Verzoeker stelt in zijn verzoekschrift onder meer het volgende:
“Beleefd willen wij de rechtbank er op wijzen dat al tijdens de zitting van 4 januari 2019
namens [verzoeker 2] de vrees hebben uitgesproken dat bij toewijzing van het
bewind aan de beide broers [naam 4] en [naam 5] , malversaties niet moeten worden
uitgesloten. In haar reactie heeft de rechter ter zitting gesteld daar niet bevreesd voor
te zijn en dat zij zal toe zien op een zorgvuldig bewind.
In dit verband merken wij nog op dat wij tijdens deze zitting al meenden door de
uitlatingen van de kantonrechter enige vooringenomenheid bij haar te bespeuren ten
nadele van cliënt.
(…)Wij hebben bij brief 1 juni jl. ernstig bezwaar gemaakt tegen het door de kantonrechter
ingenomen standpunt om de begin balans niet ter inzage te geven aan [verzoeker 2] .
Ook beide bewindvoerders hebben, ondanks meerdere (schriftelijke) verzoeken,
geweigerd deze aan [verzoeker 2] ter beschikking te stellen. Daarnaast is het nog
maar de vraag of de stukken welke aan [verzoeker 2] door beide
bewindvoerders/broers ter hand zijn gesteld, volledig identiek zijn aan de bij de
rechtbank ingediende stukken.
Bij brief van 9 juni 2020 wordt door de kantonrechter zonder enige motivering ons
dringend verzoek wederom afgewezen.
Op advies van de door ons ingeschakelde register accountant hebben wij uw rechtbank
al eerder verzocht, gelet op het vorenstaande, om een onafhankelijk (strafrechtelijk)
onderzoek te laten instellen naar de betrouwbaarheid van de door de bewindvoerders
ingediende begin balans én eindbalans van het beheerde vermogen van [naam 3]
Ook dit verzoek heeft u kennelijk (ongemotiveerd) afgewezen.
Reden voor ons,
dat zij zal toezien op een zorgvuldig bewind,
hebben wij helaas moeten vaststellen, op basis van onze bevindingen, dat de
kantonrechter daartoe kennelijk niet in staat is gebleken en er grote twijfels bij ons zijn
gerezen ten aanzien van haar onpartijdigheid.”