ECLI:NL:RBNHO:2020:7010

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 september 2020
Publicatiedatum
7 september 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5657
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag daklozenuitkering wegens schending inlichtingen- en medewerkingsverplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 september 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een daklozenuitkering op grond van de Participatiewet (PW). De eiser, die van 2018 tot 2019 gedetineerd was, heeft zijn aanvraag voor een daklozenuitkering ingediend op 2 april 2019. De gemeente Haarlemmermeer heeft de aanvraag op 6 augustus 2019 afgewezen, omdat eiser de inlichtingen- en medewerkingsverplichting niet was nagekomen. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 25 augustus 2020 heeft eiser aangevoerd dat hij zijn woonplaats niet had opgegeven tijdens zijn detentie en dat hij altijd in de gemeente Haarlemmermeer heeft gewoond. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd van zijn verblijfplaats en dat hij de verplichtingen niet was nagekomen. De rechtbank concludeerde dat de gemeente terecht had gesteld dat niet kon worden vastgesteld dat eiser in de gemeente Haarlemmermeer verbleef. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/5657

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 september 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.J. Hoogeveen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, verweerder
(gemachtigde: E.A. Willems).

Procesverloop

Bij besluit van 6 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Participatiewet (PW) afgewezen.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 2 september 2019 heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen.
Bij besluit van 3 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2020 met gebruikmaking van een Skype-verbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van [datum] 2018 tot en met [datum] 2019 gedetineerd geweest. Hij is hierdoor werkloos geworden en heeft zijn woning verloren.
2. Op 2 april 2019 heeft eiser een aanvraag ingediend voor het verkrijgen van een daklozenuitkering. Vervolgens heeft verweerder besloten zoals vermeld onder procesverloop. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit, onder vermelding van het advies van de vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften, op het standpunt dat eiser zich niet heeft gehouden aan de bij brief van 7 juni 2019 gemaakte afspraken over het doorgeven van zijn slaapadressen. Dit betekent dat eiser de op hem rustende inlichtingen- en medewerkingsverplichting heeft geschonden. Verweerder kan hierdoor niet vaststellen of eiser feitelijk in de gemeente Haarlemmermeer verblijft.
3. Eiser voert in beroep aan dat uit artikel 40, eerste lid, van de PW volgt dat de vraag waar iemand zijn woonplaats heeft beantwoord moet worden aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. In dat kader acht eiser van belang dat hij voorafgaand aan zijn detentieperiode al 30 jaar in de gemeente Haarlemmermeer heeft gewoond. Hij heeft zijn woonstede niet opgegeven toen hij in detentie zat. Dit wordt ook bevestigd door de informatie die eiser over zijn slaapplekken heeft overgelegd. Verder voert eiser aan dat uit de overgelegde informatie van [bedrijf] , de factuur van de voetbalvereniging en de bankafschriften blijkt dat eiser zijn woonstede heeft in de gemeente Haarlemmermeer. Verweerder heeft voornoemde feiten en omstandigheden niet betrokken in zijn besluitvorming. Gelet hierop is het bestreden besluit volgens eiser onzorgvuldig voorbereid. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat het voor hem vaak niet mogelijk is om voor 20 uur zijn slaapplaats aan verweerder door te geven. Hij is voor het verkrijgen van een slaapplek afhankelijk van zijn sociale netwerk en krijgt vaak pas na 20 uur een reactie of dit mogelijk is.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
De te beoordelen periode loopt van 2 april 2019 (datum aanvraag) tot 6 augustus 2019 (datum afwijzingsbesluit).
4.2
De bewijslast van bijstandbehoevendheid rust bij een aanvraag in beginsel op de aanvrager zelf. De aanvrager is onder meer verplicht juiste, volledige en controleerbare gegevens te verstrekken over zijn feitelijke verblijfplaats, omdat deze gegevens van essentieel belang zijn voor de vaststelling van het recht op bijstand. Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 13 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:15 of 12 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:988) kan ook van iemand die stelt dak- of thuisloos te zijn worden gevergd dat hij controleerbare gegevens verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats. Vervolgens is het aan het bijstandsverlenend orgaan om deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren.
4.3
Verweerder heeft in de brief van 7 juni 2019 aan eiser het uit te voeren onderzoek naar zijn feitelijke woon- en verblijfadres toegelicht en in die brief zijn ook de afspraken over het opgeven van de locatie waar de nacht wordt doorgebracht en de controle daarvan vermeld. Verweerder hanteert deze methode om vast te kunnen stellen of een betrokkene behoort tot de bijzondere doelgroep van dak- en thuislozen en om te kunnen vaststellen of de betrokkene zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Haarlemmermeer.
4.4
De rechtbank acht deze werkwijze uit een oogpunt van efficiënte controle acceptabel. Uit de genoemde brief van 7 juni 2019 blijkt dat met eiser is afgesproken dat hij iedere avond voor 20.00 uur het slaapadres voor die nacht vastlegt op papier en via SMS doorgeeft op een aan hem doorgegeven telefoonnummer. De aanduiding van het slaapadres moet door middel van herleidbare gegevens plaatsvinden. Berichten ontvangen na 20.00 uur worden beschouwd als niet/te laat gemeld. Eiser moet op het door hem opgegeven 06-nummer bereikbaar zijn. Bij een controle wordt eiser gebeld op het opgegeven telefoonnummer.
4.5
De controles hebben plaatsgevonden tussen 16 juni 2019 en 5 augustus 2019 (over in totaal 51 dagen). Uit die controles blijkt dat eiser van die 51 dagen waarin hij in de gelegenheid is gesteld en verplicht was om zijn verblijfplaatsen door te geven, op 27 dagen geen opgave heeft gedaan en op 9 dagen niet in de gemeente Haarlemmermeer heeft verbleven. Eiser heeft dit niet betwist. Dit betekent dat op 36 dagen niet vastgesteld kan worden dat eiser feitelijk in de Haarlemmermeer verbleef. Over 15 dagen heeft eiser opgave gedaan van zijn verblijfadres in de gemeente Haarlemmermeer. Van die 15 dagen waarop hij volgens zijn opgave wel in Haarlemmermeer zou hebben verbleven, heeft hij 14 dagen het verblijfadres te laat doorgegeven. Ook dit heeft eiser niet betwist. Dit bemoeilijkt de mogelijkheid van verweerder om de juistheid van de informatie te controleren.
4.6
Gelet hierop kan de rechtbank verweerder volgen dat eiser de op hem rustende inlichtingen- en medewerkingsverplichting heeft geschonden. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat de uitleg in de brief van 7 juni 2019 voldoende duidelijk was. Tijdens de zitting waarbij het verzoek om een voorlopige voorziening is behandeld is gebleken dat de verplichtingen zoals opgenomen in de brief ook nog mondeling aan eiser zijn toegelicht. Voor zover de werkwijze van verweerder en de gemaakte afspraken hem niet duidelijk waren of nog vragen opriep, had het op de weg van eiser gelegen om hierover nadere informatie in te winnen bij verweerder. Dat eiser geen contact met verweerder heeft opgenomen omdat naar hij stelt het vaak niet mogelijk was om voor 20 uur zijn slaapplek door te geven, is dan ook een omstandigheid die voor zijn rekening en risico komt. Gelet op de resultaten van het onderzoek zoals weergegeven onder rechtsoverweging 4.5 heeft verweerder terecht gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat eiser in de te beoordelen periode zijn feitelijk hoofdverblijf in de gemeente Haarlemmermeer had.
Dat het onderzoek door verweerder onzorgvuldig is geweest omdat verweerder de informatie van [bedrijf] , de voetbalvereniging en de bankafschriften niet bij zijn besluitvorming heeft betrokken, kan de rechtbank niet volgen. Aan het bestreden besluit ligt het advies van de vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften van 3 december 2019 ten grondslag. Hieruit volgt dat deze stukken zijn gezien en bij de besluitvorming zijn betrokken. Volgens de commissie blijkt uit deze stukken op geen enkele wijze wanneer en bij wie eiser een slaapadres had in de periode in geding. De rechtbank kan dit volgen. Het gaat hier immers om een aanvraag als dakloze en dat vraagt zoals volgt uit voornoemde vaste rechtspraak van de CRvB om een andere aanpak dan enkel te beoordelen of iemand zijn woonstede ergens heeft.
4.7
Uit het voorgaande volgt dat verweerder alle feiten en omstandigheden heeft meegenomen in zijn beoordeling en dat het onderzoek door verweerder zorgvuldig is uitgevoerd. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 10 september 2020 door mr. P.H. Lauryssen, rechter, in aanwezigheid van I.M. Wijnker-Duiven, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.