ECLI:NL:RBDHA:2020:3017
Rechtbank Den Haag
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Wraking van een kantonrechter in een bewindvoerderszaak
Op 23 maart 2020 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van verzoekster, die als bewindvoerder werkzaam is. Het wrakingsverzoek is ingediend naar aanleiding van uitlatingen van de kantonrechter, mr. D. de Loor, tijdens een gesprek met verzoekster. De rechter had voorgedragen om verzoekster te ontslaan als bewindvoerder, maar deze voordracht werd afgewezen. Verzoekster vreesde dat de rechter vooringenomen was en dat hij haar zaak niet eerlijk zou behandelen, vooral gezien de geplande mondelinge behandeling waarin zij verantwoording moest afleggen over haar werkzaamheden.
De wrakingskamer oordeelde dat verzoekster niet-ontvankelijk moest worden verklaard in haar verzoek. De kamer stelde vast dat de procedure niet valt onder de bepalingen van artikel 112 van de Grondwet, aangezien er geen geschil over burgerlijke rechten of schuldvorderingen aan de orde was. De uitlatingen van de rechter waren gedaan in zijn hoedanigheid van toezichthoudend kantonrechter en niet in het kader van een rechtszaak. De wrakingskamer benadrukte dat verzoekster geen partij was in een aanhangig geschil en dat de mogelijkheid tot wraking enkel is toegekend aan partijen in een procedure.
De wrakingskamer concludeerde dat de rechter zijn toezichthoudende rol vervulde en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid. De beslissing van de wrakingskamer werd openbaar uitgesproken, en tegen deze beslissing stond geen rechtsmiddel open.