ECLI:NL:RBNHO:2020:5127

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5077
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor woninginrichting en stofferingskosten

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor woninginrichting door eiseres, die bijgestaan werd door haar gemachtigde, mr. M. Heikens. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, dat ook een aanvraag voor stofferingskosten had toegewezen. Eiseres had op 16 juli 2018 een urgentieverklaring aangevraagd en was sinds 12 februari 2019 zelfstandig gaan wonen. De rechtbank oordeelde dat de kosten voor woninginrichting niet voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden, omdat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat haar verhuizing plotseling en onvoorzienbaar was. De rechtbank stelde vast dat eiseres had kunnen reserveren voor de kosten van de inrichting, aangezien zij al vanaf de aanvraag van de urgentieverklaring op de hoogte was van haar aanstaande verhuizing. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand voor woninginrichting terecht was, omdat eiseres niet had aangetoond dat zij niet in staat was om de kosten te dekken uit haar eigen middelen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/5077

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Heikens),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, verweerder.

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 10 april 2019 heeft verweerder de aanvraag voor bijzondere bijstand voor woninginrichting afgewezen (het primaire besluit 1) en de aanvraag voor bijzondere bijstand voor stofferingskosten toegewezen voor een bedrag van € 1.875,00 (het primaire besluit 2).
Bij besluit van 4 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen beide primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft langs digitale weg plaatsgevonden op 1 juli 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiseres heeft op 16 juli 2018 een urgentieverklaring gevraagd bij de gemeente Haarlemmermeer, omdat het vanwege haar medische situatie niet langer verantwoord was om bij haar ouders in huis te blijven wonen. Op 16 oktober 2018 is aan haar een urgentieverklaring afgegeven en vanaf 12 februari 2019 huurt zij een eigen woning. Eiseres beschikt sinds 2014 over een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten en op dit moment ontvangt zij op grond hiervan € 1.038,12 per maand. Op 27 februari 2019 heeft eiseres een aanvraag voor bijzondere bijstand voor woninginrichting en verhuiskosten ingediend.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van de inrichtingskosten in stand gelaten. Volgens verweerder is de omstandigheid dat eiseres op zichzelf is gaan wonen geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan bijzondere bijstand kan worden toegekend. Het was voorzienbaar dat eiseres als jongvolwassene op enig moment zelfstandig zou gaan wonen. Eiseres heeft volgens verweerder niet nader onderbouwd dat de verzamelwoede van haar vader plotseling is ontstaan, waardoor zij op korte termijn het huis moest verlaten. Zij kan zich volgens verweerder wenden tot de Kredietbank voor een lening. Ten aanzien van de stofferingskosten heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij voor de stoffering van haar woning meer dan de toegekende € 1.875,00 nodig heeft. Uit de door haar overgelegde offertes blijkt dat de kosten ruim onder dit bedrag blijven.
3. Het beroep van eiseres richt zich alleen tegen het bestreden besluit voor zover dat ziet op de kosten voor de woninginrichting.
4.1
Eiseres voert aan dat verweerder haar ten onrechte geen bijzondere bijstand voor woninginrichting heeft toegekend. Zij kan deze kosten niet uit eigen middelen kan betalen, omdat haar draagkracht nihil is. De vraag of de kosten voorzienbaar waren is volgens eiseres dan ook niet relevant. Voor zover dit wel relevant zou zijn, voert eiseres aan dat de kosten voor haar niet voorzienbaar waren. Vanwege haar financiële positie en medische problematiek heeft zij nooit het voornemen gehad om zelfstandig te gaan wonen. Zij werd hiertoe gedwongen door de stagnerende medische behandeling en de gevaarlijke thuissituatie door haar vaders verzamelwoede. Als zij al had kunnen sparen, dan was dat pas geweest vanaf het moment dat ze de urgentieverklaring heeft ontvangen, dan wel het moment dat ze de urgentieverklaring had aangevraagd. Zij had met 10% van haar uitkering nooit genoeg kunnen sparen om de kosten voor de inrichting van € 5639,71 te kunnen betalen. Verder voert eiseres aan dat de bijzondere bijstand voor woninginrichting had moeten worden toegekend, omdat ook de bijzondere bijstand voor stofferingskosten is toegekend. Voor beide kosten geldt hetzelfde toetsingskader en had dus tot dezelfde conclusie moeten worden gekomen.
4.2
In artikel 35, eerste lid van de Participatiewet (Pw) is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dient bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Pw eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, op welk punt het college ingevolge genoemde bepaling een zekere beoordelingsvrijheid heeft. De omstandigheid dat de alleenstaande of het gezin al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten, voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Het is aan eiseres als aanvrager van bijzondere bijstand om feiten te stellen en zo nodig aannemelijk te maken waaruit volgt dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van bijstand als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Pw. [1]
Eveneens vaste jurisprudentie van de CRvB is dat de kosten van woninginrichting tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan worden gerekend. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandsverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten noodzakelijk zijn als gevolg van bijzondere omstandigheden die ertoe leiden dat die kosten niet uit het inkomen en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan. [2]
4.3
Niet in geschil is dat de kosten waarvoor eiseres bijzondere bijstand heeft aangevraagd, zich voordeden en dat die kosten in het individuele geval van eiseres noodzakelijk waren. Tussen partijen is in geschil of tevens is voldaan aan de voorwaarde dat de betreffende kosten voorvloeien uit bijzondere omstandigheden. Zoals hiervoor is weergegeven speelt in dat kader ook de vraag of eiseres had kunnen sparen voor de inrichtingskosten. Eerst als aangenomen kan worden dat sprake is van bijzondere omstandigheden, wordt de draagkracht beoordeeld. Anders dan eiseres betoogt dient de vraag naar de voorzienbaarheid van de kosten dus los en voorafgaand aan de vraag naar de draagkracht worden beoordeeld. Eiseres kan dan ook niet worden gevolgd in haar betoog dat de vraag naar de voorzienbaarheid niet relevant is.
4.4
In hetgeen eiseres heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar verhuizing zodanig plotseling en onvoorzienbaar was dat zij hiervoor niet heeft kunnen reserveren. Ook in beroep heeft eiseres niet onderbouwd dat de situatie in huis door haar vaders verzamelwoede plotseling is opgekomen. De enkele verklaring ter zitting dat hij opeens raar ging doen en allerlei spullen begon te kopen, is hiervoor onvoldoende. Ook de omstandigheid dat aan haar een urgentieverklaring is afgegeven, betekent niet dat sprake was van een plotselinge en onvoorzienbare verhuizing. Eiseres heeft op 16 juli 2018 een aanvraag ingediend om voorrang te verkrijgen bij woningtoewijzing, zodat zij in ieder geval vanaf die datum een verhuizing binnen afzienbare tijd kon voorzien. Van haar had mogen worden verwacht dat zij in ieder geval vanaf dat moment zou reserveren voor de kosten van de inrichting van een woning. Dit geldt te meer nu zij zelf heeft verklaard dat zij niets mee zou nemen uit haar ouderlijk huis, omdat die spullen van haar ouders zijn. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat eiseres niet de financiële ruimte had om te reserveren. Eiseres heeft verklaard bij haar ouders weinig vaste lasten te hebben. Zij zou alleen kosten hebben voor haar auto, ziektekosten en boodschappen voor haar ouders. Dat zij ook huur diende te betalen, zoals eiseres ter zitting heeft verklaard, acht de rechtbank niet aannemelijk, nu zij hierover niet eerder heeft verklaard, zelfs niet toen haar expliciet werd gevraagd naar haar vaste lasten. Ook geven de bankafschriften van eiseres geen indicatie hiervoor. Als eiseres, zoals gesteld, de huur contant aan haar ouders zou betalen, zouden op de bankafschriften geldopnames te zien moeten zijn, die deze verklaring zouden onderbouwen. Ter aanvulling van het bedrag dat zij had kunnen reserveren, had eiseres gebruik kunnen maken van mogelijkheden van gespreide betaling achteraf of een lening bij de kredietbank, zoals verweerder ook in het bestreden besluit heeft vermeld. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit voor haar niet tot de mogelijkheden behoorde. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd, zijn ook overigens geen aanknopingspunten te vinden voor het standpunt dat sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Pw. Dat verweerder ten aanzien van de stofferingskosten kennelijk tot een ander oordeel is gekomen en deze wel heeft toegekend, kan niet tot een ander oordeel leiden. Zoals verweerder heeft aangegeven is het om een woning te kunnen bewonen in ieder geval noodzakelijk dat deze gestoffeerd is en is het bedrag reeds hierom toegekend.
5.1
Eiseres voert verder aan dat verweerder ten onrechte aan het bestreden besluit een andere weigeringsgrond ten grondslag heeft gelegd dan aan het primaire besluit 1. Volgens eiseres is in het primaire besluit 1 aangenomen dat sprake was van bijzondere omstandigheden en is vervolgens de aanvraag afgewezen omdat zij niet heeft gespaard. Dit valt volgens eiseres onder het vierde in de rechtspraak geformuleerde punt, de vraag naar de draagkracht. Aan het bestreden besluit is vervolgens ten grondslag gelegd dat geen sprake zou zijn van bijzondere omstandigheden. Dit kan volgens eiseres niet, nu zij hierdoor in een slechtere positie komt dan zij zou zijn voor het instellen van bezwaar. Door deze wijziging is eiseres ook in haar verdediging geschaad, nu zij in bezwaar niets heeft kunnen aanvoeren tegen het standpunt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden.
4.2
De rechtbank kan eiseres niet volgen in haar betoog dat verweerder een andere afwijzingsgrond aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd dan aan het primaire besluit 1. De vraag of eiseres had kunnen sparen om de kosten voor de woninginrichting te kunnen betalen is volgens vaste rechtspraak, zoals ook hiervoor onder 4.2 is weergegeven, een omstandigheid die dient te worden betrokken bij de vraag of sprake is van bijzondere omstandigheden en niet bij de vraag naar de draagkracht. [3] Verweerder heeft, anders dan eiseres betoogt, aan beide besluiten ten grondslag gelegd dat geen sprake was van bijzondere omstandigheden.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M.L. Rogmans, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De uitspraak is gedaan op 14 juli 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Onder meer de uitspraak van 30 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1475
2.Onder meer de uitspraken van 24 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009: BH4103, en 19 januari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL0095.
3.Zie ook recent nog de uitspraak van 30 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1475.