ECLI:NL:RBNHO:2020:9964

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 november 2020
Publicatiedatum
27 november 2020
Zaaknummer
8244318 \ CV EXPL 19-19962
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een besloten vennootschap en onterecht onttrokken gelden door bestuurders

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 25 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen drie besloten vennootschappen (hierna: eiseres 1, eiseres 2 en eiseres 3) en twee gedaagden, waaronder de algemeen directeur van een van de vennootschappen. De eiseressen vorderden onder andere de ontbinding van eiseres 1 en de medewerking van gedaagde 2 aan deze ontbinding. De gedaagden voerden aan dat er geen sprake was van een managementovereenkomst, maar van een arbeidsovereenkomst, en dat de vorderingen van eiseressen ongegrond waren.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen arbeidsovereenkomst bestond tussen eiseres 1 en gedaagde 1, maar dat de werkzaamheden op basis van een managementovereenkomst zijn verricht. De rechter oordeelde dat gedaagde 2 verplicht was om mee te werken aan de ontbinding van eiseres 1, en dat hij deugdelijke facturen moest verstrekken voor de ontvangen managementfee. Tevens werd geoordeeld dat gedaagde 1 onterecht gelden uit eiseres 1 had onttrokken, en werd hij veroordeeld tot betaling van een bedrag aan eiseres 1.

De rechter heeft de vorderingen van eiseressen grotendeels toegewezen, met uitzondering van enkele onderdelen die niet voldoende onderbouwd waren. De proceskosten werden voor rekening van de gedaagden gesteld, omdat zij grotendeels ongelijk kregen. Dit vonnis benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken tussen aandeelhouders en bestuurders van vennootschappen, evenals de juridische kwalificatie van overeenkomsten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8244318 \ CV EXPL 19-19962
Uitspraakdatum: 25 november 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 1],
gevestigd te [plaats]
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 2],
gevestigd te [plaats]
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 3],
gevestigd te [plaats]
eisers
verder gezamenlijk te noemen: [eiseres 1] c.s.
en afzonderlijk te noemen: [eiseres 1] , [eiseres 2] en [eiseres 3]
gemachtigde: mr. M.G. Spijker
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [plaats]
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2]
gevestigd te [plaats]
gedaagden
verder gezamenlijk te noemen: [gedaagde 1] c.s.
en afzonder te noemen: [gedaagde 1] en [gedaagde 2]
gemachtigde: mr. J.M. Eisma

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres 1] c.s. hebben bij dagvaarding van 25 november 2019 een vordering tegen [gedaagde 1] c.s. ingesteld. [gedaagde 1] c.s. hebben schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend.
1.2.
[eiseres 1] c.s. hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde 1] c.s. een schriftelijke reactie hebben gegeven. [eiseres 1] c.s. hebben vervolgens nog schriftelijk gereageerd in de zaak van de tegenvordering.

2.De feiten

2.1.
[eiseres 1] verricht wereldwijd werkzaamheden in het goederenvervoer.
2.2.
[eiseres 1] is bij akte van oprichting van 24 januari 2018 (hierna: de Oprichtingsakte) opgericht door drie B.V’s: [gedaagde 2] , [eiseres 2] en [eiseres 3] . Bij de oprichting van [eiseres 1] zijn 1500 aandelen geplaatst. [gedaagde 2] , [eiseres 2] en [eiseres 3] bezitten ieder 500 aandelen.
2.3.
[gedaagde 1] is algemeen directeur, enig aandeelhouder en zelfstandig bevoegd bestuurder van [gedaagde 2] . [bestuurder eiseres 2] (hierna: [bestuurder eiseres 2] ) is enig aandeelhouder en zelfstandig bevoegd bestuurder van [eiseres 2] . [bestuurder eiseres 3] (hierna: [bestuurder eiseres 3] ) is enig aandeelhouder en zelfstandig bevoegd bestuurder van [eiseres 3] .
2.4.
In de Oprichtingsakte is opgenomen dat [gedaagde 2] voor de eerste maal bestuurder is van [eiseres 1] Verder staat in de Oprichtingsakte onder meer:
‘(…)
Bestuur
Artikel 16
(…) 2. Bestuurders worden door de algemene vergadering benoemd en kunnen te allen tijde door de algemene vergadering worden geschorst en ontslagen.
(…)Vertegenwoordiging
Artikel 17
Het bestuur vertegenwoordigt de vennootschap. De bevoegdheid tot vertegenwoordiging komt slechts toe aan:
a. iedere bestuurder met de titel algemeen directeur afzonderlijk;
b. twee gezamenlijk handelende bestuurders.
(…)Bijzondere besluiten
Artikel 27
1. Besluiten tot wijziging van deze statuten of tot ontbinding van de vennootschap kunnen slechts worden genomen in een algemene vergadering, waarin ten minste twee derden van het geplaatste kapitaal vertegenwoordigd is, met een meerderheid van ten minste drie vierden van de uitgebrachte stemmen.
(…)Ontbinding
Artikel 29
1. Na ontbinding van de vennootschap geschiedt de vereffening door de bestuurders, tenzij de algemene vergadering anders bepaalt.
(…)
3. Hetgeen na de voldoening van de schuldeisers van het vermogen van de ontbonden vennootschap is overgebleven wordt uitgekeerd aan de aandeelhouders in verhouding tot ieders bezit in aandelen.
4. De vennootschap blijft na haar ontbinding voortbestaan voor zover dit tot vereffening van haar vermogen nodig is. (…)
2.5.
Op een e-mail van [bestuurder eiseres 2] van 26 maart 2018 aan de accountant van [eiseres 1] , [accountant] (hierna: de Accountant), met [gedaagde 1] in de cc, waarin wordt verzocht om een uitleg ‘
hoe het geregeld moet worden met de salaris of fee uitbetaling aan [gedaagde 1]. Hij heeft momenteel geld nodig omdat zijn kosten uiteraard gewoon doorlopen’ heeft de Accountant gereageerd: ‘
(…) Bedrag overmaken naar [gedaagde 1] onder noemer voorschot fee. Ik begreep dat een maandbedrag van ca. € 2.500 nodig is op dit moment. Dit mag naar zijn privé rekening. Verzoek echter zsm zakelijke rekening voor BV te openen. Daar wordt dan maandelijkse fee vanuit [eiseres 1] bedrag naar overgemaakt en ook weer netto-salaris uitbetaald aan [gedaagde 1] privé. Het is zaak om, in overleg, de hoogte van de fee en het salaris te bepalen. (…)
2.6.
Bij e-mail van 5 juni 2019 heeft de Accountant aan [bestuurder eiseres 2] , [bestuurder eiseres 3] en [gedaagde 1] geschreven: ‘
(…) Er worden door [gedaagde 1]cq [gedaagde 2] (…) bedragen opgenomen vanaf maart 2018 ter grootte van € 2.500 per maand. Tot heden is er € 37.500 opgenomen. Deze bedragen zijn geboekt in de rekening-courant [gedaagde 2] (…) en betreffen dus nu feitelijk een vordering van [eiseres 1] op [gedaagde 2] (…). Om deze als managementfee ten laste van het resultaat te brengen zullen deze bedragen door [gedaagde 2] (…) gefactureerd moeten worden aan [eiseres 1] . Daarbij komt ook de omzetbelasting om de hoek. Over deze fee zal door [gedaagde 2] (…) BTW afgedragen moeten worden. (…) Met het sturen van de facturen kan dan de vordering op [gedaagde 2] (…) worden weggewerkt. [gedaagde 1] dient er daarbij wel rekening mee te houden dat er (tot heden) € 6.508 BTW moet worden afgedragen. (…)
2.7.
Bij brief van 26 juni 2019 is [gedaagde 2] namens [eiseres 2] en [eiseres 3] uitgenodigd voor een algemene vergadering van aandeelhouders (hierna: AVA) op 5 augustus 2019 met als agendapunten:
- het schorsen en ontslaan van [gedaagde 2] als bestuurder van [eiseres 1] ;
- de beëindiging c.q. ontbinding van [eiseres 1]
Deze AVA heeft uiteindelijk geen doorgang gevonden.
2.8.
Op 3 juli 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen alle aandeelhouders van [eiseres 1] en de Accountant om afspraken te maken over de beëindiging van [eiseres 1] In dit gesprek heeft [gedaagde 1] aangegeven de activiteiten van [eiseres 1] voort te willen zetten met andere partijen en de mogelijkheden daartoe te willen verkennen.
2.9.
Op 24 juli 2019 stond een vervolggesprek gepland tussen de aandeelhouders en de Accountant, welk gesprek [gedaagde 1] heeft geannuleerd. Uit de verslaglegging van de bijeenkomst van 24 juli 2019, welke diezelfde dag per e-mail aan [gedaagde 1] is toegestuurd, staat onder meer:
[gedaagde 1] dient nog facturen voor zijn ontvangen voorschotten aan fee’s ad €38.750 te versturen naar de BV. Daarmee komt het resultaat vanaf aanvang activiteiten tot heden ca. op €0,-- uit.
De BV heeft dan nog o.a. openstaande facturen (declaraties) naar [gedaagde 1] ad. €2.233,32 en een openstaande schuld naar [rechtspersoon X] ad. € 5.738,61.
Zoals genoemd er zijn geen liquiditeiten beschikbaar voor betalingen. Dit geldt ook voor de fee over de maand juli. Op grond hiervan is het voorstel gedaan om de huurauto per 1 augustus 2019 in te leveren. Dit geldt ook voor de brandstofpas.
Dringend advies aan alle partijen om geen gelden te onttrekken aan de onderneming om een faillissement te voorkomen.
Zodra [gedaagde 1] meer weet over vervolg afspraak inplannen voor verdere afwikkeling. (…)
2.10.
[gedaagde 1] heeft daarop bij e-mail van 31 juli 2019 gereageerd: ‘
(…) na het gesprek in july ben ik in paniek geraakt niet wetende wat zo snel te doen. Ik ben in gesprek met een aantal gegadigden gegaan om samen door te gaan (…). Deze week afgereist naar uk en daar een gesprek en bezig met een busnissplan te maken. En daarvoor al in italie gesproken met een mogelijke kandidaat en heb nog een tweetal die geinteresseerd zijn!
Ik zou (…) graag wel door willen gaan maar weet nog niet in welke vorm dat zal ik komende weken laten weten (…) Maar in september zijn er redelijk wat dingen te doen en zou daarmee redelijk wat geld kunnen verdienen (…) Dus ik zou willen vragen mij respijt te geven t/m september (totdat de notas betaald zijn) om zoveel mogelijk te regelen en af te handelen en samen tot een goede oplossing te komen om of [eiseres 1] over te nemen of geheel af te sluiten. (…)
2.11.
Bij e-mail van 31 juli 2019 heeft de gemachtigde van [eiseres 1] c.s. aan [gedaagde 1] , [bestuurder eiseres 2] , [bestuurder eiseres 3] en de Accountant geschreven:

(…) [gedaagde 1] heeft (…) aangegeven te willen meewerken met de afwikkeling van [eiseres 1] (…) [gedaagde 1] gaat akkoord met de door de heren [bestuurder eiseres 3] en [bestuurder eiseres 2] voorgestelde punten van afwikkeling van [eiseres 1] dat:
- Hij bij de te plannen AVA zal instemmen met ontbinding van [eiseres 1] of dat hij de aandelen van [bestuurder eiseres 3] en [bestuurder eiseres 2] zal overnemen tegen € 1,- per partij;
- Hij zal meewerken aan vereffening van de schulden en gelijkmatige verdeling van het restant onder de aandeelhouders (bij positief eindsaldo zal dat een uitbetaling inhouden en bij negatief saldo moet er worden bijgestort);
- De kosten voor gebruik van de auto en de tankpas vanaf 1 augustus 2019 voor rekening van de heer [gedaagde 1] komen;
- Het gebruik van de bankrekening beperkt is tot de gebruikelijke bedrijfsvoering. Als één der aandeelhouders/bestuurders ongeoorloofde onttrekkingen doet van de gezamenlijke bankrekening, dan is hij daarvoor in beginsel persoonlijk aansprakelijk;
- Er een nieuwe AVA zal worden uitgeroepen, waarbij [gedaagde 1] zal instemmen met bovenstaande punten.
Zoals gezegd verzoek ik de heer [gedaagde 1] om zich per e-mail uitdrukkelijk akkoord te verklaren met bovenstaande punten. (…)
2.12.
Als reactie op voorgaande e-mail heeft [gedaagde 1] bij e-mail van 2 augustus 2019 geschreven: ‘
(…) Ik ga accoord zoals met de afwikkeling van [eiseres 1] zoals gemeld maar heb wel nog wat punten waar ik met derden mee bezig ben wat betreft overname en vorm etc, zoals in mijn mail aan de heren heb gemeld. (…)
2.13.
Op 28 augustus 2019 heeft een AVA plaatsgevonden. In de naar aanleiding daarvan opgemaakte, niet ondertekende, notulen staat onder meer: ‘
(…) Met algemene stemmen wordt besloten om:
De aandelen van [eiseres 2] (…) en [eiseres 3] (…) per 1 oktober 2019, elk voor € 1,-- (…) over te dragen aan [gedaagde 2] (…).
Met ingang van 1 oktober 2019 zal als enig bestuurder optreden [gedaagde 2] (…). Hiertoe zal een eindbalans worden opgemaakt per 30 september 2019. De verplichtingen hieruit, alsmede de nieuwe verplichtingen per 1 oktober 2019 komen voor rekening van [gedaagde 2] (…). Partijen hebben afgesproken tot 1 oktober 2019 geen langlopende verplichtingen aan te gaan. (…)
2.14.
Bij e-mail van 23 september 2019 heeft [bestuurder eiseres 2] aan (onder andere) [gedaagde 1] geschreven: ‘
(…) In de laatste AvA heb jij nogmaals duidelijk gemaakt dat jij de aandelen (…) over te willen nemen. Toen is er door mij zéér duidelijk gemaakt dat de hele overname geregeld moest zijn voordat ik naar Roemenië zou vetrekken, dan hebben we vanaf nu nog precies 4 uur de tijd. Hoe lang moet dit nog gerekt worden? (…)
2.15.
Bij e-mail van 24 september 2019 heeft [gedaagde 1] aan [bestuurder eiseres 2] , [bestuurder eiseres 3] en de Accountant geschreven: ‘
(…) In de laatste AVA heb ik alleen gezegd dat ik overweeg om de aandelen over te nemen en meer niet. Daarbij is van belang een eerlijke en evenredige kostenverdeling. (…)
2.16.
Bij e-mail van 27 september 2019 heeft [gedaagde 1] aan [eiseres 1] c.s. geschreven: ‘
(…) Er is gesproken over een mogelijke overname van de aandelen (…) en een mogelijke overnametermijn, maar er is niets concreets afgesproken over een aandelenovername of afwikkeling. Waarschijnlijk waren de gesprekken hierover niet duidelijk en is er een misverstand ontstaan. (…) De door jullie opgestelde concept-notulen van de algemene vergadering (…) van 28 augustus 2019 zijn dan ook onjuist. Ik was en ben niet akkoord met deze concept-notulen die niet rechtsgeldig zijn ondertekend. (…)
2.17.
Bij e-mail van 29 september 2019 heeft [gedaagde 1] aan [bestuurder eiseres 2] , [bestuurder eiseres 3] en de Accountant geschreven – samengevat – dat van een rechtsgeldig aandeelhoudersbesluit op 28 augustus 2019 geen sprake is. Daarbij heeft [gedaagde 1] de concept jaarrekening van [eiseres 1] voor het boekjaar 2018 en een concept tussentijdse jaarrekening van [eiseres 1] voor het boekjaar 2019 tot en met 30 september 2019 opgevraagd, om ‘
te beoordelen of een mogelijke aandelenovername voor mij interessant is (…)’.
2.18.
Bij e-mail van 30 september 2019 heeft de Accountant aan [gedaagde 1] geschreven: ‘
(…) Bijgaand zoals zojuist besproken de auditfiles 2018 en 2019 tot heden. Zoals aangegeven, er is sprake van een verlengd boekjaar, waardoor er pas in 2020 een jaarrekening gemaakt zou worden over jaar 2018/2019.
In verband met de besparing van kosten is het derhalve niet raadzaam een tussentijdse jaarrekening op te maken. Uiteraard zal er een interne overnamebalans worden opgemaakt aan de hand van de bijgaande administratie, waardoor de posities voor eenieder helder zijn. (…)
2.19.
Op 9 oktober 2019 heeft een AVA plaatsgevonden. In de naar aanleiding daarvan opgemaakte, niet ondertekende, notulen staat onder meer: ‘
(…) Door [eiseres 2] (…) en [eiseres 3] zijn de aandelen aangeboden voor € 1,-- per partij. Door (…) [gedaagde 1] van [gedaagde 2] (…) wordt aangegeven dit aanbod niet te accepteren.
(…) komt de ontbinding van de vennootschap aan de orde. Op grond van artikel 27 van de statuten is hiervoor een drie vierden meerderheid van de stemmen nodig. (…) [eiseres 2] (…) en [eiseres 3] (…) stemmen voor ontbinding, (…) [gedaagde 2] (…) stemt tegen ontbinding. Hiermee wordt niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 27.
Er wordt gestemd over het schorsen en ontslaan van [gedaagde 2] (…) als bestuurder. [eiseres 2] (…) en [eiseres 3] (…) stemmen hier voor. [gedaagde 2] (…) stemt tegen. De volgens de statuten vereiste meerderheid is voor, waarmee dit voorstel ten uitvoer wordt gebracht en [gedaagde 2] (…) per direct wordt ontslagen als bestuurder. (…)
2.20.
Bij e-mail van 13 oktober 2019 heeft [gedaagde 1] aan de Accountant en [bestuurder eiseres 2] geschreven: ‘
(…) [gedaagde 2] (…) niet ingestemd met het ongegronde besluit om haar te ontslaan als bestuurder (…). ik sinds 1 maart 2019 (…) op grond van een (mondelinge) arbeidsovereenkomst als werknemer in loondienst ben en blijf bij [eiseres 1] (…) Ik ben en blijf bereid en beschikbaar om arbeid te verrichten voor [eiseres 1] BV. Daarom verzoek ik jullie – en voor zover nodig sommeer ik jullie (…) – om vanaf 1 november 2019 elke maand mijn gebruikelijke maandelijkse loon uit te betalen. (…)
2.21.
Bij beschikking van 28 oktober 2019 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland aan [eiseres 1] verlof verleend voor het leggen van conservatoir beslag ten laste van de woning en de auto’s van [gedaagde 1] .
2.22.
Namens [gedaagde 1] is bij brief van 8 november 2019 onder meer aan de gemachtigde van [eiseres 1] c.s. geschreven: ‘
(…) Op grond van de onduidelijke financiële situatie van [eiseres 1] (…), de belastingschulden van [eiseres 1] (…) en andere mogelijke niet-betaalde vorderingen op [eiseres 1] (…) heeft mijn cliënt onlangs besloten om [eiseres 1] (…) niet over te nemen. (…)

3.De vordering

3.1.
[eiseres 1] c.s. vorderen – na vermeerdering van de eis – dat de kantonrechter:
I. [gedaagde 2] veroordeelt tot nakoming van de overeenkomst tussen partijen om haar volledige en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan ontbinding van [eiseres 1] binnen 14 dagen na het te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat [gedaagde 2] in gebreke blijft om mee te werken aan deze ontbinding door:
- het meewerken aan het nemen van het ontbindingsbesluit bij AVA;
- het meewerken aan afwikkeling en beëindiging van lopende contracten;
- het meewerken aan vereffening van de schulden en gelijkmatige verdeling van het
restant onder de aandeelhouders (bij positief eindsaldo zal dat een uitbetaling
inhouden en bij negatief saldo moet er worden bijgestort;)
- het doen van een slotaangifte bij de Belastingdienst;
- het uitschrijven van [eiseres 1] bij de Kamer van Koophandel (KvK);
Indien [gedaagde 2] weigert haar medewerking te verlenen aan de ontbinding, verzoeken [eiseres 1] c.s. de kantonrechter om te bepalen dat het te wijzen vonnis in de plaats treedt van de rechtshandelingen die [gedaagde 2] moet verrichten om tot ontbinding, afwikkeling van contracten en uitschrijving van [eiseres 1] bij de KvK over te gaan, zodat zij de noodzakelijke handelingen kan verrichten;
II. [gedaagde 2] veroordeelt tot het verstrekken van deugdelijke facturen aan [eiseres 1] , binnen 14 dagen na het te wijzen vonnis, voor de door haar ontvangen maandelijkse managementfee ad € 2.066,12 exclusief btw, derhalve € 2.500,00 inclusief btw, per maand over de maanden maart 2018 tot en met juni 2019, subsidiair tot 9 oktober 2019, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat [gedaagde 2] in gebreke blijft om dergelijke facturen te verstrekken;
III. [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] veroordeelt om aan [eiseres 1] te betalen een bedrag van € 22.837,64 ter zake van ten onrechte aan [eiseres 1] onttrokken gelden, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dat de gelden zijn overgeboekt;
IV. [gedaagde 1] veroordeelt tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.083,31;
V. [gedaagde 1] veroordeelt in de kosten voor het conservatoire beslag van € 570,21 alsmede (in geval van niet verrekening) € 639,00 aan griffierechten;
VI. [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk veroordeelt in de proces- en nakosten.
3.2.
[eiseres 1] c.s. leggen aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde 2] , vertegenwoordigd door [gedaagde 1] , akkoord is gegaan met het voorstel van de andere aandeelhouders om [eiseres 1] te ontbinden, dan wel dat [gedaagde 2] de aandelen van [eiseres 2] en [eiseres 3] zou overnemen tegen betaling van € 1,00 per partij. Van meet af aan heeft [gedaagde 1] kenbaar gemaakt hieraan medewerking te zullen verlenen. Op 8 november 2019 maakt [gedaagde 1] duidelijk dat hij [eiseres 1] niet wenst over te nemen. Gelet op de tussen partijen gemaakte afspraken is [gedaagde 1] c.q. [gedaagde 2] gehouden om medewerking te verlenen aan de ontbinding van [eiseres 1]
[gedaagde 1] heeft een bedrag van € 22.837,64 op oneigenlijke gronden uit [eiseres 1] onttrokken. Iedere rechtsgrond voor de door [gedaagde 1] verrichte overboekingen ontbreekt, zodat sprake is van onverschuldigde betaling van [eiseres 1] aan [gedaagde 1] . Daarbij zijn de betalingen verricht nadat tussen de aandeelhouders op 3 juli 2019 gezamenlijk is afgesproken dat er geen verdere kosten door [eiseres 1] zullen worden gemaakt met het oog op de aanstaande beëindiging van de onderneming.
Indien geoordeeld wordt dat voornoemde afspraak niet is gemaakt, dan heeft te gelden dat [gedaagde 1] er per e-mail van 2 augustus 2019 mee heeft ingestemd dat de kosten voor gebruik van de auto en tankpas vanaf 1 augustus 2019 voor zijn rekening komen.
[gedaagde 1] is op grond van de tussen partijen gemaakte afspraken persoonlijk aansprakelijk voor ongeoorloofde onttrekkingen van de gezamenlijke bankrekening.
De maandelijkse overboekingen van € 2.500,00 aan [gedaagde 1] , althans [gedaagde 2] , betreffen managementfee’s waarvan btw moet worden afgedragen door [gedaagde 2] .

4.Het verweer en het tegenverzoek

4.1.
[gedaagde 1] c.s. betwisten de vordering. Zij voeren daartoe – samengevat – aan dat tussen partijen geen sprake is geweest van een managementovereenkomst, maar van een arbeids- overeenkomst tussen [eiseres 1] en [gedaagde 1] , en evenmin van het verrichten van onrechtmatige betalingen door [gedaagde 1] c.s. vanuit [eiseres 1] De bedragen die vanuit [eiseres 1] aan [gedaagde 1] zijn overgemaakt hebben betrekking op de maandelijkse salarisbetalingen.
[eiseres 1] c.s. zijn in gebreke te voldoen aan de wettelijke verplichting tot vaststelling en openbaarmaking van de jaarrekeningen 2018 en 2019 en die voor goedkeuring aan de AVA voor te leggen. [gedaagde 1] c.s. kunnen slechts meewerken aan ontbinding van [eiseres 1] indien uit de jaarstukken 2018 en 2019 blijkt dat geen benadeling van schuldeisers heeft plaatsgevonden. Van een ontbindingsbesluit is geen sprake.
4.2.
[gedaagde 1] c.s. vorderen – na wijziging van de eis – bij wijze van tegenvordering dat de kantonrechter [eiseres 1] c.s., hoofdelijk, veroordeelt tot:
I. medewerking aan het opstellen en deponeren van de jaarstukken 2018 en 2019, op
straffe van een opeisbare boete van € 1.000,00 per dag voor elke dag dat [eiseres 1] c.s.
daarmee in gebreke blijven;
II. betaling aan [gedaagde 1] van € 5.650,00 netto aan salaris,
III. betaling van de wettelijke vakantietoeslag en de wettelijke niet genoten vakantiedagen
vanaf maart 2018 tot 1 december 2019;
IV. betaling van de wettelijke verhoging over II en III;
V. betaling en afdracht van de verplichte werknemerspremies en verzekeringen uit hoofde
van de arbeidsovereenkomst met [gedaagde 1] aan de daartoe bevoegde autoriteiten;
VI. betaling van de wettelijke rente over voornoemde bedragen vanaf het moment van
opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening;
VII. betaling van de proceskosten.
4.3.
[gedaagde 1] c.s. leggen aan de tegenvordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde 1] vanaf maart 2018 werkzaamheden voor [eiseres 1] heeft verricht op basis van een arbeidsovereenkomst, tegen een vast netto maandsalaris van € 2.500,00 exclusief vakantie- toeslag en overige emolumenten. Het ontslag van [gedaagde 2] als bestuurder van [eiseres 1] op 9 oktober 2019 laat de arbeidsovereenkomst tussen [gedaagde 1] en [eiseres 1] onverlet. Desondanks is [gedaagde 1] bereid in te stemmen met zijn ontslag per 1 december 2019, gelet op de wettelijke opzeg- termijn van een maand. Vanaf maart 2018 tot 1 december 2019 heeft [gedaagde 1] een bedrag van € 5.650,00 netto te weinig uitbetaald gekregen, exclusief vakantiegeld en vakantiedagen.
[eiseres 1] c.s. zijn – ondanks herhaaldelijk verzoek – in gebreke gebleven over te gaan tot overlegging van de jaarrekeningen van 2018 en 2019.
4.4.
[eiseres 1] c.s. betwisten de tegenvordering en verzoeken de kantonrechter om [gedaagde 1] c.s. niet-ontvankelijk te verklaren in de vorderingen, dan wel deze af te wijzen, met veroordeling van [gedaagde 1] c.s. (hoofdelijk) in de proces- en nakosten. Daartoe voeren zij – samengevat – aan dat nooit sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst tussen [eiseres 1] en [gedaagde 1] . Voor zover geoordeeld wordt dat een dergelijke arbeidsovereenkomst wel heeft bestaan, is deze in ieder geval op 9 oktober 2019 rechtsgeldig geëindigd in verband met het ontslag van [gedaagde 2] als bestuurder van [eiseres 1] Na 9 oktober 2019 heeft [gedaagde 1] in ieder geval ook geen werkzaam- heden meer verricht voor [eiseres 1] en is hij niet beschikbaar geweest om werkzaamheden te verrichten.
4.5.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

5.De beoordeling

De tegenvordering
5.1.
De kantonrechter ziet aanleiding allereerst een beoordeling te geven omtrent de tegenvordering.
Jaarstukken 2018 en 2019
5.2.
[gedaagde 1] c.s. vorderen veroordeling van [eiseres 1] c.s. tot medewerking aan het opstellen en deponeren van de jaarstukken van 2018 en 2019. Volgens [eiseres 1] c.s. hoeven deze stukken thans nog niet te worden opgemaakt en kunnen derhalve nog niet worden verstrekt aan [gedaagde 1] c.s. Vast staat dat [eiseres 1] lopende het boekjaar 2018 is opgericht en dat daardoor sprake is van een verlengd boekjaar, waardoor [eiseres 1] haar financiële jaarverslag over het boekjaar 2018 bij het boekjaar 2019 mag voegen. Verder staat als onweersproken vast dat [eiseres 1] voor het indienen van de jaarcijfers over 2019 uitstel heeft gekregen, waardoor het jaarverslag pas tegen het einde van 2020 gereed hoeft te zijn. Dit heeft de Accountant bij e-mail van 30 september 2019 ook aan [gedaagde 1] kenbaar gemaakt. Het is de kantonrechter niet gebleken dat [eiseres 1] c.s. de stukken niet zullen opstellen en deponeren, zodat de vordering van [gedaagde 1] c.s. tot het veroordelen van [eiseres 1] c.s. om hieraan medewerking te verlenen zal worden afgewezen.
Kwalificatie van de overeenkomst
5.3.
Aan de overige tegenvorderingen, genoemd onder 4.2.II t/m VI, hebben [gedaagde 1] c.s. ten grondslag gelegd dat van maart 2018 tot 1 december 2019 sprake is geweest van een arbeids- overeenkomst tussen [eiseres 1] en [gedaagde 1] . [eiseres 1] c.s. betwisten dat een arbeidsovereenkomst heeft bestaan en stellen zich op het standpunt dat de werkzaamheden op basis van een managementovereenkomst zijn verricht. De kantonrechter overweegt daaromtrent als volgt.
5.4.
Bij de beoordeling van de vraag of een arbeidsovereenkomst tussen partijen is overeengekomen speelt de daadwerkelijke bedoeling van partijen geen rol (Hoge Raad 6 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1746). De kwalificatie vindt plaats aan de hand van hetgeen is bepaald in artikel 7:610 BW. Uit dat wetsartikel volgt dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst als er gedurende zekere tijd (i) arbeid wordt verricht waarvoor (ii) loon wordt betaald en er sprake is van (iii) een gezagsverhouding.
5.5.
[gedaagde 1] c.s. stellen dat een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd was aangegaan tussen [gedaagde 1] en [eiseres 1] , tegen een maandsalaris van € 2.500,00 netto exclusief vakantiegeld en overige emolumenten. Vanaf maart 2018 heeft [gedaagde 1] werkzaamheden voor [eiseres 1] verricht, waarbij (i) [eiseres 1] de werktijden vaststelde, (ii) [gedaagde 1] moest rapporteren aan [bestuurder eiseres 2] en [bestuurder eiseres 3] en (iii) [gedaagde 1] instructies ontving van [bestuurder eiseres 2] , aldus [gedaagde 1] c.s.
[eiseres 1] c.s. voeren aan dat alle objectieve omstandigheden aanwijzingen geven dat er geen arbeidsovereenkomst was en dat er geen sprake was van enige gezagsverhouding.
5.6.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde 1] c.s. – tegenover het gemotiveerde verweer van [eiseres 1] c.s. – onvoldoende hebben onderbouwd dat tussen [eiseres 1] en [gedaagde 1] sprake was van een arbeidsovereenkomst. Nog daargelaten dat niet is onderbouwd waaruit de gezags- verhouding tussen [eiseres 1] en [gedaagde 1] zou hebben bestaan en kan worden afgeleid, staat vast dat van enige afdracht van loonheffing of sociale premies nooit sprake is geweest. Daarbij is ook nooit vakantiegeld uitbetaald en zijn ook nooit loonstroken opgemaakt, vakantiedagen opgenomen of uitgekeerd en is niet gebleken dat [gedaagde 1] daar (eerder dan in de onderhavige procedure) ooit om heeft verzocht. Dat [gedaagde 1] instructies kreeg van [eiseres 1] , althans [bestuurder eiseres 2] , hebben [gedaagde 1] c.s. – ondanks het gemotiveerde verweer van [eiseres 1] c.s. – niet onderbouwd. Dat [eiseres 1] de werktijden van [gedaagde 1] vaststelde blijkt ook nergens uit. Daartoe zijn bijvoorbeeld geen werkroosters door [gedaagde 1] c.s. overgelegd. De kantonrechter volgt [gedaagde 1] c.s. dan ook niet in het standpunt dat sprake was van een gezagsverhouding tussen hem en [eiseres 1]
5.7.
Vast staat dat [eiseres 1] is opgericht door drie B.V’S. Als niet weersproken neemt de kantonrechter als vaststaand aan dat deze B.V’s als holdings zijn opgericht ter oprichting van [eiseres 1] Vanaf de oprichting van [eiseres 1] beschikken de drie B.V’s over ieder een gelijk deel aan aandelen. Tevens zijn zij alle drie formeel bestuurder van [eiseres 1] De kantonrechter acht voldoende aannemelijk gemaakt dat partijen er middels deze constructie voor hebben gekozen om niet als natuurlijk persoon [eiseres 1] te besturen, maar dat de feitelijke bestuurders zichzelf inlenen van ieders persoonlijke holding, alwaar de feitelijk bestuurder zijn looninkomen geniet. In het geval waarin de rechtspersonen als bestuurders optreden, moet worden aangenomen dat de bestuurder optreedt op grond van een overeenkomst van opdracht (managementovereenkomst) en niet op grond van een arbeidsovereenkomst (ECLI:NL:RBLIM:2018:150).
5.8.
Gelet op het voorgaande oordeelt de kantonrechter dat van een arbeidsovereenkomst tussen [eiseres 1] en [gedaagde 1] geen sprake is geweest en dat van een managementovereenkomst moet worden uitgegaan, zodat de tegenvorderingen genoemd onder 4.2.II t/m VI voor afwijzing gereed liggen.
5.9.
De conclusie is dat de kantonrechter tegenvorderingen van [gedaagde 1] c.s. zal afwijzen.
5.10.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde 1] c.s, omdat zij ongelijk krijgen. Daarbij worden [gedaagde 1] c.s. ook veroordeeld tot betaling van € 120,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiseres 1] c.s. worden gemaakt.
De vordering
Ontbinding van [eiseres 1]
5.11.
[eiseres 1] c.s. vorderen veroordeling van [gedaagde 2] tot nakoming van de overeenkomst tussen partijen om haar volledige en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan ontbinding van [eiseres 1] [gedaagde 1] c.s. betwisten dat een dergelijke overeenkomt is gesloten.
5.12.
Niet in geschil is dat [gedaagde 2] , vertegenwoordigd door [gedaagde 1] , begin juli 2019, nadat [bestuurder eiseres 2] en [bestuurder eiseres 3] kenbaar hadden gemaakt [eiseres 1] te willen beëindigen, heeft aangegeven de activiteiten van [eiseres 1] te willen voortzetten en daartoe met andere partijen de mogelijkheden te willen verkennen. Bij e-mail van 31 juli 2019 maakt [gedaagde 1] kenbaar dat hij met het onderzoeken van die mogelijkheden nog bezig is en vraagt om respijt tot en met september 2019 ‘
om zoveel mogelijk te regelen en af te handelen en samen tot een goede oplossing te komen om of [eiseres 1] over te nemen of geheel af te sluiten’. Vervolgens verzoekt de gemachtigde van [eiseres 1] c.s. bij e-mail van 31 juli 2019 [gedaagde 1] om akkoord te gaan met de door [bestuurder eiseres 2] en [bestuurder eiseres 3] voorgestelde punten ter afwikkeling van [eiseres 1] , onder meer dat ‘
Hij[ [gedaagde 1] ]
bij de te plannen AVA zal instemmen met ontbinding van [eiseres 1] of dat hij de aandelen van [bestuurder eiseres 3] en [bestuurder eiseres 2] zal overnemen tegen € 1,- per partij.’ Daarop heeft [gedaagde 1] bij e-mail van 2 augustus 2019 geantwoord: ‘
(…) Ik ga accoord zoals met de afwikkeling van [eiseres 1] zoals gemeld maar heb wel nog wat punten waar ik met derden mee bezig ben wat betreft overname en vorm etc, zoals in mijn mail aan de heren heb gemeld. (…)’ De kantonrechter is met [eiseres 1] c.s. van oordeel dat hieruit een instemming van [gedaagde 1] blijkt met de in de door gemachtigde van [eiseres 1] c.s. bij e-mail van 31 juli 2019 genoemde punten. Dat [gedaagde 1] op dat moment nog bezig is met het onderzoeken van de mogelijkheden met andere partijen, doet daaraan niet af. Met dit ‘
accoord’ heeft [gedaagde 1] , althans [gedaagde 2] , er onder meer mee ingestemd dat [eiseres 1] zal worden ontbonden, of dat hij de aandelen van [bestuurder eiseres 3] en [bestuurder eiseres 2] zal overnemen. Op 8 november 2019 is namens [gedaagde 1] kenbaar gemaakt dat hij [eiseres 1] niet wenst over te nemen. Daarom is [gedaagde 1] , althans [gedaagde 2] , gehouden om medewerking te verlenen aan de ontbinding van [eiseres 1] , gelet op de tussen partijen gemaakte afspraken hieromtrent.
5.13.
[gedaagde 1] c.s. verzetten zich thans tegen ontbinding, omdat zij de jaarstukken van 2018 en 2019 van [eiseres 1] niet hebben. Zij voeren aan dat zij pas kunnen beoordelen of zij medewerking aan de ontbinding kunnen verlenen indien uit de jaarstukken blijkt dat de baten de lasten overtreffen en geen schuldeisersbenadeling heeft plaatsgevonden. Bij conclusie van dupliek in conventie hebben [gedaagde 1] c.s. zich bereid verklaard mee te werken aan de ontbinding van [eiseres 1] , zodra (i) de jaarstukken van 2018 en 2019 gereed zijn, (ii) daaruit blijkt dat een faillissement van [eiseres 1] niet aan de orde is en (iii) overeenstemming bestaat over de vereffening en de uit te keren gelden aan de aandeelhouders.
5.14.
Nog daargelaten dat – zoals in het voorgaande reeds is overwogen – de door [gedaagde 1] c.s. bedoelde stukken pas eind 2020 gereed hoeven te zijn, blijkt uit de overeengekomen voorwaarden ter afwikkeling van [eiseres 1] (zoals verwoord in de e-mail van de gemachtigde van [eiseres 1] c.s. van 31 juli 2019) dat schuldeisers niet benadeeld zullen worden bij de ontbinding van [eiseres 1] Immers is overeengekomen dat ‘
Hij[ [gedaagde 1] ]
zal meewerken aan vereffening van de schulden en gelijkmatige verdeling van het restant onder de aandeelhouders (bij positief eindsaldo zal dat een uitbetaling inhouden en bij negatief saldo moet er worden bijgestort.’ Hieruit blijkt aldus dat het eventuele negatieve saldo van [eiseres 1] zal worden bijgestort door de aandeelhouders en uitkering hiervan aan de schuldeisers, alvorens tot ontbinding wordt overgegaan. Dit blijkt overigens ook uit artikel 29 van de Oprichtingsakte.
5.15.
Daarbij acht de kantonrechter voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde 1] c.s., in ieder geval tot 9 oktober 2019, toegang hebben gehad tot de financiële stukken van [eiseres 1] , zodat zij van de financiële situatie op de hoogte hadden kunnen zijn. Als niet weersproken staat verder vast dat de financiële situatie tussen de aandeelhouders en de Accountant ook meerdere malen is besproken en dat de Accountant de auditfiles 2018 en 2019 op 30 september 2019 naar [gedaagde 1] heeft opgestuurd. Dat [gedaagde 1] c.s. deze bestanden niet kon openen, zoals zij aanvoeren, kan [eiseres 1] c.s. niet worden tegengeworpen. Daarbij komt dat de volledige financiële administratie op 20 april 2020 in PDF-vorm naar [gedaagde 1] c.s. is verstuurd. De kantonrechter volgt [gedaagde 1] c.s. dan ook niet in het verweer tegen de vordering van [eiseres 1] c.s. die ziet op de medewerking van [gedaagde 2] tot ontbinding van [eiseres 1]
5.16.
Gelet op het voorgaande zal [gedaagde 2] worden veroordeeld tot nakoming van de overeenkomst tussen partijen om haar volledige en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan ontbinding van [eiseres 1] , op straffe van een dwangsom, als hierna te melden.
Voor zover [eiseres 1] c.s. de kantonrechter heeft verzocht te bepalen dat het te wijzen vonnis in de plaats treedt van de rechtshandelingen die [gedaagde 2] moet verrichten om tot ontbinding, afwikkeling van contracten en uitschrijving van [eiseres 1] bij de KvK over te gaan, wijst de kantonrechter dat – gelet op de dwangsom die aan de veroordeling wordt verbonden – af.
5.17.
Voor zover [gedaagde 1] c.s. overigens nog verweer hebben gevoerd met betrekking tot de vordering tot medewerking aan vereffening van de schulden, oordeelt de kantonrechter als volgt. [gedaagde 1] c.s. hebben de openstaande postenlijst van [eiseres 1] , waaruit volgens hen blijkt dat € 33.034,24 aan crediteuren openstaat, betwist. [gedaagde 1] c.s. hebben echter nagelaten te onderbouwen welke gevolgtrekking hieraan zou moeten worden verbonden. De vereffening zal moeten plaatsvinden met in achtneming van hetgeen hiervoor in 5.14 is overwogen en overigens op de daartoe gebruikelijke wijze.
Facturen managementfee
5.18.
[eiseres 1] c.s. vorderen veroordeling van [gedaagde 2] tot het verstrekken van deugdelijke facturen aan [eiseres 1] voor de door haar ontvangen maandelijkse management fee. Vast staat dat [gedaagde 1] , althans [gedaagde 2] , maandelijks een betaling van € 2.500,00 netto van [eiseres 1] ontving. Volgens [gedaagde 1] betrof dit echter loon op basis van de volgens hem tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst. [eiseres 1] c.s. stellen dat de betalingen uit hoofde van een tussen partijen overeengekomen managementovereenkomst zijn betaald, zodat [gedaagde 2] daarover nog btw verschuldigd is. De kantonrechter overweegt hieromtrent als volgt.
5.19.
In het voorgaande is reeds overwogen dat van een arbeidsovereenkomst tussen [eiseres 1] en [gedaagde 1] geen sprake is geweest en dat wordt aangenomen dat de werkzaamheden op basis van een managementovereenkomst zijn verricht, waarvoor een managementfee is betaald. Het verweer van [gedaagde 1] c.s. gaat aldus niet op. Naar het oordeel van de kantonrechter moet daarnaast voor [gedaagde 1] c.s. ook duidelijk zijn geweest dat de maandelijkse betaling van € 2.500,00 netto een managementfee betrof en geen loon in de zin van artikel 7:610 BW. Zo spreekt de Accountant in zijn e-mail van 26 maart 2018 reeds over een ‘
voorschot fee’, wordt [gedaagde 1] er op 5 juni 2019 door de Accountant op geattendeerd dat [gedaagde 2] over de managementfee btw zal moeten afdragen en op 24 juli 2019 dat voor de ontvangen voorschotten aan fee’s nog facturen moeten worden verstuurd aan [eiseres 1] [gedaagde 1] c.s. hebben zich overigens ook niet op het standpunt gesteld dat indien wordt geoordeeld dat van een managementovereenkomst sprake is, geen btw verschuldigd is over de ontvangen betalingen. Aan het niet onderbouwde standpunt van [gedaagde 1] c.s., dat het onaannemelijk zou zijn dat zij met een dergelijke lage fee zouden hebben ingestemd, gaat de kantonrechter voorbij.
5.20.
Gelet op het voorgaande zal deze vordering van [eiseres 1] c.s. worden toegewezen. De kantonrechter volgt [eiseres 1] c.s. echter niet in haar, primaire, standpunt dat de periode waarover de facturen moeten worden verzonden eindigt op het moment dat partijen (volgens [eiseres 1] c.s.) zijn overeengekomen dat geen kosten meer aan [eiseres 1] onttrokken zouden worden, zodat de primair gevorderde einddatum van juni 2019 niet wordt gevolgd. De managementfee is verschuldigd totdat de managementovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd. Een managementovereenkomst is (in beginsel) te kwalificeren als een overeenkomst van opdracht als bedoeld in artikel 7:400 BW. De opdrachtgever kan de overeenkomst te allen tijde opzeggen (artikel 7:408 lid 1 BW). De kantonrechter is van oordeel dat de management- overeenkomst is beëindigd met het ontslag van [gedaagde 2] als bestuurder per 9 oktober 2019. Daarom zal de vordering van [eiseres 1] c.s. tot veroordeling van [gedaagde 2] tot het verstrekken van deugdelijke facturen aan [eiseres 1] voor de door haar ontvangen maandelijkse management fee, worden toegewezen over de maanden maart 2018 tot 9 oktober 2019. De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen als hierna te melden.
Onterecht onttrokken gelden uit [eiseres 1]
5.21.
[eiseres 1] vorderen veroordeling van [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] om aan [eiseres 1] te betalen een bedrag van € 22.837,64. Volgens [eiseres 1] c.s. heeft [gedaagde 1] in de periode van augustus tot en met oktober 2019 ten onrechte gelden uit [eiseres 1] onttrokken ter zake (i) kosten van de huurauto, (ii) managementfee’s, (iii) declaraties en (iv) onterecht door [gedaagde 2] aan klanten van [eiseres 1] gefactureerde bedragen voor werkzaamheden die namens of door [eiseres 1] zijn verricht. [gedaagde 1] c.s. betwisten dat zij onterecht gelden uit [eiseres 1] hebben onttrokken. De kantonrechter overweegt hieromtrent als volgt.
5.22.
Met [gedaagde 1] c.s. is de kantonrechter van oordeel dat de bedragen die tot 9 oktober 2019 vanuit [eiseres 1] aan [gedaagde 1] zijn overgemaakt ter zake de managementfee’s niet onterecht uit [eiseres 1] zijn onttrokken. In het voorgaande is immers reeds overwogen dat de management- fee verschuldigd was tot 9 oktober 2019. Niet gesteld of gebleken is dat na deze datum nog betalingen ter zake fee’s aan [gedaagde 1] zijn overgemaakt. Van het gevorderde totaalbedrag ziet, volgens [eiseres 1] c.s. een bedrag van € 8.500,00 op de uitbetaalde fee’s, zodat dat bedrag voor afwijzing gereed ligt.
5.23.
Met [eiseres 1] c.s. is de kantonrechter van oordeel dat tussen partijen is overeengekomen dat de kosten voor gebruik van de auto en de tankpas vanaf 1 augustus 2019 voor rekening van [gedaagde 1] komen, zo blijkt uit het voorstel van de gemachtigde van [eiseres 1] c.s. in de e-mail van 31 juli 2019 en het daarop door [gedaagde 1] per e-mail van 2 augustus 2019 gegeven akkoord. De door [eiseres 1] c.s. overgelegde facturen van de autoverhuurder dateren van na 2 augustus 2019, zodat die kosten voor rekening van [gedaagde 1] komen. Dat de huurauto op naam van [eiseres 1] stond, zoals [gedaagde 1] c.s. aanvoeren, doet daaraan niet af. Het gevorderde bedrag van € 1.223,20 zal daarom worden toegewezen.
5.24.
Het gevorderde bedrag van € 2.629,39 ziet volgens [gedaagde 1] c.s. op aan [gedaagde 1] betaalde onkostenvergoeding ter zake kosten die door hem zijn gemaakt in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor [eiseres 1] Ter onderbouwing van dat standpunt hebben [gedaagde 1] c.s. verwezen naar een door hen overgelegde productie, zonder te onderbouwen wat de kantonrechter daaruit zou moeten afleiden. De eisen van een behoorlijke rechtspleging brengen mee dat een partij die een beroep wil doen op uit bepaalde producties blijkende feiten en omstandigheden, dit op een zodanige wijze moet doen dat voor de kantonrechter duidelijk is welke stellingen hem ter beoordeling worden voorgelegd en dat voor de wederpartij duidelijk is waartegen zij zich dient te verweren (ECLI:NL:HR:2017:404). Daarbij hebben [gedaagde 1] c.s. nagelaten te onderbouwen dat dergelijke kosten normaliter altijd door [gedaagde 1] bij de Accountant werden gedeclareerd en vervolgens aan hem werden uitbetaald, zodat de kantonrechter aan dit standpunt voorbij gaat. De kantonrechter houdt het er daarom voor dat deze kosten onterecht door [gedaagde 1] uit [eiseres 1] zijn onttrokken en dat het gevorderde bedrag van € 2.629,39 dan ook dient te worden toegewezen.
5.25.
Aan het gevorderde bedrag van € 10.674,05 leggen [eiseres 1] c.s. ten grondslag dat [gedaagde 2] onterecht aan klanten van [eiseres 1] bedragen heeft gefactureerd voor werkzaamheden die namens of door [eiseres 1] zijn verricht. Ter onderbouwing heeft [eiseres 1] c.s. acht facturen overgelegd, die op naam staan van [gedaagde 2] , met daarop de bankgegevens van [gedaagde 2] ofwel die van de echtgenote van [gedaagde 1] . [gedaagde 1] c.s. betwisten dat de facturen door [eiseres 1] c.s. zijn voldaan. Zij voeren aan dat de facturen op naam van [gedaagde 2] staan en inmiddels ook door haar zijn betaald.
5.26.
Ondanks dat [eiseres 1] c.s. zich op het standpunt stellen dat de kosten die gemaakt zijn voor het uitvoeren van de opdrachten welke [gedaagde 2] aan de klanten heeft gefactureerd op [eiseres 1] zijn komen te rusten, hebben zij dat enkel onderbouwd ten aanzien van twee van de acht overgelegde facturen (beiden met factuurnummer [factuurnummer] , voor een totaalbedrag van € 2.253,90). Daartoe hebben zij twee facturen overgelegd, waaruit volgt dat de klant de kosten aan [eiseres 1] heeft gefactureerd. Dat ten aanzien van de overige door [gedaagde 2] aan de klanten gefactureerde bedragen betalingen zijn verricht door [eiseres 1] aan [gedaagde 2] , zodat – zoals [eiseres 1] c.s. stellen – van onverschuldigde betaling sprake is, volgt de kantonrechter dan ook niet. Voorts is ten aanzien van de overige zes facturen niet onderbouwd dat de bedragen waarvoor [gedaagde 2] heeft gefactureerd zien op werkzaamheden die namens of door [eiseres 1] zijn verricht. Van het gevorderde totaalbedrag van € 10.674,05 zal daarom een bedrag van € 2.253,90 worden toegewezen.
5.27.
Voor zover [eiseres 1] c.s. nog andere bedragen heeft bedoeld te vorderen als zijnde onterecht door [gedaagde 1] c.s. aan [eiseres 1] onttrokken, heeft zij dat onvoldoende onderbouwd en zal daaraan voorbij worden gegaan.
5.28.
Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter [gedaagde 1] veroordelen tot betaling van een bedrag van € 3.852,69, en [gedaagde 2] tot betaling van € 2.253,90, aan [eiseres 1] ter zake onterecht aan [eiseres 1] onttrokken gelden. De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen als hierna te melden.
Buitengerechtelijke incassokosten en overige kosten
5.29.
[eiseres 1] c.s. vorderen veroordeling van [gedaagde 1] tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten. Ter onderbouwing van deze vordering hebben [eiseres 1] c.s. verwezen naar een sommatiebrief van 26 juli 2019, welke volgens hen ook per e-mail van 29 oktober 2019 aan het e-mailadres van [gedaagde 1] bij [eiseres 1] is verstuurd, maar deze brief is gericht aan [gedaagde 2] en niet aan [gedaagde 1] in persoon. Dat betekent dat van een aanmaning conform de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW geen sprake is geweest en de gevorderde vergoeding niet voor toewijzing in aanmerking komt.
5.30.
De gevorderde vergoeding van de beslagkosten ten bedrage van € 570,21 is gelet op de uitkomst van deze procedure gegrond en zal dan ook worden toegewezen.
5.31.
De voorwaarde waaronder [eiseres 1] c.s. het bedrag van € 639,00 aan griffierechten heeft gevorderd, is niet vervuld en zal derhalve worden afgewezen. Deze kosten zijn immers reeds verrekend.
Conclusie
5.32.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiseres 1] c.s. zal toewijzen als hierna te melden.
5.33.
De proceskosten komen, hoofdelijk, voor rekening van [gedaagde 1] c.s., omdat zij grotendeels ongelijk krijgen. Daarbij worden [gedaagde 1] c.s., hoofdelijk, ook veroordeeld tot betaling van € 120,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiseres 1] c.s. worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
6.1.
veroordeelt [gedaagde 2] tot nakoming van de overeenkomst tussen partijen om haar volledige
en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan ontbinding van [eiseres 1] binnen 21 dagen na dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag, met een maximum van € 100.000,00, dat [gedaagde 2] in gebreke blijft om mee te werken aan deze ontbinding door:
- het meewerken aan het nemen van het ontbindingsbesluit bij AVA;
- het meewerken aan afwikkeling en beëindiging van lopende contracten;
- het meewerken aan vereffening van de schulden en gelijkmatige verdeling van het
restant onder de aandeelhouders (bij positief eindsaldo zal dat een uitbetaling
inhouden en bij negatief saldo moet er worden bijgestort;)
- het doen van een slotaangifte bij de Belastingdienst;
- het uitschrijven van [eiseres 1] bij de Kamer van Koophandel (KvK);
6.2.
veroordeelt [gedaagde 2] tot het verstrekken van deugdelijke facturen aan [eiseres 1] , binnen 21 dagen na dit vonnis, voor de door haar ontvangen maandelijkse managementfee ad € 2.066,12 exclusief btw, derhalve € 2.500,00 inclusief btw, per maand over de maanden maart 2018 tot 9 oktober 2019, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag dat [gedaagde 2] in gebreke blijft om dergelijke facturen te verstrekken, met een maximum van € 100.000,00;
6.3.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling aan [eiseres 1] van € 3.852,69, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dat de gelden vanuit [eiseres 1] zijn overgeboekt naar [gedaagde 1] tot aan de dag van de gehele betaling;
6.4.
veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling aan [eiseres 1] van € 2.253,90, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van de gehele betaling;
6.5.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling aan [eiseres 1] van de beslagkosten van € 570,21;
6.6.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiseres 1] c.s. tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 88,31
salaris gemachtigde € 600,00;
griffierecht € 357,00 (€ 996,00 minus het inzake het beslagrekest in rekening
gebrachte griffierecht van € 639,00);
6.7.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk tot betaling van € 120,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiseres 1] c.s. worden gemaakt.
6.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.9.
wijst de vordering voor het overige af.
de tegenvordering
6.10.
wijst de vordering af;
6.11.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [eiseres 1] c.s. worden vastgesteld op een bedrag van € 600,00 aan salaris van de gemachtigde van [eiseres 1] c.s.;
6.12.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk tot betaling van € 120,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiseres 1] c.s. worden gemaakt;
6.13.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.P. Ruitinga en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter