de koffiezaak binnenkomt. NN1 loopt naar de keuken, de ruimte waar de kluis staat, en verdwijnt dan een tijdje uit beeld. In dat tijdsbestek heeft NN1 de kluis geforceerd en de inhoud eruit gehaald. Wanneer NN1 weer in beeld verschijnt, is te zien dat NN1 drukkende bewegingen maakt op de toonbank van de kassa. Verdachte is door verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] aan de hand van (stills van de) camerabeelden herkend als zijnde de inbreker. De rechtbank vindt op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte zich aan het onder feit 1 ten laste gelegde heeft schuldig gemaakt.
Ten aanzien van feit 2
In de vroege ochtend van 16 december 2019 vond een inbraak plaats in Café [café 1] , gelegen aan de [adres 2] . [persoon 5] heeft hiervan aangifte gedaan. De kluis die in het magazijn achter in de zaak tegen de muur stond met daarin een geldbedrag van 6.987,- euro, was verdwenen. Van deze inbraak zijn eveneens camerabeelden bekeken, waarop het volgende is te zien. Nadat de inbreker diverse keren met kracht zijn lichaam naar achteren tegen de deur heeft bewogen, tegen de deur heeft getrapt en met zijn schouder tegen de toegangsdeur aan heeft gebonkt, lukte het hem om binnen te komen. Na drie minuten loopt deze persoon, aangeduid als NN1, met een kluis onder zijn arm naar buiten. Verdachte is door verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 3] , [verbalisant 5] en [verbalisant 4] herkend op de stills van de camerabeelden. De rechtbank vindt op grond van het voorgaande dan ook bewezen dat verdachte zich aan het onder feit 2 ten laste gelegde heeft schuldig gemaakt.
Ten aanzien van feit 3
Op 8 januari 2020 heeft een inbraak plaatsgevonden in [restaurant] , gevestigd aan [adres 3] waarbij een kluis met daarin een geldbedrag van 1.500,- euro is meegenomen. Een medewerker van de [restaurant] heeft hiervan aangifte gedaan. Op camerabeelden is te zien dat om 03:21:22 uur een persoon, aangeduid als NN2, bij de [restaurant] aan komt lopen en met zijn achterwerk meerdere keren met kracht tegen de deur aan beukt, die vervolgens open gaat. Om 04:46:41 uur verschijnt NN2 samen met NN1 bij de [restaurant] . Zij komen via de opengebroken deur de zaak binnen. NN1 loopt naar de keuken naar de kluis die in de muur verankerd zit en gaat eraan trekken. De kluis breekt van de muur af, waarna NN1 de kluis meeneemt richting het restaurantgedeelte. Om 04:51:23 uur loopt NN1 met een gevulde plastic tas naar de klapdeuren en verlaat de [restaurant] , op de voet gevolgd door NN2. Verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 4] en [verbalisant 6] herkennen de persoon die wordt aangeduid als NN1 op de stills van de camerabeelden als verdachte.
De rechtbank vindt gelet op het voorgaande het onder feit 3 ten laste gelegde bewezen, ook ten aanzien van het medeplegen. De rechtbank overweegt in dat verband dat uit de op basis van de bewijsmiddelen vastgestelde feiten en omstandigheden blijkt dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en NN2 bij het plegen van de inbraak. NN2 heeft op een eerder tijdstip de toegangsdeur vernield waarna verdachte op een later tijdstip samen met NN2 bij de [restaurant] arriveert. Vervolgens heeft verdachte daar de kluis van de muur getrokken terwijl NN2 op dat moment ook in de [restaurant] aanwezig was. Nadat verdachte de buit in een plastic tas heeft gestopt, verlaten zij bijna gelijktijdig de [restaurant] .
Op basis van het dossier kan niet worden bewezen dat verdachte een geldbedrag van 500,- euro en een Macbook Pro computer heeft weggenomen. Aan de hand van de camerabeelden kan worden vastgesteld dat verdachte (nog) niet op de plaats delict was toen deze goederen werden ontvreemd. Nu ook niet is gebleken van een voorafgaand plan waarvan dat eerste moment van diefstal (door NN2) onderdeel uitmaakte, zal de rechtbank verdachte van dat deel van de tenlastelegging vrijspreken. Nu ook bij het tweede moment van diefstal sprake was van braak (ten aanzien van de weggenomen kluis), komt de rechtbank wel tot een bewezenverklaring ten aanzien van de braak.
Ten aanzien van feit 4
Op 10 december 2019 is de deur van Café [café 3] , gevestigd aan [adres 6] , ingetrapt waardoor de deur is beschadigd. De camerabeelden hebben vastgelegd dat omstreeks 06:06:04 uur een man, aangeduid als NN1, in beeld komt lopen. Te zien is dat NN1 even stil blijft staan bij een deur van het café en met zijn handen aan de deur voelt. Hierna loopt hij verder richting [adres 6] , waarna hij een minuut later weer terug komt lopen. Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij omstreeks 06:30 uur aan het schoonmaken was in het café. Zij zag dat een forse jongen naar de voordeur toe kwam lopen en naar binnen ging kijken. Vervolgens ging deze jongen met zijn rug tegen de voordeur aan staan en maakte hij beukende bewegingen tegen de deur. Toen de deur open gebeukt was en hij naar binnen wilde stappen, is hij weggegaan. [getuige] heeft de camerabeelden gezien en heeft de jongen op de beelden herkend als degene die de beukende bewegingen heeft gemaakt. Verbalisanten [verbalisant 4] , [verbalisant 7] en [verbalisant 8] hebben verdachte op de stills van de camerabeelden herkend.
Het midden in de nacht voelen aan een deur, vervolgens weglopen, om niet veel later terug te komen, naar binnen te kijken, een deur te forceren en aanstalten te maken om naar binnen te gaan, is volgens de rechtbank naar de uiterlijke verschijningsvorm gericht op inbreken. Het feit dat verdachte zich niets daadwerkelijk heeft weten toe te eigenen omdat hij mogelijk verrast werd door de aanwezigheid van de schoonmaakster in het café, maakt dat er sprake is van een poging. De rechtbank vindt dan ook op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte zich aan het onder feit 4 ten laste gelegde heeft schuldig gemaakt.
Ten aanzien van feit 6
De bedrijfsleider van Café [café 2] , gevestigd aan [adres 5] , heeft aangifte gedaan van een inbraak op 25 november 2019 waarbij een kluis met 3.000,- euro, een enveloppe met 900,- euro, een fles drank en sleutels zijn weggenomen. Op camerabeelden is te zien dat om 03:51:52 uur twee mannen, aangeduid als NN1 en NN2, aan komen lopen. De man met een steviger postuur gekleed in een jas met camouflagemotief (aangeduid als NN1) loopt direct naar de toegangsdeur en laat zich naar achteren tegen de deur vallen. Hij trapt vervolgens tegen de toegangsdeur waarna die open gaat. NN1 en NN2 gaan dan samen het café binnen en lopen rond in de ruimte waar op de grond een kluis staat met daarop een kleinere kluis. Om 04:09:53 loopt NN1 met de kleine kluis in zijn armen door het café naar buiten waarna hij om 04:10:24 wordt gevolgd door NN2 die voordat hij naar buiten gaat nog een fles wijn meepakt. De man met de camouflagejas wordt op de stills van de camerabeelden door verbalisanten [verbalisant 2] , [verbalisant 1] , [verbalisant 9] en [verbalisant 4] herkend als verdachte.
De rechtbank vindt gelet op het voorgaande het onder feit 6 ten laste gelegde eveneens bewezen, ook ten aanzien van het medeplegen. De rechtbank overweegt in dat verband dat uit de op basis van de bewijsmiddelen vastgestelde feiten en omstandigheden blijkt dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en NN2 bij het plegen van de inbraak. Zij hebben in de kern gezamenlijk uitvoering gegeven aan het misdrijf, waarbij beiden goederen uit het café hebben weggenomen en zij het café kort na elkaar weer hebben verlaten.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 13 december 2019 te Amsterdam uit een koffiezaak gelegen aan [adres 1] een geldbedrag van 130,- en 157,- euro, dat toebehoorde aan [persoon 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 16 december 2019 te Amsterdam uit café [café 1] gelegen aan [adres 2] een kluis inhoudende een geldbedrag van 6.987,- euro, die toebehoorde aan [persoon 5] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 8 januari 2020 te Amsterdam uit [restaurant] , gevestigd aan [adres 3] , tezamen en in vereniging met een ander, een kluis inhoudende een geldbedrag van ongeveer 1.500,- euro, die toebehoorde aan voornoemde [restaurant] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader dat weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
op 10 december 2019 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om uit een pand, gelegen aan [adres 4] enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [persoon 3] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en dat weg te nemen goed onder zijn bereik te brengen door middel van braak, naar voornoemd pand is toegegaan waarna hij, verdachte een deur van voornoemd pand heeft geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde:
op 25 november 2019 te Amsterdam uit een pand, gelegen aan [adres 5] tezamen en in vereniging met een ander een kluis inhoudende een geldbedrag van ongeveer 3.000,- en een enveloppe met 900,- euro en een fles drank en sleutels, dat toebehoorde aan [bedrijf] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.
De taal- en/of schrijffouten die in de tenlastelegging stonden, zijn verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Mocht de rechtbank toch tot een veroordeling komen voor een of meerdere feiten, heeft hij subsidiair naar voren gebracht dat een veel lagere straf op zijn plaats is, eventueel met een voorwaardelijk strafdeel met daarbij als bijzondere voorwaarde reclasseringscontact.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich in een periode van een aantal maanden schuldig gemaakt aan een groot aantal inbraken in bedrijfspanden en één poging daartoe. Twee keer heeft hij deze inbraken samen met iemand anders gepleegd. Bij de inbraken zijn steeds kluizen met daarin (grote) geldbedragen, kasgelden en andere goederen weggenomen. Dit zijn ernstige feiten die de eigenaren van deze horecagelegenheden materiële schade hebben toegebracht en overlast hebben bezorgd. Naast de financiële gevolgen denkt de rechtbank daarbij ook aan praktische problemen die kunnen ontstaan voor de eigenaren wanneer de inbreker(s) zich de toegang verschaffen door middel van het forceren van de deur. In veel gevallen zal de zaak niet de volgende dag meteen op de gebruikelijke tijd open kunnen en ook is met het doen van aangifte en het overdragen van camerabeelden aan de politie en het regelen van reparaties tijd en geld gemoeid. Hiermee heeft de verdachte geen rekening gehouden. Hij heeft enkel oog gehad voor zijn eigen financiële gewin.
De rechtbank vindt een vrijheidsbenemende straf gezien de aard, ernst en het aantal feiten de enige passende strafmodaliteit. Bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan heeft de rechtbank verder ook het volgende laten meewegen.
Uit een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 april 2020 betreffende verdachte blijkt dat hij ondanks zijn nog jonge leeftijd herhaaldelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke delicten en daarvoor ook (forse) gevangenisstraffen opgelegd heeft gekregen. Dit heeft hem er niet van weerhouden om opnieuw te recidiveren. De rechtbank weegt dit in het nadeel van verdachte mee in de straftoemeting.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van een reclasseringsrapport van 14 mei 2020 betreffende verdachte opgemaakt door de heer R. Nuyens. Daaruit volgt dat het risico op recidive hoog wordt geschat. Het plegen van inbraken is onderdeel van een delictpatroon. Verdachte bevindt zich in een negatief sociaal netwerk en hoewel verdachte op verschillende leefgebieden problemen ondervindt, is de reclassering ook gezien deze strafzaak en het strafblad van verdachte van mening dat een drangkader geen meerwaarde heeft en niet leidt tot afname van recidive. De kans op onttrekking aan eventueel op te leggen voorwaarden wordt als hoog ingeschat. Daarom adviseert de reclassering om verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Uit het dossier en uit het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken van persoonlijke omstandigheden die de rechtbank in het voordeel van verdachte zal meewegen in de straftoemeting.
Bij de vaststelling van de duur van de vrijheidsstraf zoekt de rechtbank aansluiting bij de oriëntatiepunten zoals die zijn vastgesteld in het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt als uitgangspunt voor een inbraak uit een bedrijfspand in het geval er sprake is van veelvuldige recidive een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden per feit genoemd.
Gezien het feit dat de rechtbank minder feiten bewezen acht dan waar de officier van justitie bij haar strafeis vanuit is gegaan, ziet de rechtbank aanleiding om bij de straftoemeting licht af te wijken van de strafeis van de officier van justitie. De rechtbank vindt een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, passend en geboden. Om te proberen verdachte ertoe te bewegen dat hij zich in de toekomst niet opnieuw aan strafbare feiten schuldig zal maken, zal de rechtbank een deel van deze gevangenisstraf, namelijk 4 maanden, voorwaardelijk opleggen en de proeftijd daarbij op twee jaren stellen. De rechtbank ziet, gelet op de conclusies uit het reclasseringsadvies en de omstandigheid dat eerder opgelegde drangkaders niet hebben geleid tot verandering in het hardnekkige delictgedrag van verdachte, geen aanleiding om daaraan bijzondere voorwaarden te verbinden.

8.Benadeelde partij

De vordering
De benadeelde partij [restaurant] vordert € 4.529,- aan vergoeding van materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de handtekening op het ingevulde schadeformulier ontbreekt.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gelet op de bepleite vrijspraak primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering, dan wel moet de vordering worden afgewezen. Subsidiair moet de vordering worden afgewezen omdat deze onvoldoende onderbouwd is.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat [restaurant] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering omdat niet is gebleken dat [persoon 6] namens [restaurant] gemachtigd is tot het indienen van een dergelijke vordering. De machtiging is immers niet ondertekend en ook ontbreekt op het formulier een handtekening van de indiener.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 30 april 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/701154-19, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 23 oktober 2019 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 5 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ook bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De rechtbank oordeelt als volgt. Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van het hiervoor genoemde voorwaardelijke strafdeel te gelasten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 47, 57, 311 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 5 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 6 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van de feiten 1 en 2:
telkens: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak,
Ten aanzien van de feit 3:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak,
Ten aanzien van feit 4:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak,
Ten aanzien van feit 6:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
4 (vier) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Gelastde teruggave aan de rechthebbende van:
- Het goed als vermeld op de beslaglijst met goednummer 5851442, te weten 1 STK Sleutel, merk Vespa.
Verklaart de benadeelde partij, [restaurant] , niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 oktober 2019, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van
5 (vijf) maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. H.J. Fehmers en F.C.M. Weijnen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. van Breukelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 mei 2020.
[...]
[...]