ECLI:NL:RBNHO:2021:10005

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
20/6027
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs na niet-naleving Educatieve Maatregel Alcohol en Verkeer

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Algemeen Directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser had zijn rijbewijs ongeldig verklaard gekregen omdat hij niet de vereiste medewerking had verleend aan de Educatieve Maatregel Alcohol en Verkeer (EMA). De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet was verschenen op de cursusdagen, ondanks dat hij daartoe was opgeroepen via een aangetekende brief. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd dat hij de oproep niet had ontvangen, en dat het CBR op basis van de wetgeving verplicht was om het rijbewijs ongeldig te verklaren. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder de claim dat hij niet op de hoogte was van de cursusdata, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de eiser voldoende tijd had gehad om zich voor te bereiden en dat het CBR niet onzorgvuldig had gehandeld door de oproep alleen aangetekend te versturen. De uitspraak bevestigde dat het beroep van de eiser ongegrond was en dat de ongeldigverklaring van het rijbewijs terecht was.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/6027
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D. Hwang),
en
de Algemeen Directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: mr. J. Launspach).

Procesverloop

In het besluit van 2 juli 2020 (primair besluit) heeft verweerder het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard vanaf 9 juli 2020.
In het besluit van 1 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 2 september 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Bij besluit van 31 oktober 2019 heeft verweerder aan eiser een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA) opgelegd. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar ingediend. Verweerder heeft het bezwaar van eiser op 24 december 2019 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit geen beroep ingesteld.
1.2.
Eiser heeft een verzoek om herziening ingediend tegen het besluit van 24 december 2019. Verweerder heeft dit verzoek om herziening op 3 juni 2020 afgewezen.
1.3.
Bij aangetekend verzonden brief van 9 juni 2020 heeft verweerder eiser opgeroepen voor de cursusdagen op 22 juni 2020, 29 juni 2020, 6 juli 2020 en 27 juli 2020. Op de aangetekende brief is het adres [adres] vermeld. De aangetekende brief is volgens het track&trace systeem aangeboden op 10 juni 2020, maar de bezorging is niet gelukt. De aangetekende brief is vervolgens retour gezonden naar het CBR op 26 juni 2020.
1.4.
Bij ongedateerde brief heeft cursusinstantie Trafieq medegedeeld dat eiser niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor deelname aan de EMA, omdat hij niet is verschenen. Bij besluit van 2 juli 2020 heeft verweerder het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar ingediend.
1.5.
Bij het bestreden besluit van 4 december 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten, omdat eiser niet is verschenen op de EMA-cursus en hiervoor geen geldige reden had.
Wettelijk kader
2.1.
Ingevolge artikel 131, eerste lid, onder a van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) besluit het CBR indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen tot oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid.
2.2.
Ingevolge artikel 132, eerste lid, van de WVW is degene die zich ingevolge het in artikel 131, eerste lid, bedoelde besluit dient te onderwerpen aan een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, verplicht de daartoe vereiste medewerking te verlenen.
Ingevolge het tweede lid, besluit het CBR bij gebreke van de in het eerste lid bedoelde medewerking onverwijld tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de houder. Het CBR bepaalt daarbij op welke categorie of categorieën van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs is afgegeven, de ongeldigverklaring betrekking heeft.
2.3.
Ingevolge artikel 132, eerste lid van het Reglement rijbewijzen (hierna: het Reglement) legt het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de in artikel 130, eerste lid, van de WVW bedoelde mededeling betrokkene de verplichting op zich te onderwerpen aan een educatieve maatregel of maatregelen.
Zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de volledige betaling van de kosten van de educatieve maatregel of maatregelen stelt het CBR het tijdstip waarop en de plaats waar betrokkene de opgelegde educatieve maatregel of maatregelen dient te ondergaan, vast. Het wijst daarbij tevens de tot toepassing van die maatregel of maatregelen bevoegde deskundigen aan.
2.4.
Ingevolge artikel 132, derde lid, van het Reglement wordt indien betrokkene niet op de vastgestelde tijd en plaats aanwezig is zonder dat van een geldige reden van verhindering blijkt, daarvan door de aangewezen deskundige of deskundigen onverwijld mededeling gedaan aan het CBR.
2.5.
Ingevolge artikel 132, vierde lid, van het Reglement worden de bevindingen van de met de toepassing van de educatieve maatregelen belaste deskundige of deskundigen zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken aan het CBR medegedeeld. Het CBR stelt op basis van die bevindingen zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na de ontvangst ervan, vast of betrokkene aan de hem opgelegde verplichtingen voldaan heeft.
Standpunt eiser
3. Het klopt dat eiser niet is verschenen op 22 juni 2020. Eiser voert echter aan dat de oproep van 9 juni 2020 hem niet heeft bereikt, zodat hij niet wist dat hij op 22 juni 2020 met de cursus moest beginnen. Ook zegt hij dat hij geen afhaalbericht heeft ontvangen van PostNL. Volgens eiser heeft PostNL een fout gemaakt bij het bezorgen vanwege ongekende drukte door de Covid19-pandemie en de omstandigheid dat in de galerij van zijn flatgebouw zich een brievenbusunit bevindt waar tientallen brievenbussen op elkaar zijn gestapeld. Het is voor hem onmogelijk om te bewijzen dat hij het afhaalbericht niet heeft ontvangen. Op 21 juli 2020 heeft eiser een melding gemaakt bij PostNL over het niet ontvangen van een afhaalbericht. Eiser heeft deze melding bijgevoegd.
Eiser voert verder aan dat het CBR onzorgvuldig heeft gehandeld door het oproepbericht alleen aangetekend te versturen en niet tevens per reguliere post of e-mail. Eiser verwijst daarbij naar een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 24 juli 2009. [1] Eiser heeft eerdere brieven van het CBR wel goed ontvangen. Deze brieven werden altijd per normale post verstuurd en er werd een kopie naar zijn gemachtigde verstuurd. Dat is deze keer niet gebeurd.
Voorts is het oproepbericht kort voor aanvang van de cursus verstuurd, waardoor eiser slechts 8 werkdagen had om op de hoogte te raken van de cursusdata en voorzieningen te treffen voor deelname. Verder voert eiser aan dat hij de cursus wilde volgen en de cursuskosten heeft betaald.
Standpunt verweerder
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen reden is om aan te nemen dat de brief niet door de postbezorger op het adres van eiser is aangeboden en dat geen afhaalbericht is achtergelaten. Verweerder acht het niet aannemelijk dat PostNL een fout heeft gemaakt. Het versturen van de brief per gewone post had voor minder zekerheid van de postbezorging geleid en ontvangst had makkelijker kunnen worden ontkend. Dat eiser de kosten van de EMA-cursus heeft voldaan, is volgens verweerder geen bewijs dat PostNL een fout heeft gemaakt.
Verweerder heeft ter zitting nog toegelicht dat volgens een vaste werkwijze het besluit om een EMA op te leggen zowel per aangetekende als reguliere post wordt verzonden. Het oproepbericht met de cursusdata wordt alleen aangetekend verzonden. Verweerder heeft geen kopie van de oproepbrief naar de gemachtigde van eiser verstuurd.
Oordeel rechtbank: rijbewijs terecht ongeldig verklaard
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet de vereiste medewerking aan de EMA heeft verleend en dat verweerder daarom verplicht was eisers rijbewijs ongeldig te verklaren. Eisers rijbewijs is dus terecht ongeldig verklaard. De rechtbank legt dat hierna uit.
5.2.
Als een poststuk aangetekend is verzonden en de belanghebbende de ontvangst ervan ontkent, moet de rechtbank onderzoeken of het stuk door PostNL op regelmatige wijze aan het adres van de belanghebbende is aangeboden. Daarbij geldt dat wanneer PostNL bij aanbieding van het stuk niemand thuis treft en daarom een afhaalbericht achterlaat, het niet ophalen van dat stuk bij het kantoor van PostNL voor rekening en risico van de belanghebbende komt. Stelt de belanghebbende geen afhaalbericht te hebben ontvangen, dan ligt het op zijn weg feiten aannemelijk te maken op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat een afhaalbericht is achtergelaten. [2]
5.3.
Vaststaat dat de brief met daarin de cursusdata per aangetekende post is verzonden naar het door eiser opgegeven adres. Op basis van de uitdraai uit het track&trace systeem kan daarnaast in voldoende mate worden vastgesteld dat aan eiser een poststuk is aangeboden, bij aanbieding van het poststuk niemand thuis werd getroffen en dit poststuk bij het postkantoor dan wel dienstverleningspunt is achtergelaten om te worden afgehaald. Het is immers vaste praktijk van PostNL dat, indien uitreiking van een aangetekend stuk aan de geadresseerde niet mogelijk blijkt, in de brievenbus van de geadresseerde een afhaalbericht wordt achtergelaten. Daarop staat vermeld dat het stuk gedurende een termijn op het postkantoor kan worden afgehaald. In beginsel mag er daarom van uitgegaan worden dat de postbezorger bij zijn poging de brief aan te bieden een afhaalbericht aan het adres van eiser heeft achtergelaten. Uit de aantekeningen van PostNL op de envelop bij de retour gezonden brief blijkt dat eiser de brief niet heeft afgehaald.
Eiser heeft met zijn stelling dat hij geen afhaalbericht heeft aangetroffen geen feiten aannemelijk gemaakt op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat een afhaalbericht is achtergelaten. De ongekende drukte door de Covid19-pandemie en de brievenbusunit in zijn flatgebouw zijn onvoldoende om hierover anders te denken.
Voor zover eiser verwijst naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 24 juli 2009 is deze zaak niet vergelijkbaar met de situatie van eiser. De voorzieningenrechter achtte ontkenning van de ontvangst van het afhaalbericht in die zaak niet ongeloofwaardig, mede omdat recentelijk meerdere signalen waren binnengekomen dat de afhaalberichten niet werden ontvangen. Daarvan is in dit geval geen sprake.
5.4.
De rechtbank stelt verder vast dat eiser 8 werkdagen de tijd heeft gehad om de oproepbrief op te halen bij het afhaalpunt. De rechtbank is van oordeel dat eiser hiermee voldoende tijd heeft gehad om op de hoogte te raken van de cursusdata en voorbereidingen te treffen. Daarbij wijst de rechtbank er ook op dat het CBR in haar besluit van 31 oktober 2019 heeft vermeld dat als eiser binnen een week na het bericht van ontvangst van betaling belt om de cursusdagen in te plannen, zij rekening kan houden met zijn voorkeuren. Dit heeft het CBR ook vermeld in de brieven van 21 januari 2020 en 25 mei 2020 waarin de betalingen zijn bevestigd. Gesteld noch gebleken is dat eiser dit heeft gedaan.
5.5.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat verweerder niet onzorgvuldig heeft gehandeld door de oproepbrief niet tevens per gewone post te versturen of eiser op een andere wijze op de hoogte te stellen van de cursusdata. Er geldt voor verweerder geen wettelijke plicht een aangetekende brief te laten volgen door een niet-aangetekende brief of een kopie van de oproepbrief aan de gemachtigde van eiser te sturen. Het betreft hier immers slechts de uitvoering van een opgelegde maatregel. De procedure was reeds afgerond. Verweerder heeft zich daarbij in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat verzending per gewone post voor minder zekerheid van de postbezorging leidt dan aangetekende verzending, omdat aangetekende post is voorzien van een track&trace code en getekend moet worden voor ontvangst.
5.6.
Verweerder heeft in het geval dat eiser niet is komen opdagen bij de EMA cursus geen beoordelingsruimte of beleidsvrijheid bij het ongeldig verklaren van het rijbewijs. Omdat eiser zonder geldige reden niet op de cursus is verschenen, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat hij niet de vereiste medewerking aan de educatieve maatregel heeft verleend als bedoeld in artikel 132, eerste lid, van de WVW en daarom het rijbewijs ongeldig verklaard. Weliswaar heeft eiser aangevoerd dat hij door de betaling van de kosten voor de cursus al duidelijk heeft gemaakt dat hij zijn medewerking aan het volgen van de cursus wilde verlenen, maar dit leidt niet tot een ander oordeel, omdat hieruit niet volgt dat hij de hiervoor bedoelde vereiste medewerking heeft verleend.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P.E. Oomens, rechter, in aanwezigheid van mr. L. van Broekhoven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 november 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 23 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2763 en 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:585.