ECLI:NL:RBNHO:2020:7863

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 oktober 2020
Publicatiedatum
6 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3450
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake kinderbijslag en werknemerschap in het kader van het NMV

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 9 oktober 2020, staat de aanvraag van eiser voor kinderbijslag centraal. Eiser, die een Wajong-uitkering ontvangt, heeft op 20 oktober 2018 kinderbijslag aangevraagd voor zijn in Marokko geboren zoon. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft deze aanvraag afgewezen, omdat eiser volgens hen niet als werknemer kan worden aangemerkt, zowel in Nederland als in Marokko. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij stelt dat hij in januari 2012 in loondienst heeft gewerkt voor een bedrijf, wat hij onderbouwt met een bankafschrift en een e-mail van de werkgever. De SVB heeft echter betoogd dat er geen bewijs is dat eiser als werknemer heeft gewerkt, omdat er geen loonheffing is ingehouden en geen premies voor werknemersverzekeringen zijn afgedragen.

De rechtbank oordeelt dat het ontbreken van afdrachten voor werknemersverzekeringen niet automatisch betekent dat eiser geen werknemer is. De rechtbank verwijst naar de relevante wetgeving en rechtspraak, die stelt dat de beoordeling van werknemerschap niet enkel afhankelijk is van het betalen van premies. De rechtbank geeft de SVB de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, door te onderzoeken of eiser als werknemer kan worden aangemerkt en wat dit betekent voor zijn recht op kinderbijslag. De SVB moet binnen twee weken aan de rechtbank meedelen of zij gebruik maakt van deze gelegenheid en heeft zes weken om het gebrek te herstellen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/3450

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. O.H.G. Daane Bolier),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB), verweerder

(gemachtigde: mr. S.M.C. Rooijers).

Procesverloop

Bij besluit van 12 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor toekenning van kinderbijslag afgewezen.
Bij besluit van 9 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser heeft op 20 oktober 2018 kinderbijslag aangevraagd voor zijn op [datum] 2018 in Marokko geboren zoon [naam 1] . [naam 1] woonde ten tijde van de aanvraag met zijn moeder in Marokko, eiser in Nederland. Eiser ontving een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
Bestreden besluit
2. Verweerder heeft de aanvraag voor kinderbijslag afgewezen. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser geen werknemer of daarmee gelijkgesteld is geweest in Nederland of Marokko, eiser valt daarom niet onder de personele werkingssfeer van het Algemene Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (NMV) en kan dus geen aanspraak kan maken op kinderbijslag.
Standpunten van partijen
3.1
Eiser betoogt dat hij als werknemer kan worden aangemerkt omdat hij in januari 2012 in loondienst heeft gewerkt voor [bedrijf] B.V. Ter onderbouwing hiervan heeft hij een bankafschrift overgelegd waaruit een salarisbetaling door de werkgever blijkt en een email van de werkgever waaruit volgens eiser blijkt dat hij werk heeft verricht voor deze werkgever. Voorts acht eiser de veronderstelling van verweerder dat hij arbeid in opdracht zou hebben verricht onaannemelijk, omdat eiser op dat moment pas zestien jaar oud was.
3.2
Verweerder heeft zich naar aanleiding van de door eiser overgelegde stukken op het standpunt gesteld dat uit de uitdraai van het systeem van [bedrijf] blijkt dat eiser bij hen bekend is, niet dat hij als werknemer voor hen werkzaam is geweest en [bedrijf] afdrachten aan de belastingdienst zou hebben gedaan. Niet is gebleken dat er loonheffing op het overgemaakte bedrag van € 67,36 is ingehouden. Volgens verweerder is het aannemelijk dat eiser geen werkzaamheden in loondienst heeft verricht en dat er daarom geen premie volksverzekering noch loonbelasting is ingehouden. Volgens verweerder is eiser er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat sprake is van werknemerschap.
Wettelijk kader
4. Voor het wettelijk kader verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling door de rechtbank
5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser met het ontvangen van een Wajong‑uitkering niet gelijkgesteld kan worden met een werknemer als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het NMV. In geschil is of eiser met het overleggen van een bankafschrift met daarop een bijschrijving door het bedrijf [bedrijf] B.V. en een e-mail van [naam 2] van [bedrijf] met daarin een weergave uit een systeem van [bedrijf] , waarin de naam van eiser is vermeld en ten aanzien van de periode januari 2012 een bedrag van € 67,36, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij als werknemer in de zin van artikel 2, eerste lid, van het NMV kan worden aangemerkt.
5.2
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat voor de uitleg van het begrip werknemer gebruik is gemaakt van de beleidsregel SB2168, over de personele werkingssfeer van verdragen. Hierin is vermeld dat voor het begrip ‘werknemer’ wordt aangesloten bij de term ‘werkzaamheden in loondienst’ als bedoeld in de Vo (EG) nr. 883/2004 [1] . Op grond van artikel 1, onder a, van de Vo (EG) nr. 883/2004 worden voor zover hier van belang onder „werkzaamheden in loondienst” verstaan werkzaamheden die als zodanig worden beschouwd voor de toepassing van de socialezekerheidswetgeving van de lidstaat waar die werkzaamheden worden verricht. In beleidsregel SB2121 is vermeld dat dit wordt bepaald aan de hand van de Werkloosheidswet (WW). Volgens deze beleidsregel worden werkzaamheden die leiden tot verplichte verzekering of de mogelijkheid van vrijwillige verzekering ingevolge de WW, aangemerkt als werkzaamheden in loondienst. Dit betekent dat de persoon die niet verplicht verzekerd is voor de WW en zich daarvoor evenmin vrijwillig kan verzekeren, wordt aangemerkt als werkzaam anders dan in loondienst. Wanneer een werknemer op grond van artikel 3, 4 of 5 van de WW onder het werknemersbegrip valt, is hij van rechtswege verzekerd.
5.3
Verweerder heeft voor de beoordeling of eiser als werknemer kan worden aangemerkt van belang geacht of voor hem premies voor de werknemersverzekeringen zijn afgedragen. Verweerder heeft hiervoor het systeem Suwinet geraadpleegd. Aangezien in Suwinet ten aanzien van eiser geen afdrachten zijn aangetroffen, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser niet als werknemer kan worden aangemerkt. Hoewel de rechtbank met verweerder van mening is dat de afdracht van premies werknemersverzekeringen een indicatie kan vormen dat een betrokkene als werknemer kan worden aangemerkt, is het enkele ontbreken hiervan onvoldoende voor de conclusie dat eiser geen werknemer is. De rechtbank verwijst hierbij naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) waarin is overwogen dat het antwoord op de vraag of al dan niet premies werknemersverzekeringen zijn betaald voor een werknemer niet bepalend is voor werknemerschap in de zin van de werknemersverzekeringen. [2]
5.4
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de WW, is werknemer de natuurlijke persoon, jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat. Naar vaste rechtspraak moet voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking sprake zijn van een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding, en een verplichting tot het betalen van loon. Daarbij moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien en dienen niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking te worden genomen die partijen bij het aangaan van de rechtsverhouding voor ogen stonden, maar moet ook acht worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Daarbij is niet één enkel element beslissend, maar moeten de verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden in hun onderling verband worden bezien. [3]
5.5
Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij als werknemer moet worden aangemerkt een screenshot van een systeem met de vermelding [eiser] overgelegd. Hierop staat in het veld Payroll calculation de vermelding: " [bedrijf] jan 2012 01‑01‑2012 – 31‑01‑2012 67,36." In de bezwaarfase heeft eiser een bankafschrift van 14 februari 2012 op zijn naam overgelegd waarop op 7 februari 2012 een bijschrijving van € 67,36 staat met de vermelding: " [bedrijf] . BV [adres] [bedrijf] jan. 2012 bezorgnr [#] [bedrijf] jan. 2012." Hieruit kan worden afgeleid dat eiser is vermeld in het payrollsysteem van [bedrijf] . Dat hem een bedrag is betaald en dat hij een bezorgnummer had. De rechtbank is van oordeel dat niet valt in te zien waarom eiser met een bedrag in een payrollsysteem van een verspreidingsbedrijf staat vermeld en dat bedrag overeenkomt met een bedrag dat in dezelfde periode op zijn bankrekening is gestort, anders dan om loon uitbetaald te krijgen. Eiser had kennelijk ook een eigen bezorgnummer hetgeen zou kunnen duiden op een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid. Verweerder heeft behalve de raadpleging van Suwinet geen nader onderzoek gedaan naar de vraag of eiser als werknemer kan worden aangemerkt. Er heeft geen gesprek met eiser plaatsgevonden over de uitvoering van de gestelde werkzaamheden en de afspraken die destijds met [bedrijf] zijn gemaakt. Door zich enkel te baseren op het ontbreken van afdrachten voor de werknemersverzekeringen voor de conclusie dat eiser niet als werknemer kan worden aangemerkt, heeft verweerder het bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid en niet toereikend gemotiveerd. Dat is in strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Opdracht aan verweerder
6. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder aan de hand van de in 5.4 vermelde criteria onderzoeken of eiser als werknemer als bedoeld in de WW kan worden aangemerkt en zo ja, wat dit betekent voor zijn recht op kinderbijslag.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
7. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
Tot slot
8. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M.L. Rogmans, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Boomsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Bijlage

Wettelijk kader:
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de AKW heeft een verzekerde recht op kinderbijslag voor een kind jonger dan 18 jaar en dat tot zijn huishouden behoort of door hem wordt onderhouden.
Artikel 7b, eerste lid, van de AKW bepaalt dat geen recht op kinderbijslag heeft de verzekerde ten behoeve van het kind, indien dat kind op de 1e dag van een kalendermaand niet in Nederland woont.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van het NMV, is, tenzij in dit verdrag anders wordt bepaald, dit verdrag van toepassing op de werknemers of de met hen gelijkgestelden op wie de wettelijke regelingen van een van de verdragsluitende partijen van toepassing zijn of geweest zijn en die onderdaan zijn van een van de partijen, alsmede op hun gezinsleden en hun nabestaanden.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van het NMV, kunnen onder voorbehoud van de bepalingen van de artikelen 26, 35a, 35b en 35d, de uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid, bij ouderdom of aan nabestaanden, de uitkeringen bij overlijden en de kinderbijslagen verkregen op grond van de wettelijke regelingen van een van de Verdragsluitende Partijen, op generlei wijze worden verminderd, gewijzigd, geschorst, ingetrokken of verbeurd verklaard op grond van het feit dat de rechthebbende of het kind woont op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij dan die op het grondgebied waarvan het orgaan dat de uitkering verschuldigd is, zich bevindt.
In beleidsregel SB2168 is het volgende neergelegd. Een aantal verdragen bevat een definitie van het begrip 'werknemer' en/of het begrip 'zelfstandige'. Wanneer deze definitie verwijst naar de nationale wetgeving dan geeft de SVB aan deze begrippen een zodanige invulling dat deze overeenkomen met de personen die 'werkzaamheden in loondienst', respectievelijk, 'werkzaamheden anders dan in loondienst' verrichten in de zin van Verordening (EG) nr. 883/2004 (zie SB2121 over werkzaamheden in loondienst en werkzaamheden anders dan in loondienst). Hetzelfde gebeurt bij de toepassing van verdragen die geen definitie van deze begrippen bevatten.
Volgens beleidsregel SB2121 beoordeelt de SVB of sprake is van werkzaamheden in loondienst of werkzaamheden anders dan in loondienst aan de hand van de Werkloosheidswet. Werkzaamheden die leiden tot verplichte verzekering of de mogelijkheid van vrijwillige verzekering ingevolge die wet, worden aangemerkt als werkzaamheden in loondienst. Dit betekent dat de persoon die niet verplicht verzekerd is voor de Werkloosheidswet en zich daarvoor evenmin vrijwillig kan verzekeren, wordt aangemerkt als werkzaam anders dan in loondienst.
Ingevolge artikel 1, onder a, van de Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (Vo. (EG) nr. 883/2004) worden voor de toepassing van deze verordening onder „werkzaamheden in loondienst” verstaan werkzaamheden of daarmee gelijkgestelde situaties die als zodanig worden beschouwd voor de toepassing van de socialezekerheidswetgeving van de lidstaat waar die werkzaamheden worden verricht, of waar die gelijkgestelde situaties zich voordoen.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Werkloosheidswet, is werknemer de natuurlijke persoon, jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (Vo. (EG) nr. 883/2004).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:739.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 22 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:878.