ECLI:NL:RBNHO:2020:7646

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 oktober 2020
Publicatiedatum
29 september 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5085
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing over arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering

Op 2 oktober 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak over de arbeidsongeschiktheid van eiser, die sinds 2011 een WIA-uitkering ontvangt. Eiser, die lijdt aan CVS/ME, was het niet eens met de beoordeling van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) dat hij voor 39,64% arbeidsongeschikt was. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV, dat zijn arbeidsongeschiktheid had overschat. Tijdens de zitting op 7 september 2020, die via Skype plaatsvond, heeft eiser zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door een gemachtigde.

De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige zorgvuldig beoordeeld. Eiser voerde aan dat onvoldoende rekening was gehouden met de effecten van zijn medicatie, waaronder Temazepam en medicinale wiet, op zijn concentratie en belastbaarheid. De rechtbank oordeelde echter dat de rapportages van de verzekeringsarts zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts voldoende gegevens had om tot een afgewogen oordeel te komen over de medische gesteldheid van eiser.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit deugdelijk was. Eiser had onvoldoende onderbouwing voor zijn stelling dat hij meer beperkt was dan aangenomen. De rechtbank oordeelde dat de functies die aan eiser waren toegewezen, binnen zijn belastbaarheid vielen zoals vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank wees ook op het feit dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/5085

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. K.U.J. Hopman),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: W. van Nieuwburg).

Procesverloop

Bij besluit van 12 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser meer arbeidsgeschikt is dan voorheen. Verweerder heeft eiser voor 39,64% arbeidsongeschikt geacht.
Bij besluit van 30 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2020 met gebruikmaking van een Skype-verbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiser ontvangt sinds 2011 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Bij eiser is de diagnose CVS/ME gesteld. Met ingang van augustus 2017 ontvangt eiser een WGA-vervolguitkering, laatstelijk op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 40,40%. Hieraan ligt de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 12 januari 2018 ten grondslag, die geldt per 30 oktober 2017.
1.2.
Op 2 december 2018 heeft eiser zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Bij de melding heeft eiser informatie van de psycholoog van 27 juli 2018 overgelegd. Op 14 januari 2019 is eiser gezien op het spreekuur van de arts. Het medisch onderzoeksverslag is opgesteld door de arts en vervolgens getoetst en akkoord bevonden door de verzekeringsarts. Ten aanzien van de toegenomen ervaren klachten sluit de (verzekerings-)arts aan bij de eerder vastgestelde belastbaarheid in de FML geldig per 30 oktober 2017. De ziekte van eiser is bij die beoordeling erkend en rekening houdend met de klachten daarvan zijn beperkingen aangenomen in de rubrieken persoonlijk functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. Gezien de wijziging in het medicatiegebruik (naast Temazepam rookt eiser ook medicinale wiet) heeft de (verzekerings-)arts aanleiding gezien ook een beperking aan te nemen ten aanzien van een verhoogd persoonlijk risico. Verder heeft hij naar aanleiding van de door eiser gemelde handklachten een beperking aangenomen ten aanzien van krachtige schroefbewegingen. Om de dagstructuur van eiser te waarborgen is vanuit preventief oogpunt een beperking voor arbeid in de avond/nacht gegeven. In de overgelegde informatie van de psycholoog heeft de (verzekerings-)arts geen aanleiding gezien meer beperkingen aan te nemen. Ook een urenbeperking acht hij niet de orde. De (verzekerings-)arts heeft de beperkingen vastgelegd in de FML van 24 januari 2019, die geldt per 14 januari 2019.
De arbeidsdeskundige heeft rekening houdend met de FML functies geduid. Op basis van deze functies heeft de arbeidsdeskundige het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 39,64%. Op grond hiervan heeft verweerder het primaire besluit genomen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidskundige bezwaar en beroep hebben geen aanleiding gezien af te wijken van het primaire medische- en arbeidskundige oordeel. Op grond hiervan heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
2. Eiser voert aan dat verweerder zijn belastbaarheid heeft overschat. Hiertoe stelt eiser dat onvoldoende rekening is gehouden met het versuffende en sederende effect dat het gebruik van Temazepam en medicinale wiet op eiser heeft. Dit maakt dat eiser problemen heeft met concentreren. Volgens eiser volgt het versuffende effect uit de beschrijving van zijn dagverhaal. Verder voert eiser aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de beperkingen in de FML in de loop der tijd zijn verschoven van de beoordelingspunten 1.1 tot en met 1.8 naar beoordelingspunt 1.9.9. Te meer omdat eiser volgens zijn behandelaar een
ernstigesomatische symptoomstoornis heeft en verweerder zich standaard op het standpunt stelt dat er op de beoordelingspunten 1.1 tot en met 1.8 kan worden gescoord als sprake is van een ernstige stoornis. Ter illustratie wijst eiser op rechtsoverweging 5.4.1 van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 27 februari 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:494). Gezien de ernst en de duur van zijn klachten heeft verweerder ten onrechte geen urenbeperking aangenomen. Op grond van bovenstaande is eiser van mening dat er zoveel twijfel bestaat over de juistheid van het medische oordeel, dat inschakeling van een deskundige door de rechtbank voor de hand ligt.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig tot stand is gekomen. Zij heeft kennis genomen van de rapportage van de primaire (verzekerings-)arts, heeft dossieronderzoek verricht, de hoorzitting bijgewoond en eiser medisch onderzocht. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het medicatiegebruik van eiser en de informatie van de psycholoog van 27 juli 2018 bij haar beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep beschikte dan ook over voldoende gegevens om tot een afgewogen oordeel over de medische gesteldheid van eiser te komen.
3.2.
Er is evenmin aanleiding voor twijfel aan de juistheid van het medische oordeel. De belastbaarheid van eiser op de datum in geding is in de medische rapporten inzichtelijk en op overtuigende wijze gemotiveerd. Tegenover de rapportages van de verzekeringsartsen ziet de rechtbank in wat eiser naar voren heeft gebracht en aan (medische) stukken heeft overgelegd, geen onderbouwing van zijn stelling dat hij meer beperkt is dan reeds aangenomen. In het navolgende wordt nader op de verschillende klachten ingegaan.
3.3.
Vaststaat dat tijdens het spreekuur in primo en in bezwaar de verzekeringsartsen geen stoornissen hebben geobjectiveerd betreffende aandacht, concentratie en geheugen. Ook volgt dit niet uit de medische informatie. Ter zitting heeft eiser een beroep gedaan op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 30 juni 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:1320). In die uitspraak gebruikte betrokkene morfine in plaats van medicinale wiet en dat heeft in dat geval geleid tot een beperking op 1.9.9 (werk zonder verhoogd persoonlijk risico). Volgens eiser is de situatie in die uitspraak vergelijkbaar met die van hem en is daarmee de versuffende werking van medicinale wiet geobjectiveerd. Anders dan eiser betoogt, kan de verwijzing naar deze uitspraak hem niet helpen. In de FML is vanwege het gebruik van medicinale wiet (en Temazepam) immers al een beperking aangenomen ten aanzien van beoordelingspunt 1.9.9. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat voornoemde uitspraak niet vergelijkbaar is met de situatie van eiser. In de uitspraak van de CRvB gaat het immers om iemand die gebruik maakt van een morfinepomp, terwijl eiser alleen incidenteel medicinale wiet rookt. Om diezelfde reden is ook de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 5 juli 2017 (ECLI:NL:RBNHO:2017:5624) waar eiser op heeft gewezen, niet vergelijkbaar met zijn situatie. In die zaak ging het namelijk om iemand die verslaafd was aan cannabis. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder gelet op het voorgaande dan ook terecht geen aanleiding heeft gezien om vanwege het gebruik van Temazepam en medicinale wiet een beperking aan te nemen ten aanzien van concentratie.
3.4.
Met betrekking tot de stelling van eiser dat sprake is van een ernstige somatische symptoomstoornis en dat verweerder gelet hierop beperkingen had moeten aannemen ten aanzien van de beoordelingspunten 1.1 tot en met 1.8, overweegt de rechtbank als volgt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich hierover in haar rapport van 3 september 2019 op het standpunt gesteld dat de term ernstig bij de diagnose somatische symptoomstoornis verwijst naar de ervaren ernst van de klachten door eiser zelf. Dit is volgens haar geen maat voor de ernst van een geobjectiveerd medisch substraat wat bij de beoordeling in het kader van de WIA van belang is. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat het inherent aan de diagnose is dat er geen medische verklaringen zijn voor de klachten. Daarom is het niet mogelijk om op objectieve basis een schaal vast te stellen. De term ‘ernstig’ is vastgesteld op basis van alles wat de behandelaar te horen heeft gekregen van eiser zelf. Het is vervolgens aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep om een vertaalslag te maken van de klachten van eiser. De rechtbank kan die vertaalslag volgen. De stelling van eiser dat het de behandelaar is die aan de diagnose de kwalificatie ernstig heeft toegevoegd, kan daarom niet leiden tot het oordeel dat ten onrechte geen beperkingen zijn aangenomen ten aanzien van de beoordelingspunten 1.1 tot en met 1.8.
3.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapportage van 26 augustus 2019 verder genoegzaam gemotiveerd waarom geen urenbeperking is aangenomen. Volgens de instructies van CBBS dienen de beperkingen allereerst in de rubrieken I tot en met V te worden ingevuld. Indien er dan nog een indicatie is voor een aanvullende urenbeperking, kan deze worden aangenomen. In het geval van eiser is daar volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep gezien de klinische bevindingen geen indicatie voor. Er is geen sprake van een ernstige aandoening die leidt tot een verminderd basaal energetisch vermogen. Evenmin is sprake van verminderde beschikbaarheid voor arbeid vanwege tijdsbeslag door therapie. Verder is er geen sprake van een preventieve indicatie omdat volledig werken in passend werk zou leiden tot schade aan de gezondheid. Ook het dagverhaal van eiser geeft geen reden tot het aannemen van een urenbeperking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft over het dagverhaal van eiser in haar rapportage het volgende genoteerd. Opstaan tussen 7.00 en 8.00 (soms eerder), ontbijten, douchen, 0,5-1,5 uur op bed liggen ter afname beenspierspanning, boodschappen halen (2x/week), stukje wandelen (3x/week) of huishoudelijke taak. Daarna (dat is tussen 10.00 en 12.00 uur) tot ca 16.00/17.00 op bed liggen. Dan eten en daarna weer naar bed. Op bed tv kijken. Een goede nacht (ca. 3-4x/week voorkomend) betekent dat hij een paar uurtjes achtereen slaapt. In beroep en ter zitting heeft eiser aangevoerd dat hij zich niet kan vinden in het geschetste dagverhaal. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij 18 uur per dag rust. Zonder af te willen doen aan de beleving en ervaring van eiser zelf van zijn klachten en zijn belastbaarheid, is de enkele stelling van eiser dat hij veel rust onvoldoende om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
3.6.
Gelet op het voorgaande is de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk. Omdat de noodzakelijke twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt, ziet de rechtbank geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige te benoemen
3.7.
Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit stelt eiser dat van een werkgever niet verlangd kan worden dat hij eiser met zijn beperkingen in dienst zal nemen. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Uitgaande van de juistheid van de FML is voldoende gemotiveerd dat de functies, rekening houdend met de beperkingen van eiser, vallen binnen zijn belastbaarheid zoals vastgesteld in de FML en dus geschikt zijn voor eiser. Deze functies zijn immers gebaseerd op de FML waarin een vertaalslag heeft plaatsgevonden van de medisch geobjectiveerde afwijkingen naar de belastbaarheid van eiser. Het beroep van eiser op artikel 9, aanhef en onder e, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, waarin is bepaald dat indien betrokkene zodanige kenmerken heeft, dat van een werkgever in redelijkheid niet kan worden verlangd hem in bepaalde arbeid te werk te stellen, die arbeid bij de toepassing van onderdeel a buiten beschouwing blijft, slaagt niet. Daarmee gaat eiser voorbij aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de door eiser gestelde verminderde concentratie medisch niet herleid kan worden.
3.8.
Dit betekent dat ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit stand kan houden.
4. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. ten Berge, rechter, in tegenwoordigheid van I.M. Wijnker-Duiven, griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.