In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in een belastingkwestie tussen eiseres, [X], en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam. Eiseres had een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2015 ontvangen, berekend op een belastbaar inkomen van € 15.480. Na bezwaar tegen deze aanslag, dat door de inspecteur werd gehandhaafd, heeft eiseres beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 23 september 2020 was de hoogte van de proceskostenvergoeding het enige geschilpunt, aangezien de navorderingsaanslag inmiddels was vernietigd door de inspecteur.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de zitting slechts enkele minuten heeft geduurd en dat de gemachtigde van eiseres zijn verzoek om een hogere wegingsfactor voor de proceskostenvergoeding summier had gemotiveerd. De rechtbank heeft eerder vergelijkbare verzoeken van deze gemachtigde afgewezen en concludeert dat de zaak van beperkte omvang was. Daarom is besloten om de wegingsfactor voor de proceskostenvergoeding te matigen naar 0,5.
Daarnaast heeft eiseres verzocht om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn met meer dan elf maanden is overschreden, wat geheel aan de bezwaarfase kan worden toegeschreven. De rechtbank heeft de immateriële schadevergoeding vastgesteld op € 1.000, die door de inspecteur moet worden vergoed. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.309 en het betaalde griffierecht van € 47. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat mogelijk is.