In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer. Eiseres ontving sinds 21 september 2016 bijstand op basis van de Participatiewet (Pw). Naar aanleiding van een anonieme melding is er een onderzoek gestart naar mogelijke samenwoning en het verkopen van nagemaakte merkkleding via Facebook en Marktplaats. Verweerder heeft op basis van dit onderzoek besloten om de bijstandsuitkering van eiseres per 15 december 2016 in te trekken, omdat zij de inlichtingenplicht zou hebben geschonden door niet te melden dat zij samenwoonde en dat zij handelde in kleding.
De rechtbank heeft het procesverloop besproken, waarbij eiseres tegen het bestreden besluit in beroep is gegaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in de periode van 19 mei 2017 tot 12 februari 2019 erkende te hebben gehandeld in kleding en samen te hebben gewoond, en dat zij deze omstandigheden niet heeft gemeld. Dit leidde tot de conclusie dat verweerder bevoegd was om de bijstand over deze periode in te trekken. Echter, voor de periode van 15 december 2016 tot 19 mei 2017 heeft de rechtbank geoordeeld dat niet voldoende bewijs was dat eiseres zich in deze periode met handel bezig hield, waardoor de intrekking van de bijstandsuitkering voor deze periode niet gerechtvaardigd was.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor de intrekking van de bijstandsuitkering over de periode van 15 december 2016 tot 19 mei 2017, en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.