In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Holland, die haar beroep tegen de besluiten van het Uwv ongegrond verklaarden. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de WIA-uitkering van appellante terecht is geweigerd en dat de ZW-uitkering terecht is beëindigd. De Raad heeft de conclusies van de door hen geraadpleegde deskundige, die een uitgebreid en zorgvuldig onderzoek heeft uitgevoerd, gevolgd. De deskundige concludeerde dat appellante, ondanks haar lichamelijke en psychische klachten, geschikt is voor haar eigen werk als graveuse. De Raad heeft ook overwogen dat de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure aanleiding geeft tot schadevergoeding. De totale procedure heeft meer dan zeven jaar geduurd, terwijl de redelijke termijn voor een procedure in drie instanties in beginsel vier jaar is. De Raad heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van € 3.500,- aan appellante wegens deze overschrijding. Daarnaast is het Uwv veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellante, die in totaal € 3.675,- bedragen, en tot vergoeding van het griffierecht van € 337,-.