ECLI:NL:RBNHO:2020:9760

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 november 2020
Publicatiedatum
23 november 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 125
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering op grond van schending inlichtingenplicht en samenwoning

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer. Eiseres ontving sinds 21 september 2016 bijstand op basis van de Participatiewet (Pw). Naar aanleiding van een anonieme melding is er een onderzoek gestart naar mogelijke samenwoning en het verkopen van nagemaakte merkkleding via Facebook en Marktplaats. Verweerder heeft op basis van dit onderzoek besloten om de bijstandsuitkering van eiseres per 15 december 2016 in te trekken, omdat zij de inlichtingenplicht zou hebben geschonden door niet te melden dat zij samenwoonde en dat zij handelde in kleding.

De rechtbank heeft het procesverloop besproken, waarbij eiseres tegen het bestreden besluit in beroep is gegaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in de periode van 19 mei 2017 tot 12 februari 2019 erkende te hebben gehandeld in kleding en samen te hebben gewoond, en dat zij deze omstandigheden niet heeft gemeld. Dit leidde tot de conclusie dat verweerder bevoegd was om de bijstand over deze periode in te trekken. Echter, voor de periode van 15 december 2016 tot 19 mei 2017 heeft de rechtbank geoordeeld dat niet voldoende bewijs was dat eiseres zich in deze periode met handel bezig hield, waardoor de intrekking van de bijstandsuitkering voor deze periode niet gerechtvaardigd was.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor de intrekking van de bijstandsuitkering over de periode van 15 december 2016 tot 19 mei 2017, en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/125

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 november 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. B.J.P. Toonen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, verweerder
(gemachtigden: M.E. van Dijk en P.J. Sluis).

Procesverloop

Bij besluit van 2 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht van eiseres op een uitkering op grond van de Participatiewet (hierna: Pw) vanaf 15 december 2016 ingetrokken.
Bij besluit van 12 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2020. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Aanleiding
1. Eiseres ontvangt sinds 21 september 2016 bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Naar aanleiding van een anonieme schriftelijke melding op 14 november 2017 is verweerder een rechtmatigheidsonderzoek gestart naar mogelijke samenwoning en verkopen van nagemaakte merkkleding via Facebook. In het kader van dit onderzoek heeft verweerder onderzoek gedaan op internet, het waterverbruik opgevraagd voor het adres van eiseres, onderzoek gedaan naar het Facebookaccount “ [naam fb account] ”, een pseudokoop gedaan, gegevens van Marktplaats opgevraagd, een huisbezoek verricht en een buurtonderzoek gedaan. Volgens verweerder is uit het onderzoek gebleken dat eiseres kleding verkocht via Facebook en Marktplaats en hiervan geen administratie bijhield en dat zij samenwoonde met de heer [naam] zonder dit te melden. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hierdoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Omdat eiseres op 15 december 2016 een kledingstuk heeft aangeboden via Marktplaats, heeft verweerder besloten haar uitkering in te trekken vanaf die datum.
Bestreden besluit
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat aannemelijk wordt geacht dat eiseres vanaf 15 december 2016 via Facebook en Marktplaats handelde in kleding. Door dit niet te melden heeft eiseres de inlichtingenplicht geschonden. Van incidentele verkoop van alleen privégoederen was volgens verweerder in de bestreden periode geen sprake. Omdat eiseres geen deugdelijke administratie van haar verkoopactiviteiten heeft bijgehouden was volgens verweerder het recht op bijstand over de gehele periode niet vast te stellen.
Ten aanzien van het samenwonen heeft verweerder in het bestreden besluit neergelegd dat eiseres heeft erkend van juli 2018 tot 12 februari 2019 te hebben samengewoond. Dat de samenwoning vanaf 13 februari 2019 is beëindigd acht verweerder niet aannemelijk. Eiseres heeft de verbreking van de samenwoning niet aangetoond. De enkele mededeling dat zij niet meer samenwoonde acht verweerder onvoldoende. Daarnaast is uit onderzoek aannemelijk geworden dat eiseres ook na 12 februari 2019 samenwoonde.
Wettelijk kader
3. Artikel 17, eerste lid, van de Pw bepaalt – voor zover hier van belang – dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
Artikel 45, eerste lid, van de Pw, bepaalt dat de algemene bijstand per kalendermaand wordt vastgesteld en betaald. In afwijking van de eerste volzin wordt de vakantietoeslag, voorzover niet reeds eerder betaald, jaarlijks betaald in de maand juni over de aan die maand voorafgaande twaalf maanden of zo veel eerder als de vakantietoeslag over deze periode vaststaat, dan wel binnen drie maanden volgend op de maand waarin de algemene bijstand is beëindigd.
Op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw, herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Beoordeling door de rechtbank
Uit het bestreden besluit en het beroepschrift volgt dat drie periodes kunnen worden onderscheiden, die hierna ieder afzonderlijk zullen worden besproken:
  • Periode I, van 15 december 2016 tot 19 mei 2017, verkopen via Marktplaats
  • Periode II, van 19 mei 2017 tot 12 februari 2019, verkopen via Marktplaats en Facebook en samenwoning
  • Periode III, van 13 februari 2019 tot 2 september 2019, samenwoning
Periode I: 15 december 2016 tot 19 mei 2017, verkopen via Marktplaats
4.1
Eiseres betoogt dat zij in periode I nog niet heeft gehandeld via Marktplaats. Zij heeft pas op 19 mei 2017 het eerste kledingstuk voor handel aangeboden, zodat de bijstand pas vanaf die datum kan worden ingetrokken. Zij voert aan dat zij alleen heeft gehandeld in kleding, de overige op Marktplaats aangeboden goederen waren privéverkopen. Ook alle verkopen in 2016 waren privéverkopen. In de maanden januari tot en met april 2017 heeft zij niet gehandeld in kleding. Voor zover verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat het niet duidelijk was of verkopen privé of handel waren, voert eiseres aan dat de bewijslast bij verweerder ligt. Volgens eiseres heeft verweerder onvoldoende onderzoek gedaan. Daarnaast is ten onrechte de geringe frequentie van de advertenties in periode I niet in ogenschouw genomen volgens eiseres.
4.2
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat terecht is uitgegaan van verkopen vanaf 15 december 2016, omdat op die datum de eerste advertentie voor kleding is geplaatst op Marktplaats. Daarnaast is niet alleen in kleding gehandeld, maar ook in katten en kittens en meubels. De aantallen hiervan gaan volgens verweerder privégebruik te boven.
4.3
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] is het voor ontvangers van bijstand niet verboden om goederen via internet te verkopen, mits daarvan en van daaruit verkregen verdiensten tijdig melding wordt gemaakt aan het bijstandsverlenend orgaan. De opbrengst van incidentele verkoop van privégoederen, al dan niet via internet, wordt in het algemeen niet als inkomen aangemerkt, zodat daarvan in beginsel geen mededeling behoeft te worden gedaan.
4.4
Een besluit tot intrekking van de bijstandsuitkering is een belastend besluit. Dit brengt met zich dat het aan verweerder is om de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en omstandigheden en dat op verweerder de bewijslast rust ten aanzien van de vraag of is voldaan aan de voorwaarden voor intrekking.
4.5
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de onderzoeksbevindingen van verweerder voldoende grondslag bieden voor de conclusie dat eiseres zich in periode I heeft beziggehouden met handel via Marktplaats en dat geen sprake is van incidentele verkoop van privégoederen. Uit de informatie van verweerder blijkt dat eiseres sinds 2012 actief is op Marktplaats. Zij heeft sindsdien 167 advertenties geplaatst, waarvan 18 in 2016, 44 in 2017 en meer dan 80 van januari 2018 tot maart 2019. Eiseres heeft erkend van 19 mei 2017 tot 9 februari 2019 (periode II) in kleding te hebben gehandeld via Marktplaats. Dit wordt ook ondersteund door de frequentie en de aard van de advertenties in die periode. In periode I zijn beduidend minder advertenties geplaatst en is slechts één kledingstuk aangeboden. Eiseres heeft gesteld dat het in periode I alleen ging om incidentele verkoop van privégoederen, ook de op 15 december 2016 aangeboden jas was van haarzelf. Hoewel de op 15 december 2016 te koop aangeboden jas van hetzelfde merk is als de jas die op 19 mei 2017 wordt aangeboden, is dit enkele feit onvoldoende om te kunnen concluderen dat eiseres zich gedurende periode I bezig heeft gehouden met handel via Marktplaats in plaats van met incidentele verkopen van privégoederen. De frequentie en de aard van de aangeboden goederen in die periode rechtvaardigen een dergelijke conclusie niet zonder meer. Evenmin is gebleken dat verweerder specifiek onderzoek heeft gedaan naar de verkopen in die periode. Gelet hierop berust de conclusie dat eiseres gedurende periode I heeft gehandeld in kleding via Marktplaats op een onvoldoende feitelijke grondslag.
4.6
Uit het voorgaande volgt dat niet is komen vast te staan dat eiseres in periode I de inlichtingenplicht heeft geschonden, zodat verweerder niet bevoegd was om over deze periode het recht van eiseres op uitkering op grond van de Pw in te trekken.
Periode II: 19 mei 2017 tot en met 12 februari 2019: verkopen via Marktplaats en Facebook en samenwoning
5. Eiseres heeft erkend dat zij van 19 mei 2017 tot en met 7 februari 2019 heeft gehandeld in kleding via Marktplaats en/of Facebook. Verder heeft zij erkend dat zij van juli 2018 tot en met 12 februari 2019 heeft samengewoond met de heer [naam] . Niet in geding is dat eiseres deze omstandigheden niet heeft gemeld bij verweerder en dat zij door dit niet te melden de inlichtingenplicht heeft geschonden. Onbestreden is dat verweerder bevoegd was de bijstand over periode II in te trekken op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw.
Periode III: 13 februari 2019 tot 2 september 2019, samenwoning
6.1
Eiseres voert aan dat verweerder de gestelde samenwoning in periode III niet aannemelijk heeft gemaakt. Volgens eiseres is sprake van gebrekkig feitenonderzoek omdat maar op één dag waarnemingen zijn gedaan, geen huisbezoek is afgelegd en uit de verklaringen van de getuigen geen zinvolle conclusies kunnen worden getrokken. De verklaringen zijn tegenstrijdig en onvoldoende specifiek. Ten onrechte wordt in het bestreden besluit gesteld dat eiseres zou moeten aantonen dat zij niet meer samenwoont.
6.2
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres na 12 februari 2019 onjuiste en onvolledige informatie heeft verstrekt over haar feitelijke woon- en leefsituatie. Hoewel eiseres op 13 februari 2019 heeft vermeld dat de samenleving zou zijn beëindigd, heeft zij op 3 juli 2019 een huisbezoek geweigerd. Bij een buurtonderzoek dat op 3 juli 2019 direct na het gesprek met eiseres heeft plaatsgevonden, werd de heer [naam] bij haar woning waargenomen en hebben getuigen verklaard dat de heer [naam] bij eiseres zou wonen. Een uitnodiging voor een gesprek om deze bevindingen te kunnen weerleggen heeft eiseres wegens een vakantie afgezegd. Sinds 31 oktober 2019 staat de heer [naam] officieel ingeschreven op het adres van eiseres en hebben zij bijstand naar de norm van gehuwden aangevraagd.
6.3
Eiseres heeft tijdens een huisbezoek op 12 februari 2019 tegenover verweerder erkend dat zij van juli 2018 tot 12 februari 2019 een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met de heer [naam] . Zij en de heer [naam] hebben tijdens het huisbezoek een formulier beëindiging bijstand ingevuld en ondertekend. Op 13 februari 2019 heeft eiseres verweerder telefonisch laten weten dat de samenleving is beëindigd en dat de heer [naam] weer bij zijn vader is gaan wonen. Nu eiseres heeft erkend tot 12 februari 2019 te hebben samengewoond, is de daarna ontstane situatie vergelijkbaar met de situatie van een nieuwe aanvraag na een eerdere intrekking of beëindiging wegens niet vermelde samenwoning. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB [2] ligt het in een dergelijke situatie op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat sprake is van een wijziging in de omstandigheden, in die zin dat hij op het latere tijdstip ( 13 februari 2019) wel voldoet aan de voorwaarden voor het recht op bijstand. Eiseres heeft slechts verklaard dat zij en de heer [naam] na het huisbezoek ruzie hebben gekregen, dat hij terug is naar zijn vader en dat dus geen sprake meer is van een gezamenlijke huishouding. De rechtbank is van oordeel dat eiseres met deze enkele mededeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in periode III niet meer met de heer [naam] heeft samengewoond. Zij heeft dit evenmin op andere wijze aannemelijk gemaakt. Voorts is uit onderzoek door verweerder op 3 juli 2019 gebleken dat de heer [naam] zich vlak na het gesprek van eiseres met verweerder bij de woning van eiseres bevond en in een auto stapte die voor de deur van haar woning stond geparkeerd. Daarnaast heeft verweerder bij het buurtonderzoek gesproken met drie getuigen die bij eiseres in de straat wonen. Twee van hen hebben verklaard dat zij denken dat de heer [naam] bij eiseres woont. De rechtbank kan eiseres niet volgen in haar standpunt dat niet van deze verklaringen zou kunnen worden uitgegaan. De getuigen geven duidelijk weer op basis waarvan zij het vermoeden hebben dat de heer [naam] bij haar woont. Zo heeft een van de getuigen verklaard dat hij de heer [naam] op tijdstippen tegenkomt die niet passen bij een gewoon bezoek, dat de heer [naam] de kliko buiten zet en hij eiseres helpt als haar brommer niet wil starten in de ochtend. Een andere getuige heeft verklaard dat zij de heer [naam] elke dag ziet, ze kent zijn voornaam en heeft met hem ruzie gehad over de kliko. Hoewel deze getuige anoniem wilde blijven, is haar verklaring zodanig specifiek en herleidbaar dat deze wel bij de beoordeling kan worden betrokken. Gelet hierop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres vanaf 13 februari 2019 onjuiste informatie heeft verstrekt over de samenwoning met de heer [naam] . Verweerder heeft terecht over periode III de uitkering ingetrokken.
Ten aanzien van de blokkering van de bijzondere bijstand
7.1
Tot slot voert eiseres aan dat gelet op hetgeen zij heeft aangevoerd ten aanzien van de intrekking van de bijstandsuitkering, ook de blokkering van de bijzondere bijstand voor bewindvoerderskosten niet in stand kan blijven.
7.2
Naar vaste rechtspraak van de CRvB [3] hangt het antwoord op de vraag of het blokkeren van de betaling van bijstand is geoorloofd af van de vraag of het bijstandverlenend orgaan op goede gronden van oordeel is, althans ten minste het gegronde vermoeden kan hebben, dat een betrokkene geen recht (meer) heeft op een (volledige) bijstandsuitkering. Als regel zal daartoe aanleiding bestaan als uit onderzoek gegevens bekend worden die erop duiden dat een betrokkene zijn wettelijke inlichtingenverplichting niet of niet volledig is nagekomen, maar nog onvoldoende grondslag bestaat om al tot herziening of intrekking van de bijstand over te gaan.
7.3
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat ten tijde van de blokkering voldoende onderzoeksbevindingen beschikbaar waren die, in onderlinge samenhang bezien, maken dat verweerder op goede gronden van oordeel was, althans ten minste het gegronde vermoeden kon hebben, dat eiseres geen recht (meer) had op een (volledige) bijstandsuitkering. Verweerder was dan ook bevoegd tot blokkering van de betaling van de bijzondere bijstand voor bewindvoerderskosten.
Conclusie
8. Gelet op wat is overwogen in 4.5 en 4.6 is het beroep gegrond en moet het bestreden besluit worden vernietigd voor zover het de intrekking over periode I betreft. Omdat geen grondslag meer bestaat voor intrekking van het recht op bijstand over periode I, ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en herroept het primaire besluit voor zover daarin het recht op bijstand is ingetrokken over periode I en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het op dit punt vernietigde bestreden besluit.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht in beroep voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Voorts ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte kosten in bezwaar. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.050,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen bij de hoorzitting in bezwaar met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover dat besluit betrekking heeft op de intrekking van het recht van eiseres op een uitkering op grond van de Pw over de periode van 15 december 2016 tot 19 mei 2017;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, hetgeen in dit geval inhoudt dat het primaire besluit wordt herroepen ten aanzien van de intrekking van het recht op een uitkering op grond van de Pw over de periode van 15 december 2016 tot 19 mei 2017;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.100,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M.L. Rogmans, voorzitter, en mr.drs. J.H.A.C. Everaerts en mr.dr. J.C. de Wit, leden, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 november 2020.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 15 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW5987.
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van 19 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR2972.
3.Bijvoorbeeld de uitspraak van 28 juni 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR1147.