In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie tussen eiser, wonende te [Z], en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam. De rechtbank heeft de vergoeding voor het verschijnen van de gemachtigde ter zitting gematigd op basis van artikel 2, derde lid, van het Besluit. De rechtbank oordeelde dat de zitting slechts enkele minuten heeft geduurd en dat de gemachtigde van eiser zijn verzoek summier had gemotiveerd. Dit leidde tot de conclusie dat het een lichte zaak betrof, waarvoor een wegingsfactor van 0,5 moest worden gehanteerd.
De zaak betreft navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2012 tot en met 2015, opgelegd door verweerder. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar verweerder handhaafde de navorderingsaanslagen. Tijdens de zitting op 23 september 2020 was alleen de hoogte van de proceskostenvergoeding in geschil, evenals een verzoek van eiser om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank concludeerde dat de redelijke termijn was overschreden met ruim tien maanden, geheel toe te rekenen aan de bezwaarfase. Eiser kreeg een immateriële schadevergoeding van € 1.000 toegewezen. Daarnaast werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.964, en het betaalde griffierecht van € 47. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat mogelijk is.