ECLI:NL:RBNHO:2020:8921

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 september 2020
Publicatiedatum
2 november 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5430
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, wonende in [Z], en de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Den Haag. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015, die was opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.650. De rechtbank oordeelde dat verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk had verklaard, omdat de bezwaartermijn van zes weken was overschreden. Eiser had pas op 3 april 2019 bezwaar gemaakt, terwijl hij in december 2017 op de hoogte was geraakt van de aanslag.

De rechtbank overwoog dat eiser niet tijdig had gereageerd op het voornemen van verweerder om af te wijken van de aangifte, en dat zijn eerdere brief van 18 maart 2017 niet kon worden aangemerkt als een ontvankelijk bezwaar, omdat de aanslag op dat moment nog niet was vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding en dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard. Eiser had ook geen bewijs geleverd voor zijn stelling dat hij telefonisch was verzekerd dat hij het bedrag niet hoefde te betalen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskosten af.

De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. B. Schaafsma, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen. Partijen kunnen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/5430

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 september 2020 in de zaak tussen

[X] , wonende in [Z] , eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Den Haag, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.650.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 9 oktober 2019 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2020 te Haarlem. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. [A] en [B] .
Eiser is, zonder bericht, niet verschenen. De rechtbank heeft ter zitting onderzocht of eiser behoorlijk is uitgenodigd voor de zitting, zodat het onderzoek kan worden voltooid. De griffier heeft eiser bij aangetekende brief, verzonden op 9 juli 2020 en gericht aan het in het beroepschrift vermelde, door eiser opgegeven adres [C] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. De brief is retour gekomen. Daarop is de brief nogmaals aan het in het beroepschrift vermelde adres gezonden. Na een onderzoek door de belastinggriffie is gebleken dat eiser metterwoon is vertrokken naar een onbekend adres in [Z] . Eiser heeft geen adreswijziging doorgegeven. Daarop heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting voltooid.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser heeft aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.650. In de aangifte zoals deze door verweerder is ontvangen, vermeldt eiser dat hij het gehele jaar niet verplicht verzekerd is voor de volksverzekeringen en de zorgverzekeringswet
2. Aan eiser is met dagtekening 3 juni 2016 een voorlopige aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 opgelegd conform eisers aangifte. Aan eiser is daarop een bedrag van € 5.826 uitbetaald.
3. Met dagtekening 7 maart 2017 is aan eiser een voornemen tot afwijken van de aangifte verzonden, aangezien verweerder van mening is dat er geen recht bestaat op vrijstelling van de premie volksverzekeringen.
4. Eiser heeft hierop bij brief van 18 maart 2017 een reactie gegeven.
5. Verweerder heeft bij brief van 28 maart 2017 eiser laten weten dat hij het voornemen om af te wijken van de aangifte handhaaft.
6. Met dagtekening 25 april 2017 is aan eiser de definitieve aanslag IB/PVV 2015 opgelegd, waarbij de eerder toegekende vrijstelling van de premie volksverzekeringen is gecorrigeerd. Dit resulteert in een door eiser terug te betalen bedrag van € 5.961 (inclusief € 214 belastingrente).
7. Eiser heeft op 3 april 2019, ingekomen bij verweerder op 5 april 2019, bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2015.
Geschil en beoordeling van het geschil
8. In geschil is of verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
9. Niet in geschil is dat de bezwaartermijn van zes weken is overschreden.
Op grond van artikel 6:11 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
10. Nu eiser heeft gesteld dat hij in december 2017 bekend raakte met het bestaan van de aanslag kan niet worden gezegd dat eiser na kennis te hebben genomen van de aanslag het bezwaarschrift heeft ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs kon worden verlangd, nu hij eerst op 3 april 2019 een bezwaarschrift tegen de aanslag heeft ingediend (Hoge Raad, 22 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0078). Dit brengt met zich dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, zodat verweerder het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
11. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij reeds bij brief van 18 maart 2017 bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslag. Verweerder heeft dat standpunt gemotiveerd betwist en aangevoerd dat de aanslag op dat tijdstip nog moest vastgesteld en dat de brief van verweerder van 7 maart 2018 niet meer behelsde dan het voornemen om van de ingediende aangifte af te wijken. De aanslag draagt de dagtekening 25 april 2017.
12. Ingevolge artikel 6:10 van de Awb blijft ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien het besluit ten tijde van de indiening wel reeds tot stand was gekomen, of nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was.
13. De rechtbank overweegt dat verweerder bij brief van 7 maart 2017 heeft gevraagd om een reactie van eiser op het voornemen om van de aangifte af te wijken. Dit kan redelijkerwijs niet bij eiser de indruk hebben gewekt dat de belastingaanslag al zou zijn opgelegd (Hoge Raad van 22 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5038). De reactie van 18 maart 2017 kan dan ook naar het oordeel van de rechtbank niet aangemerkt worden als een ontvankelijk voortijdig ingediend bezwaar.
14. Bijgevolg komt de rechtbank niet aan de behandeling van eisers stelling dat een medewerkster van het Landelijk Incasso Centrum hem telefonisch de toezegging heeft gedaan dat hij het onder 6. vermelde bedrag niet hoefde te voldoen. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat na lezing van de stukken welke zich in het procesdossier bevinden de uitlating namens het Landelijk Incasso Centrum redelijkerwijs niet anders kan worden uitgelegd dan dat eiser erop is gewezen dat hangende de behandeling van het bezwaar uitstel van betaling is verleend zodat hij uit dien hoofde de aanslag vooralsnog niet hoefde te betalen. Voor een lezing zoals door eiser bepleit, is geen steun te vinden.
15. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Schaafsma, griffier. De beslissing is gedaan op 22 september 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.