ECLI:NL:RBNHO:2020:4912

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 juni 2020
Publicatiedatum
3 juli 2020
Zaaknummer
8417104 \ AO VERZ 20-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsverhouding en toekenning van billijke vergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 26 juni 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Stichting Evean Zorg en haar Directeur Zorg, [verweerder]. Het verzoek van de werkgever om de arbeidsovereenkomst te ontbinden werd toegewezen, omdat de kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een ernstig verstoorde arbeidsverhouding. De werknemer had zich beroepen op de klokkenluidersregeling van artikel 7:658c BW, maar dit beroep werd door de kantonrechter verworpen. De kantonrechter oordeelde dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg was van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever, waardoor de werknemer recht had op een billijke vergoeding van € 125.000,00 bruto. De kantonrechter benadrukte dat hij niet gebonden was aan de maximale vergoeding van € 75.000,00 uit de Wet normering topinkomens (WNT), maar dat deze wet wel een relevante omstandigheid was bij het vaststellen van de hoogte van de billijke vergoeding. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden met ingang van 1 januari 2021, en de werkgever werd veroordeeld tot betaling van de billijke vergoeding en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./repnr.: 8417104 \ AO VERZ 20-13
Uitspraakdatum: 26 juni 2020
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
de stichting
Stichting Evean Zorg
gevestigd te Purmerend
verzoekende partij
verder te noemen: Evean
gemachtigde: mr. P.H.E. Voûte en mr. K.C. Bemelmans
tegen
[verweerder]
wonende te [woonplaats]
verwerende partij
verder te noemen: [verweerder]
gemachtigde: mr. E.K.W. van Kampen en mr. E.A. Bokslag

1.Het procesverloop

1.1.
Evean heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [verweerder] heeft een verweerschrift en een tegenverzoek ingediend.
1.2.
Op 29 mei 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. Evean en [verweerder] hebben ook pleitaantekeningen overgelegd. Vóór de zitting hebben Evean en [verweerder] bij brieven van 22 mei 2020, 27 mei 2020, 28 mei 2020 en 29 mei 2020 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] , geboren [verweerder] 1959, is sinds 1 augustus 2018 in dienst bij Evean. De functie van [verweerder] is Directeur Zorg met een salaris van € 175.750,00 bruto per jaar. Partijen zijn een opzegtermijn van zes maanden voor de werkgever overeengekomen.
2.2.
Evean is onderdeel van de Stichting Espria (hierna: Espria), een grote zorgorganisatie in Nederland met ongeveer 17.000 medewerkers. Evean biedt zorg en ondersteuning in een groot deel van Noord-Holland, onder andere in de vorm van (gespecialiseerde) verpleging, verzorging en thuiszorg.
2.3.
Evean is als zorginstelling gebonden aan de Wet normering topinkomens (hierna: WNT), waarin regels staan over maximale bezoldiging en maximale ontslaguitkeringen.
2.4.
Van 1 augustus 2016 tot 31 juli 2018 heeft [verweerder] als interim-directeur bij Evean gewerkt, op basis van een overeenkomst van opdracht. Daarna is [verweerder] aansluitend per 1 augustus 2018 als Directeur Zorg in dienst getreden. [verweerder] is als Directeur Zorg verantwoordelijk voor het dagelijks beleid van Evean en maakt deel uit van het managementteam (hierna: MT) van Evean.
2.5.
Statutair bestuurder van Evean is Espria [bestuurder 1] (hierna: [bestuurder 1] ) en [bestuurder 2] (hierna: [bestuurder 2] ) zijn de bestuurders van Espria en vormen de Raad van Bestuur (hierna: de RvB). De directie van Evean bestaat naast [verweerder] uit de Directeur Bedrijfsvoering, [naam 1] (hierna: [naam 1] ). [naam 1] is in oktober 2019 aangesteld als Directeur Bedrijfsvoering. Er is ook een toezichthoudend orgaan, de Raad van Commissarissen van Espria (hierna: RvC).
2.6.
In december 2019 heeft de RvB bureau JBBX ingeschakeld om een onderzoek in stellen naar samenwerkingsproblemen en spanningen binnen het MT. Daarbij is met name gevraagd te onderzoeken wat de oorzaak is van die problemen en spanningen, wat de rol is van [verweerder] daarin, en hoe zit het met de veiligheid en het vertrouwen binnen het MT van Evean. Op 10 januari 2020 zijn betrokkenen door de RvB geïnformeerd over het onderzoek en op 13 en 14 januari 2020 heeft JBBX interviews gehad met verschillende MT-leden, waaronder [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [verweerder] .
2.7.
In een
“Eindverslag Januari/februari 2020”van 19 februari 2020 van JBBX staat onder meer het volgende:
“Op organisatieniveau: (...) MT leden hebben het gevoel dat [voornaam][kantonrechter: [verweerder] ]
externe partijen niet altijd in hun waarde laat. (...)
Op teamniveau: (...) Verschillende MT leden ervaren dat [voornaam] zich niet houdt aan de gemaakte afspraken, waardoor ze voor verrassingen komen te staan. De stijl van leidinggeven van [voornaam] wordt door meerdere MT leden ervaren als “verdeel en heers”, wat een verlammende werking lijkt te hebben op het functioneren van het team. Enkele MT leden geven aan dat ze hebben ervaren dat het geven van feedback aan [voornaam] op zijn functioneren wordt afgestraft, wat een onveilige sfeer creëert. Meerdere MT leden geven aan dat de leiderschapsstijl van [voornaam] onhoudbaar is in de toekomst. Zij ervaren dat zijn stijl past in een crisissituatie, maar dat er nu een meer verbindende, flexibele stijl nodig is. (...) Er is behoefte aan een nieuwe start. Verbinding en vertrouwen kan worden hersteld als er geïnvesteerd wordt in een nieuwe cultuur waarin helderheid, structuur en het liefdevol aanspreken van elkaar voorop staat. Dit kan volgens de meeste MT leden niet met [voornaam] als directeur. (...) Zij zien in de nieuwe fase geen rol voor [voornaam] als directeur en aanvoerder van het team, sterker nog de meesten denken dat het team het niet gaat redden als [voornaam] aanblijft. (...)
Op individueel niveau: [voornaam] wordt erkend voor zijn scherpte, slimheid, charme, zijn
aansprekende visie en zijn optreden in de ontstane crisissituaties. Het zelf-reflecterend vermogen van [voornaam] lijkt beperkt; zijn verhaal geeft een ander beeld van de werkelijkheid dan de meeste andere MT leden schetsen. (...) Sommige teamleden geven aan dat [voornaam] hen persoonlijk niks in de weg legt; zij denken dat dat komt omdat hij respect heeft voor hun vakinhoudelijke kennis en sterke karakter. Echter, ook zij geven aan dat de positie van [voornaam] niet houdbaar is in het belang van het team en de organisatie.”
2.8.
In een gesprek op 28 februari 2020 heeft de RvB aan [verweerder] meegedeeld dat Evean het voornemen heeft om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Dat is bevestigd in een brief van die datum, waarin is aangegeven dat de reden daarvoor primair is dat de verhoudingen in het MT van Evean ernstig zijn verstoord. Ook is daarin opgemerkt dat het voor de RvB duidelijk was dat mediation geen zin had, vanwege de ernst van de problemen. In de brief is [verweerder] met onmiddellijke ingang vrijgesteld van werk.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
Evean verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden vanwege – kort gezegd – een verstoorde arbeidsverhouding en/of andere omstandigheden die zodanig zijn dat van Evean niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Ter toelichting daarvan is aangevoerd dat Evean heeft moeten constateren dat er onoverbrugbaar verschil van inzicht bestaat met [verweerder] over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden dient uit te voeren, dat de RvB niet langer het vertrouwen heeft dat [verweerder] de juiste persoon is in de positie van Directeur Zorg en dat er een ernstig verstoorde arbeidsverhouding is ontstaan tussen [verweerder] enerzijds en het MT, de mededirecteur, de RvB en de RvC anderzijds.
3.2.
[verweerder] betwist dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding of andere omstandigheden die ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigen. Volgens [verweerder] streeft Evean op valse en voorgewende redenen de ontbinding van zijn dienstverband na. [verweerder] stelt ook dat het ontbindingsverzoek van Evean verband houdt met een zogeheten ‘klokkenluidersmelding’ door hem en dat ontbinding daarom in strijd is met de wet. Voor het geval de arbeidsovereenkomst toch zou worden ontbonden, verzoekt [verweerder] – mede bij wijze van tegenverzoek – onder meer om toekenning van een transitievergoeding van € 10.494,81 bruto en een billijke vergoeding van € 479.141,52 bruto. Ook wordt gevraagd om een verklaring voor recht dat Evean in strijd heeft gehandeld met haar verplichtingen als goed werkgever en om schadevergoeding in dat kader van € 65.000,00.

4.De beoordeling

het verzoek

4.1.
Het gaat in deze zaak in de eerste plaats om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden.
4.2.
Een arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is. In de wet, het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), is bepaald wat een redelijke grond is (artikel 7:669 lid 3 BW). Ook is voor ontbinding vereist dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt (artikel 7:669 lid 1 BW).
4.3.
Een redelijke grond voor ontbinding kan onder meer zijn gelegen in een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:669 lid 3, onderdeel g, BW). Dat een verstoring van de arbeidsverhouding (grotendeels) aan de werkgever is te wijten, hoeft niet in de weg te staan aan ontbinding (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 30 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2218 (
Servicenow Nederland)).
4.4.
De kantonrechter kan gelet op de stukken en de zitting niet anders dan concluderen dat de arbeidsverhouding tussen Evean en [verweerder] duurzaam en onherstelbaar is verstoord. Vast staat dat de huidige RvB, in de persoon van [bestuurder 1] en [bestuurder 2] , en mededirecteur [naam 1] , geen vertrouwen meer hebben in [verweerder] als Directeur Zorg en niet meer met hem kunnen en willen samenwerken. Op de zitting is dat benadrukt, terwijl daar ook nadrukkelijk is gebleken dat het vertrouwen tussen partijen volledig is verdwenen, waarbij partijen elkaar in toenemende mate verwijten maken. Zo verwijt Evean [verweerder] inmiddels onder meer denigrerend en cynisch gedrag, terwijl [verweerder] aan Evean het verwijt maakt dat een ‘toedekkende afrekencultuur’ in stand wordt gehouden. Ook moet worden aangenomen dat de RvC geen vertrouwen meer heeft in het aanblijven van [verweerder] .
4.5.
Onder die omstandigheden ziet de kantonrechter niet in dat de arbeidsovereenkomst nog zinvol kan worden voortgezet. Het is in de functie van [verweerder] als Directeur Zorg bij uitstek van belang en noodzakelijk dat hij het vertrouwen heeft van de RvB, de mededirecteur en de RvC. Daar waar dat vertrouwen is weggevallen door de verstoorde arbeidsverhouding, kan [verweerder] niet meer (blijven) functioneren. Gelet op het voorgaande is ook niet aannemelijk dat dit vertrouwen nog kan worden hersteld. Anders dan [verweerder] op de zitting heeft gesteld, is er geen aanwijzing dat de huidige RvB binnenkort zal worden vervangen door andere personen. De verstoring van de arbeidsverhouding is dan ook zodanig dat van Evean in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
4.6.
Herplaatsing ligt gelet op de aard en achtergrond van de verstoorde arbeidsverhouding niet in de rede.
4.7.
De conclusie is daarom dat het verzoek van Evean zal worden toegewezen en dat de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden.
4.8.
De kantonrechter ziet geen grond om te oordelen dat het beroep van [verweerder] op de zogeheten klokkenluidersregeling van artikel 7:658c BW in de weg staat aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Volgens artikel 7:658c BW mag de werkgever de werknemer niet benadelen als gevolg van het te goeder trouw en naar behoren melden van een vermoeden van een misstand als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet Huis voor klokkenluiders. Uit artikel 1, onderdeel d, van de Wet Huis voor klokkenluiders volgt dat van een vermoeden van een misstand sprake is als dat vermoeden van een werknemer is gebaseerd is op redelijke gronden, die voortvloeien uit de kennis die de werknemer bij zijn werkgever heeft opgedaan, en een maatschappelijk belang in het geding is. Op de zitting heeft [verweerder] toegelicht dat de door hem op 11 februari 2020 bij Evean gemelde misstand niet zozeer ziet op specifieke en concrete incidenten, maar meer op de volgens [verweerder] algemeen bestaande gebrekkige ‘meld- en aanspreekcultuur’ binnen Evean. Echter, een dergelijke algemeen geformuleerde mening is naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende om als misstand in de zin van artikel 7:658c BW te kunnen worden aangemerkt. Bovendien is niet aannemelijk dat het ontbindingsverzoek van Evean verband houdt met de melding van [verweerder] op 11 februari 2020, omdat uit de hiervoor weergegeven feiten blijkt dat Evean al in december 2019 en dus vóór die melding is gestart met een onderzoek naar samenwerkingsproblemen en spanningen binnen het MT.
4.9.
Het einde van de arbeidsovereenkomst zal worden bepaald op 1 januari 2021. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd.
4.10.
De duur van deze procedure zal niet in mindering worden gebracht, omdat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst naar het oordeel van de kantonrechter het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Evean (artikel 7:671b lid 9 BW). Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.11.
Ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever doet zich alleen voor in uitzonderlijke gevallen en als een werkgever de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst in ernstige mate schendt (
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34).
4.12.
De verstoring van de arbeidsverhouding die de grond vormt voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, vloeit voort uit en is een direct gevolg van de beslissing van Evean om op basis van het verslag van JBBX aan [verweerder] mee te delen dat de arbeidsovereenkomst zal worden beëindigd, omdat de verhoudingen in het MT van Evean ernstig zijn verstoord en mediation geen zin had.
4.13.
Echter, in het verslag van JBBX noch in de overige stukken kan de kantonrechter een voldoende feitelijke en concrete basis vinden voor de stelling van Evean dat de verhoudingen in het MT ernstig zijn verstoord en dat mediation zinloos zou zijn. In het verslag van JBBX staat uitsluitend in vage en algemene bewoordingen wat bepaalde MT-leden zouden hebben ervaren, zonder dat duidelijk wordt om wie het gaat, waar het om gaat en waarop dat is gebaseerd. Er wordt niet toegelicht of gemotiveerd aan welke afspraken [verweerder] zich niet zou hebben gehouden, zoals in het verslag van JBBX wordt gesteld, er wordt niet duidelijk gemaakt in welke zin sprake is van een ondeugdelijke stijl van leidinggeven, en er wordt niet concreet gemaakt op welke manier feedback door [verweerder] zou worden ‘afgestraft’. De kantonrechter realiseert zich dat de aard van de hiervoor genoemde kritiek op [verweerder] meebrengt dat deze niet altijd eenvoudig is te verwoorden, maar niettemin had een meer feitelijke en concrete onderbouwing mogelijk moeten zijn en verwacht mogen worden.
4.14.
Ook overigens ontbreekt iedere feitelijke onderbouwing van de gestelde ernstige verstoring van de verhoudingen in het MT. Indien van een dergelijke verstoring sprake was, mag worden aangenomen dat daarvan in ieder geval in enige mate melding wordt gemaakt in notulen van vergaderingen, e-mails of andere berichten van MT-leden, gespreksverslagen of -notities, verslagen van functionerings- of evaluatiegesprekken of klachtenformulieren e.d. Daarvan blijkt echter niet. In tegendeel. [verweerder] heeft gesteld dat eind 2019 evaluatiegesprekken hebben plaatsgevonden met de ondernemingsraad en het MT, en dat deze positief waren ten aanzien van het functioneren van [verweerder] . Dat is door [verweerder] ook verwoord in een evaluatieverslag dat door [verweerder] met een e-mail van 5 december 2019 aan de RvB is gestuurd, waarop door de RvB niet is gereageerd. [verweerder] heeft verslagen overlegd van overleggen met de RvB van 19 december 2019 en het MT van 4 februari 2020, waaruit evenmin blijkt van ernstig verstoorde verhoudingen. Ook heeft [verweerder] WhatsApp-berichten en e-mails van MT-leden overgelegd van 15 januari 2020, 30 januari 2020 en 31 januari 2020, waaruit geen ernstig verstoorde verhoudingen naar voren komen, maar vooral positieve opmerkingen worden gemaakt.
4.15.
In het verlengde van het voorgaande is de kantonrechter ook niet duidelijk waarom mediation bij voorbaat zinloos was, zoals Evean meent. Ook indien bepaalde MT-leden de leiderschapsstijl van [verweerder] ongeschikt vonden voor Evean en een meer verbindende stijl voor ogen hadden, zoals in het verslag van JBBX staat, moet worden aangenomen dat daarover in een mediationtraject zinvol gesproken zou kunnen worden. Daarbij komt dat de kantonrechter niet kan vaststellen dat [verweerder] tijdig en op adequate wijze is aangesproken op zijn functioneren en in staat is gesteld om daarin verandering aan te brengen. Zoals hiervoor al is overwogen, zijn er geen verslagen van functionerings- of evaluatiegesprekken waaruit dat blijkt. Er valt temeer niet in te zien waarom mediation geen zin had en niet tot herstel van de relaties binnen het MT zou kunnen leiden, omdat vast staat dat per 1 januari 2020 een nagenoeg geheel nieuw MT is aangetreden, met merendeels andere MT-leden dan voordien.
4.16.
De kantonrechter moet dan ook tot de conclusie komen dat de stelling van Evean dat de verhoudingen in het MT ernstig zijn verstoord en mediation geen zin had, op een ontoereikende basis berust, dat Evean onvoldoende grond had om op basis van het verslag van JBBX aan [verweerder] mee te delen dat de arbeidsovereenkomst zal worden beëindigd, dat Evean ten onrechte mediation bij voorbaat zinloos heeft geacht, en dat onvoldoende is gebleken dat [verweerder] tijdig en op adequate wijze is aangesproken op eventuele tekortkomingen in zijn functioneren. Door onder die omstandigheden niettemin aan te sturen op een directe beëindiging van de arbeidsovereenkomst, heeft Evean ernstig verwijtbaar gehandeld.
4.17.
Evean heeft bij brief van 22 mei 2020 ter ondersteuning van haar stelling dat de verhoudingen in het MT ernstig zijn verstoord, nog drie verklaringen van haar eigen advocaat overgelegd. In die verklaringen wordt door de advocaat verwoord wat door [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] in een telefoongesprek van een maand eerder zou zijn verklaard tegen die advocaat. De kantonrechter kan aan deze verklaringen geen dan wel slechts een zeer beperkte betekenis toekennen. Vastgesteld moet worden dat de betreffende verklaringen niet door [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] zelf zijn afgelegd, maar alleen door de eigen advocaat van Evean, en dat die verklaringen ook niet zijn ondertekend of bevestigd door [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] . Daarnaar gevraagd, is door Evean op de zitting verklaard dat [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] ook geen verklaring willen afleggen. Verder zijn de verklaringen van de advocaat kennelijk een maand na het telefonisch contact opgesteld, terwijl niet duidelijk is onder welke omstandigheden dat contact heeft plaatsgevonden. Dat de verklaringen van de advocaat steun vinden in opnames van telefoongesprekken, zoals op zitting is gesteld, is niet nader onderbouwd met stukken of audiobestanden. Overigens constateert de kantonrechter dat ook in deze verklaringen maar in beperkte mate een concrete en feitelijke onderbouwing staat en dat deze verklaringen geen steun vinden in verslagen van functionerings- of evaluatiegesprekken dan wel notulen van vergaderingen.
4.18.
De kantonrechter ziet ook aanleiding om aan [verweerder] een billijke vergoeding toe te kennen, omdat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Evean, zoals hiervoor is overwogen (artikel 7:671b lid 9 BW).
4.19.
Voor het vaststellen van de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding zijn in rechtspraak uitgangspunten geformuleerd (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 9 juni 2018, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2018:878 (
Zinzia)). De kantonrechter moet bij het bepalen van de billijke vergoeding rekening houden met alle omstandigheden van het geval en die vergoeding moet daarbij aansluiten. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Ook met de gevolgen van de ontbinding kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. De billijke vergoeding heeft geen bestraffend doel, maar met de billijke vergoeding kan ook worden tegengegaan dat werkgevers ervoor kiezen een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen.
4.20.
De kantonrechter overweegt dat hij bij het vaststellen van de hoogte van de billijke vergoeding niet gebonden is aan de maximale vergoeding van € 75.000,00 die partijen wegens beëindiging van het dienstverband op grond van de WNT mogen overeenkomen (artikel 2.10 lid 1 WNT). Er staat in de WNT immers geen bepaling die meebrengt dat de rechter ook aan dat bedrag is gebonden. Uit de WNT volgt dat vergoedingen die het maximumbedrag van € 75.000,00 van de WNT overschrijden ook niet onverschuldigd zijn betaald, als de betaling voortvloeit uit een rechterlijke uitspraak (artikel 1.6 lid 2 WNT). De WNT, en de daarin opgenomen maximale vergoeding van € 75.000,00, is wel een omstandigheid die meeweegt bij de vaststelling van de hoogte van de billijke vergoeding. De bedoeling van de WNT is om ontslagvergoedingen die instellingen met een publieke taak overeenkomen met topfunctionarissen te beperken, omdat die vergoedingen met publiek geld worden betaald. Dat publiek geld moet vooral worden ingezet voor de publieke taak, in dit geval de zorgtaak van Evean. Dat is een omstandigheid die ook kan meewegen bij de hoogte van de billijke vergoeding.
4.21.
De kantonrechter neemt na een afweging van goede en kwade kansen (artikel 6:105 BW) aan dat het dienstverband van [verweerder] , als dat niet door het ernstig verwijtbaar handelen van Evean was geëindigd, niet langer had geduurd dan 1 januari 2022. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat uit de stukken en op de zitting is gebleken dat tussen de RvB en de mededirecteur enerzijds, en [verweerder] anderzijds, ook los van de verstoorde arbeidsverhouding een kennelijk toenemend en fundamenteel verschil van inzicht bestaat over de ‘meld- en aanspreekcultuur’ binnen Evean, en de vraag hoe daarmee om te gaan. Dat is ook aanleiding geweest voor eerdergenoemde klokkenluidersmelding door [verweerder] , maar speelt al langer en ook vóór het moment waarop Evean een onderzoek is gestart naar de verstoring van de verhoudingen binnen het MT. Daarvan uitgaande kan worden aangenomen dat dit verschil van inzicht, ook na bemiddeling of mediation, in ieder geval niet later dan in de loop van 2021 aanleiding was geweest voor een ontbinding wegens andere omstandigheden die zodanig zijn dat van Evean niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Rekening houdend met de overeengekomen opzegtermijn van zes maanden ligt een beëindiging per 1 januari 2022 dan in de lijn der verwachting.
4.22.
Uitgaande van het voorgaande lijdt [verweerder] als gevolg van het ernstig verwijtbaar handelen van Evean een directe inkomensschade van € 175.750,00 bruto, te weten een jaarsalaris over de periode van 1 januari 2021 tot 1 januari 2022. [verweerder] stelt in het verweerschrift dat het ongeveer een jaar zal duren voordat hij ander werk heeft gevonden, dus per 1 juli 2021, en dat hij daarmee naar verwachting ongeveer € 125.000,00 bruto per jaar zal verdienen. Daarnaast is aannemelijk dat [verweerder] na 1 januari 2021 alleen voor een kortdurende WW-uitkering in aanmerking komt, een bedrag van ongeveer € 10.000,00 bruto in totaal. Verder is niet in geschil dat [verweerder] recht heeft op een transitievergoeding van € 10.494,81 bruto. De inkomensschade over de periode tot 1 januari 2022 kan, rekening houdend met alle bovengenoemde bedragen, daarom worden geschat op een bedrag van € 92.750,00 bruto.
4.23.
Evean heeft niet betwist de stelling van [verweerder] dat partijen bij indiensttreding hebben afgesproken dat [verweerder] aanspraak kon maken op een opleidingsbudget van
€ 47.931,52, dat [verweerder] door vervanging van een collega daarvan geen gebruik heeft kunnen maken, en dat hij dit budget kwijtraakt door ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter volgt [verweerder] daarom in zijn standpunt dat dit budget als schadepost kan worden betrokken bij de vaststelling van de hoogte van de billijke vergoeding. Voor brutering van dat bedrag bestaat geen grond, omdat de schade bestaat uit het wegvallen van het budget.
4.24.
Het voorgaande is aanleiding om de billijke vergoeding vast te stellen op een bedrag van € 125.000,00 bruto. Hoewel de totale inkomensschade van [verweerder] als gevolg van het ernstig verwijtbaar handelen van Evean kan worden geschat op een bedrag van in totaal
ongeveer € 140.000,00 bruto, ziet de kantonrechter reden voor enige matiging van de billijke vergoeding op grond van hetgeen hiervoor is overwogen over de WNT. Met een billijke vergoeding van € 125.000,00 bruto wordt [verweerder] naar het oordeel van de kantonrechter ook voldoende gecompenseerd, terwijl dit bedrag ook toereikend moet worden geacht om Evean ervan te weerhouden een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen.
4.25.
Anders dan Evean ziet de kantonrechter geen grond om de billijke vergoeding te matigen in verband met het feit dat [verweerder] zijn loon krijgt doorbetaald tijdens de non-actiefstelling. Die non-actiefstelling is immers onderdeel van het ernstig verwijtbaar handelen van Evean en komt voor haar rekening en risico.
4.26.
Evean zal dus worden veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding van
€ 125.000,00 bruto. Die vergoeding is niet verschuldigd binnen vijf dagen na deze beschikking, zoals [verweerder] stelt, alleen al niet omdat Evean de gelegenheid krijgt haar verzoek in te trekken. Daarom zal worden bepaald dat die vergoeding uiterlijk 1 augustus 2020 moet worden betaald en dat ook vanaf dat moment wettelijke rente verschuldigd is.
4.27.
Omdat aan de ontbinding een billijke vergoeding wordt verbonden, zal Evean in de gelegenheid worden gesteld om het verzoek in te trekken, binnen de hierna genoemde termijn (artikel 7:686a lid 6 BW).
4.28.
De proceskosten komen voor rekening van Evean, omdat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Evean. Daarbij zal het salaris van de gemachtigde van [verweerder] met toepassing van de Aanbeveling schikking en proceskosten Wwz (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) worden vastgesteld op € 960,00. Als Evean het verzoek intrekt, zal Evean de proceskosten van [verweerder] moeten betalen. Daarbij zal het salaris van de gemachtigde van [verweerder] ook worden vastgesteld op € 960,00.
het tegenverzoek
4.29.
Het verzoek van [verweerder] om toekenning van een billijke vergoeding hoeft niet te worden behandeld, omdat daarop hiervoor al is beslist.
4.30.
Het verzoek om Evean te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding kan worden toegewezen. Partijen zijn het erover eens dat [verweerder] recht heeft op een transitievergoeding van € 10.494,81 bruto. De gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding zal worden toegewezen, te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd (artikel 7:686a lid 1 BW).
4.31.
Evean zal worden veroordeeld om specificaties te verstrekken van de betaling van de billijke vergoeding en de transitievergoeding, zoals verzocht, omdat tegen die verzoeken geen verweer is gevoerd. De gevraagde dwangsom wordt afgewezen, omdat de kantonrechter ervan uitgaat dat geen dwangsom nodig is.
4.32.
De gevraagde verklaring voor recht dat Evean aan het tussen partijen overeengekomen relatiebeding en non-wervingsbeding geen rechten kan ontlenen, wordt toegewezen, omdat hiervoor is geoordeeld dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Evean (artikel 7:653 lid 4 BW). De gevraagde verklaring voor recht is niet toewijsbaar ten aanzien van het boetebeding, omdat daarvoor geen wettelijke grondslag bestaat.
4.33.
De verzochte verklaring voor recht dat Evean in strijd heeft gehandeld met het benadelingsverbod van artikel 7:658c BW wordt afgewezen. De kantonrechter verwijst daarbij naar hetgeen is overwogen onder 4.8. Ook de verzoeken om schadevergoeding in dat kader worden daarom afgewezen.
4.34.
De kantonrechter zal bepalen dat partijen ieder hun eigen proceskosten moeten betalen, omdat zij over en weer op punten ongelijk krijgen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
het verzoek
5.1.
bepaalt dat de termijn, waarbinnen Evean het verzoek kan intrekken (door middel van een schriftelijke mededeling aan de griffier, met toezending van een kopie daarvan aan de (gemachtigde van de) wederpartij), zal lopen tot en met 15 juli 2020;
Voor het geval Evean het verzoek niet binnen die termijn intrekt:
5.2.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 januari 2021;
5.3.
veroordeelt Evean om aan [verweerder] een billijke vergoeding te betalen van
€ 125.000,00 bruto, uiterlijk op 1 augustus 2020, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf die datum tot aan de dag van volledige betaling en onder verstrekking van een bruto/netto specificatie binnen vijf dagen na 1 augustus 2020;
5.4.
veroordeelt Evean tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verweerder] tot en met vandaag vaststelt op:
griffierecht € 124,00
salaris gemachtigde € 960,00 ;
5.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
Voor het geval Evean het verzoek binnen die termijn intrekt:
5.6.
veroordeelt Evean tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verweerder] tot en met vandaag vaststelt op:
salaris gemachtigde € 960,00;
5.7.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
het tegenverzoek
Voor het geval Evean het verzoek niet intrekt:
5.8.
veroordeelt Evean om aan [verweerder] een transitievergoeding te betalen van
€ 10.494,81 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 februari 2021 tot aan de dag van de gehele betaling en onder verstrekking van een bruto/netto specificatie binnen vijf dagen na 1 februari 2021;
5.9.
verklaart voor recht dat Evean aan het tussen partijen overeengekomen relatiebeding en non-wervingsbeding geen rechten kan ontlenen;
Zowel voor het geval Evean het verzoek intrekt als niet intrekt:
5.10.
wijst het verzoek voor het overige af;
5.11.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt;
5.12.
verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter