ECLI:NL:RBNHO:2020:4951
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen intrekking WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid
Op 9 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, vertegenwoordigd door mr. R.G.E. de Vries, had beroep ingesteld tegen de beslissing van verweerder om zijn WW-uitkering niet uit te betalen, omdat hij verwijtbaar werkloos zou zijn. De rechtbank oordeelde dat de eiser verwijtbaar werkloos was geworden, omdat hij zonder geldig rijbewijs had gereden in een dienstauto van zijn (ex-)werkgever. Dit leidde tot de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst. De rechtbank overwoog dat de redenen voor het ontslag, en niet de keuze van de werkgever, bepalend zijn voor de vraag of er sprake is van verwijtbare werkloosheid. De rechtbank concludeerde dat de eiser, ondanks zijn argumenten, niet kon aantonen dat hij niet verwijtbaar was en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van griffier I.M. Wijnker-Duiven, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen. De eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.