ECLI:NL:RBNHO:2020:8721

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
28 oktober 2020
Zaaknummer
C/15/307854 / KG ZA 20-549
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling na intrekking van een kort geding door eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 oktober 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen FCC Advisory B.V. en F&Y Management B.V. FCC had een kort geding aangespannen, maar trok dit op 19 oktober 2020 in, nadat zij had geconstateerd dat de gedaagden, F&Y Management B.V. en een onbekende gedaagde, de gevraagde documenten hadden overgelegd. Ondanks de intrekking van de procedure, wenste F&Y Management B.V. een beslissing over de proceskosten. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat, hoewel de procedure was ingetrokken, de gedaagde tijdig had aangegeven dat zij een beslissing over de proceskosten wenste. De rechter heeft vastgesteld dat FCC als de in het ongelijk te stellen partij moet worden beschouwd, omdat zij de gevraagde documenten al in bezit had voordat de dagvaarding werd betekend. De rechter heeft de proceskosten aan de zijde van F&Y Management B.V. begroot op € 1.636,00, inclusief griffierecht en salaris advocaat. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/307854 / KG ZA 20-549
Vonnis in kort geding van 28 oktober 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FCC ADVISORY B.V.,
gevestigd te Haarlem,
eiseres,
advocaat mr. X.H.C. Woodhouse te Utrecht,
tegen

1.[gedaagde] ,

wonende te [plaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
F&Y MANAGEMENT B.V.,
gevestigd te Haarlem,
gedaagden,
advocaat mr. H. Ruiter te Amsterdam.
Partijen zullen hierna FCC en [gedaagde] c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de aanvraag kort geding met concept dagvaarding van 23 september 2020
  • de zittingsplanning van de mondelinge behandeling van het geschil tussen partijen op 21 oktober 2020
  • de uitgebrachte dagvaarding met producties van 12 oktober 2020
  • de faxbrief zijdens FCC van 19 oktober 2020 houdende intrekking kort geding
  • de faxbrief zijdens [gedaagde] c.s. van 20 oktober 2020 met het verzoek om het kort geding ondanks het intrekken van de vordering door FCC doorgang te laten vinden in verband met het verkrijgen van een beslissing van de voorzieningenrechter omtrent te proceskosten
  • de faxbrief zijdens FCC van 20 oktober 2020 met het verzoek om een termijn te bepalen waarop partijen hun standpunten schriftelijk naar voren kunnen brengen
  • de e-mail van de griffie van 20 oktober 2020 dat de zitting geen doorgang zal vinden en de zaak, met uitzondering van de gevraagde beslissing omtrent de proceskosten, is ingetrokken
  • de conclusie van antwoord in kort geding en verzoek om volledige proceskostenveroordeling van [gedaagde] c.s. van 20 oktober 2020
  • de faxbrief zijdens FCC van 27 oktober 2020 houdende reactie op verzoek om proceskostenveroordeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Bij e-mail van 21 september 2020 (15:34) heeft mr. Woodhouse namens FCC een e-mail aan mr. Ruiter namens [gedaagde] c.s. gestuurd, waarin hij aanzegt dat [gedaagde] c.s. in kort geding betrokken zal worden. Bij e-mail van diezelfde datum (15:49) heeft mr. Woodhouse de conceptdagvaarding aan mr. Ruiter gestuurd.
2.2.
Bij brief van 23 september 2020 heeft mr. Ruiter namens [gedaagde] c.s. een overzicht gestuurd met stukken die volgens FCC zouden ontbreken.
2.3.
In de faxbrief van 19 oktober 2020 van mr. Woodhouse namens FCC aan de rechtbank Noord-Holland waarin het kort geding is ingetrokken, is onder meer het volgende opgenomen:
(…)
nadat bovenvermelde kort geding procedure aan gedaagden is aangezegd, is er door gedaagden nader inzicht verschaft over een groot deel van de ontbrekende administratie. Het door eiseres beoogde resultaat (beschikking krijgen over haar eigen administratie) is daarmee (grotendeels) bereikt.
Het is om die reden dat eiseres de procedure hierbij intrekt.
(…)

3.De beoordeling

3.1.
In navolging van het arrest van de Hoge Raad daarover [1] voorziet het huidige Landelijk procesreglement kort gedingen rechtbanken handel/familie (hierna: het Procesreglement) in de mogelijkheid van een proceskostenveroordeling na intrekking van een kort geding. Uit dit arrest volgt dat partijen griffierecht verschuldigd zijn, als op het geschil over de proceskosten door de voorzieningenrechter wordt beslist. In het Procesreglement is daarover het volgende opgenomen:
9.1
Intrekking procedure
De eisende partij kan de procedure intrekken tot het moment dat de zaak is uitgeroepen. Indien de gedaagde partij na intrekking van de procedure tijdig aan de eisende partij en de voorzieningenrechter meedeelt dat hij een beslissing over de proceskosten wenst, komt de aanhangigheid van de procedure niet te vervallen en beslist de voorzieningenrechter over de proceskosten. De gedaagde partij dient deze mededeling te doen binnen veertien dagen na de datum waartegen hij was opgeroepen, vanaf dat moment wordt griffierecht verschuldigd.
3.2.
[gedaagde] c.s. heeft tijdig aan de voorzieningenrechter en aan FCC medegedeeld dat zij een beslissing over de proceskosten wenst.
3.3.
Het is overigens niet steeds gezegd dat de gedaagde, die tijdig zijn verlangen van een proceskostenveroordeling ten laste van eiser heeft geuit, die ook daadwerkelijk verkrijgt. Het kan heel goed zijn dat de intrekking slechts plaatsvindt, omdat gedaagde na aanvankelijk verweer buiten rechte of stilzwijgen zijnerzijds uiteindelijk geheel aan het gevorderde voldoet. De rechter zal dan ook niet zonder meer de door gedaagde verlangde proceskostenveroordeling kunnen toewijzen. [2]
3.4.
Volgens FCC is van het voornoemde geval sprake. [gedaagde] c.s. zou slechts onder druk van het kort geding de gevraagde bescheiden hebben overgelegd, zodat zij het geheel aan zichzelf heeft te wijten dat zij kosten heeft gemaakt ter voorbereiding op het kort geding.
3.5.
[gedaagde] c.s. heeft daar echter tegenover gesteld dat alle bescheiden waarvan FCC in de kortgedingprocedure afgifte vorderde reeds in bezit van FCC waren, hetgeen zij bij brief van 23 september 2020 (dus ruimschoots vóór betekening van de dagvaarding) aan FCC heeft medegedeeld. De voorzieningenrechter stelt vast dat deze gang van zaken ook wordt bevestigd door FCC zelf in haar reactie op verzoek om proceskostenveroordeling van 27 oktober 2020.
3.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat FCC reeds bij of kort na de aanzegging van de onderhavige kortgedingprocedure op 23 september 2020 de beschikking had over de stukken waarvan zij afgifte vorderde in de op 12 oktober 2020 betekende dagvaarding. Die dagvaarding was derhalve niet (meer) nodig. Dat [gedaagde] c.s. ná het uitbrengen van de dagvaarding op 12 oktober 2020 nog stukken heeft aangeleverd aan FCC als gevolg waarvan FCC het kort geding op 19 oktober 2020 heeft ingetrokken, is gesteld noch gebleken.
3.7.
Bij die stand van zaken is FCC als de in het ongelijk te stellen partij te beschouwen, zodat de vordering van [gedaagde] c.s. tot veroordeling van FCC in de proceskosten in zoverre toewijsbaar is.
3.8.
[gedaagde] c.s. heeft verzocht om FCC te veroordelen in de werkelijk gemaakte proceskosten. Een vordering tot vergoeding van volledige proceskosten (in afwijking van het liquidatietarief) is volgens de Hoge Raad alleen toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. [3] Van de in dat arrest genoemde gevallen is in de onderhavige procedure geen sprake. De voorzieningenrechter zal de proceskosten dan ook begroten aan de hand van het gebruikelijke liquidatietarief.
3.9.
FCC zal als de in het ongelijk te stellen de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 656,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.636,00

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
veroordeelt FCC in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] c.s. tot op heden begroot op € 1.636,00,
4.2.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.M.P. Langeveld op 28 oktober 2020. [4]

Voetnoten

1.HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1087,
2.Vgl. Vzr. Rb. Rotterdam 2 maart 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:2177, r.o. 2.2, onder verwijzing naar de noot van H.J. Snijders onder voornoemd arrest van de Hoge Raad in
3.HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828,
4.Conc.: 936