In deze zaak heeft [verzoeker] een verzoek ingediend om het ontslag op staande voet te vernietigen en om een voorlopige voorziening te treffen op grond van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De verzoeker, die in dienst was bij Luba Uitzend Buro B.V., betwist dat zijn arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd. De kantonrechter heeft op 6 april 2020 een zitting gehouden, waarbij de standpunten van beide partijen zijn toegelicht. De verzoeker heeft zijn ontslag betwist en stelt dat de redenen voor het ontslag geen dringende reden vormen zoals bedoeld in het Burgerlijk Wetboek.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de verzoeker is op 2 september 2019 in dienst getreden bij Luba en heeft een leer-werkovereenkomst gesloten. Op 4 februari 2020 heeft Luba de arbeidsovereenkomst beëindigd, wat de verzoeker betwist. Hij heeft verzocht om doorbetaling van zijn salaris en om verstrekking van salarisspecificaties. Luba heeft zich verweerd door te stellen dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd op basis van ontbindende voorwaarden in de arbeidsovereenkomst en de opleidingsovereenkomst.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de ontbindende voorwaarde niet rechtsgeldig is, omdat deze afhankelijk was van de subjectieve beoordeling van Flexcorail, de materiële werkgever. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de verzoeker recht heeft op loon over de periode van arbeidsongeschiktheid, maar dat de aanspraak op loon na 1 april 2020 is geëindigd. De verzoeken van de verzoeker zijn afgewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd.