ECLI:NL:RBNHO:2020:4541

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 juni 2020
Publicatiedatum
22 juni 2020
Zaaknummer
15/218939-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van medeplegen van poging tot diefstal met geweld en mishandeling

Op 11 juni 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere feiten, waaronder poging tot diefstal met geweld en mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 4 september 2019 samen met een medeverdachte een gewapende overval heeft gepleegd op een hotel in Zaandam. Tijdens deze overval heeft de verdachte een medewerker van het hotel met een prikkende stof in het gezicht gespoten en met een mes bedreigd. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot diefstal met geweld, waarbij het feit werd gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Daarnaast is de verdachte ook veroordeeld voor mishandeling van zijn ex-partner en haar vriendin op 17 oktober 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn ex-partner meerdere keren in het gezicht heeft geslagen en ook zijn vriendin heeft mishandeld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een verbod op het gebruik van drugs en alcohol.

De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte schadevergoeding moet betalen aan de slachtoffers van de mishandeling en de overval. De totale schadevergoeding bedraagt € 2.551,21, inclusief immateriële schade. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht tot betaling van een schadevergoedingsmaatregel aan de Staat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/218939-19, 15/250836-19 (ttz. gev.) en 15/232822-18 (ttz. gev.) (P)
Uitspraakdatum: 11 juni 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 28 mei 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres verdachte]
.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J.J. van Bree en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. T.H. Kapinga, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van parketnummer 15/218939-19
hij op of omstreeks 4 september 2019 te Zaandam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om (in/uit een hotel, gelegen aan de [adres] ) geld en/of goederen van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan het [hotel] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] (medewerker van het [hotel] ), te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door naar voornoemd hotel toe te gaan, waarna verdachte en/of zijn mededader(s) (vervolgens)
- met gezichtsbedekking het hotel zijn binnen gegaan en/of
- in/naar het gezicht van voornoemde [slachtoffer 1] een prikkende/onlust veroorzakende stof heeft/hebben gespoten en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben vastgepakt en/of op/tegen het lichaam heeft/hebben geschopt/getrapt en/of
- (daarbij) aan voornoemde [slachtoffer 1] een mes heeft/hebben getoond en/of
- een of meerdere lades en kasten heeft/hebben doorzocht
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Ten aanzien van parketnummer 15/250836-19
feit 1:hij op of omstreeks
17 oktober 2019te Zaandam, gemeente Zaanstad zijn
ex-partner [slachtoffer 2]heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] een of meer ke(e)r(en) op/tegen het gezicht te slaan en/of te stompen;
feit 2:hij op of omstreeks
17 oktober 2019te Zaandam, gemeente Zaanstad [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] een of meer ke(e)r(en) op/tegen het gezicht te slaan en/of stompen.
Ten aanzien van parketnummer 15/232822-18
hij op of omstreeks
20 november 2018te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een auto (merk: Volkswagen, type Polo, [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 4] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder de parketnummers 15/218939-19, 15/250836-19 en 15/232822-18 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder parketnummer 15/218939-19 ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het medeplegen van poging tot diefstal met geweld wettig en overtuigend kan worden bewezen, met uitzondering van hetgeen in de tenlastelegging achter twee gedachtestreepjes is opgenomen, te weten i) het spuiten van een prikkende/onlust veroorzakende stof in het gezicht van aangever, en ii) het schoppen/trappen tegen het lichaam van aangever. Daartoe heeft de raadsman, kort gezegd, aangevoerd dat verdachte deze handelingen heeft ontkend, terwijl aangever heeft verklaard dat hij niet zeker weet of hij in het gezicht is gesprayd en of hij daadwerkelijk een trap heeft gekregen. Bovendien bevat het dossier geen steunbewijs voor deze handelingen.
Ten aanzien van het onder parketnummer 15/250836-19 ten laste gelegde heeft de raadsman zich met betrekking tot de mishandeling van [slachtoffer 2] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Met betrekking tot de mishandeling van [slachtoffer 3] heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster en verdachte lijnrecht tegenover elkaar staan en dat voor geen van beide verklaringen ondersteunend bewijs voorhanden is. Verdachte heeft verklaard dat aangeefster [slachtoffer 3] uit de auto stapte, dat hij haar vervolgens een duw tegen de borst gaf en dat zij vermoedelijk ten val is gekomen. Het bij haar geconstateerde letsel moet door deze val zijn veroorzaakt.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de ten laste gelegde vernieling (parketnummer 15/232822-18) op het standpunt gesteld dat het feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de parketnummers 15/218939-19 en 15/250836-19
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
Bewijsoverweging ten aanzien van parketnummer 15/250836-19, feit 2
De rechtbank acht het door verdachte geschetste scenario, inhoudende dat hij aangeefster [slachtoffer 3] een duw tegen de borst heeft gegeven waardoor zij (mogelijk) ten val is gekomen tegen de auto, niet aannemelijk. Daartoe overweegt de rechtbank dat het dossier voor deze gang van zaken geen aanknopingspunten bevat. Verdachte zegt niet te hebben gezien dat zij tegen de auto viel. Bovendien past het bij aangeefster geconstateerde letsel, bestaande uit een roodkleurige en opgezwollen neus, een rood en dik ooglid en een rode wang, niet bij de door verdachte geschetste toedracht, terwijl dit letsel wel past bij de door aangeefster geschetste mishandeling door verdachte, waarbij hij haar met gebalde vuist tweemaal in het gezicht zou hebben gestoten.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank, met de officier van justitie en anders dan de raadsman, van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 3] .
Ten aanzien van parketnummer 15/232822-18
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 4] van 20 november 2018 (doorgenummerde dossierpagina’s 3 en 4);
  • een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] d.d. 20 november 2018 (doorgenummerde dossierpagina 12).
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Ten aanzien van parketnummer 15/218939-19
hij op 4 september 2019 te Zaandam, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om (uit een hotel, gelegen aan de [adres] ) geld, dat toebehoorde aan het [hotel] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] (medewerker van het [hotel] ), te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door naar voornoemd hotel toe te gaan, waarna verdachte en zijn mededader (vervolgens)
- met gezichtsbedekking het hotel zijn binnengegaan en
- naar het gezicht van voornoemde [slachtoffer 1] een stof hebben gespoten en
- voornoemde [slachtoffer 1] hebben vastgepakt en
- aan voornoemde [slachtoffer 1] een mes hebben getoond en
- meerdere lades en kasten hebben doorzocht
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Ten aanzien van parketnummer 15/250836-19
feit 1:hij op
17 oktober 2019te Zaandam, gemeente Zaanstad, zijn
ex-partner [slachtoffer 2]heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] meer keren tegen het gezicht te slaan;
feit 2:hij op 17 oktober 2019 te Zaandam, gemeente Zaanstad, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] meer keren tegen het gezicht te stompen.
Ten aanzien van parketnummer 15/232822-18
hij op
20 november 2018te Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk en wederrechtelijk een auto (merk: Volkswagen, type Polo, [kenteken] ), die aan een ander, te weten aan [slachtoffer 4] toebehoorde, heeft beschadigd.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van parketnummer 15/218939-19
Poging tot diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Ten aanzien van parketnummer 15/250836-19
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert telkens op:
Mishandeling
Ten aanzien van parketnummer 15/232822-18
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de uitgevaardigde strafbeschikking in de zaak met parketnummer 15/232822-18 zal worden vernietigd.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij de straftoemeting rekening te houden met het feit dat de voorlopige hechtenis voor verdachte extra belastend is geweest vanwege de coronacrisis en met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. In dat kader heeft de raadsman onder meer gewezen op de opeenstapeling van problemen waarmee verdachte de afgelopen periode te kampen heeft gehad. Zo was er sprake van problematiek op relationeel gebied, psychische problematiek en terugval in middelengebruik. Verdachte heeft geen relevante documentatie, hetgeen erop wijst dat verdachte in de periode waarin de ten laste gelegde feiten hebben plaatsgevonden niet zichzelf is geweest. Ten slotte heeft de raadsman gewezen op het reclasseringsadvies, waaruit blijkt dat de reclassering bereid is verdachte de nodige begeleiding te bieden, hoewel het contactverbod met zijn ex-partner, die ook de moeder van zijn kinderen is, wellicht praktische problemen zal veroorzaken.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal met geweld. Verdachte is met de medeverdachte naar het [hotel] gegaan om daar geld weg te nemen. [slachtoffer 1] , het slachtoffer, die ten tijde van de overval in het hotel aan het werk was, werd door verdachte met een vloeistof in het gezicht gespoten en hardhandig naar de grond geduwd. Tevens is het slachtoffer door de medeverdachte met een mes bedreigd.
Een dergelijk feit maakt doorgaans diepe indruk op slachtoffers. Dat het handelen van verdachte en de medeverdachte behoorlijke impact op het slachtoffer heeft (gehad) blijkt uit de toelichting van het slachtoffer op zijn vordering tot schadevergoeding. Zo blijkt onder andere dat hij wegens angst- en spanningsklachten enige tijd niet heeft kunnen werken en dat hij last heeft gehad van slaapproblemen waarvoor hij kalmeringsmiddelen voorgeschreven heeft gekregen. Verder zorgen dergelijke feiten voor maatschappelijke onrust en gevoelens van onveiligheid. De rechtbank rekent dit feit verdachte zwaar aan.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn ex-partner
[slachtoffer 2] en haar vriendin [slachtoffer 3] . Hij heeft beide vrouwen meermalen in het gezicht geslagen dan wel gestompt. Bij de mishandeling van zijn ex-partner was bovendien hun nog jonge dochter aanwezig. De rechtbank rekent het verdachte extra aan dat hij ook haar aan dit geweld heeft blootgesteld.
Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan vernieling van de auto van zijn moeder. Op klaarlichte dag heeft hij met een slagvoorwerp alle ruiten uit de auto geslagen, die op dat moment in een woonwijk geparkeerd stond.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 13 februari 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van soortgelijke feiten onherroepelijk is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport d.d. 11 maart 2020, opgemaakt door B.E. van Leeuwen, werkzaam bij Reclassering Nederland.
Dit rapport houdt – kort en zakelijk samengevat – in dat bij verdachte sprake is van psychische problematiek en middelenmisbruik. Gelet daarop wordt het recidiverisico als hoog ingeschat. De reclassering ziet echter mogelijkheden om middels (klinische) behandeling en begeleiding het recidiverisico te beperken. Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven zijn medewerking te willen verlenen aan begeleiding door de reclassering.
De reclassering adviseert om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden:
- meldplicht;
- ambulante behandeling (met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname);
- drugsverbod;
- alcoholverbod;
- contactverbod met zijn medeverdachte en de slachtoffers;
- locatieverbod met elektronisch toezicht; en
- meewerken aan schuldhulpverlening.
Bij het bepalen van de aard en omvang van de aan verdachte op te leggen straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de LOVS-oriëntatiepunten. Deze oriëntatiepunten gaan bij een voltooide overval – op bijvoorbeeld een winkel – uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaar. In casu is het gebleven bij een poging. Strafverzwarend zijn de omstandigheden dat het gaat om medeplegen en dat gebruik is gemaakt van een vloeistof en dreiging met een (steek)wapen.
Gelet op de aard en de ernst van de feiten, in het bijzonder het medeplegen van de poging tot diefstal met geweld, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend en geboden. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan, groot 12 maanden, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van de proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Aan die proeftijd zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van [slachtoffer 1] integraal zal worden
toegewezen. De vordering van [slachtoffer 2] dient, voor zover dit de immateriële schade betreft, te
worden gematigd tot een bedrag van € 150,00, nu het gevorderde bedrag, blijkens de
onderbouwing, betrekking heeft op meer dan alleen het ten laste gelegde feit. Voor het
overige dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. De vordering van [slachtoffer 3]
dient eveneens te worden gematigd tot een bedrag van € 150,00, aangezien de
hoogte van het gevorderde bedrag onvoldoende is onderbouwd. Ten slotte heeft de officier
van justitie gevorderd dat ten aanzien van alle vorderingen de schadevergoedingsmaatregel
zal worden opgelegd.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] op het standpunt gesteld
dat, voor zover dit de immateriële schade betreft, de vordering niet-ontvankelijk dient te
worden verklaard, aangezien uit de vordering blijkt dat het thans beter met hem gaat en de
gestelde schade niet is onderbouwd met enig stuk. Ter onderbouwing van zijn standpunt
heeft de raadsman gewezen op een arrest van het Gerechtshof Amsterdam
ECLI:NL:GHAMS:2017:3697). Wat betreft de materiële schade heeft de raadsman zich
gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] heeft de raadsman zich primair op het standpunt
gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, indien de rechtbank tot
een vrijspraak komt. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering, voor zover dit de
immateriële schade betreft, niet-ontvankelijk te verklaren, aangezien de vordering, blijkens
de onderbouwing, betrekking heeft op meerdere gebeurtenissen die al sedert 2010 zouden
hebben plaatsgevonden. Ten aanzien van het materiële gedeelte van de vordering heeft de
raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 3] heeft de raadsman zich primair op het standpunt
gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, gelet op de reeds
bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de
vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de hoogte van het gevorderde
bedrag onvoldoende is onderbouwd.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
7.3.1.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.937,10 ingediend, bestaande uit materiële en immateriële schade, die hij als gevolg van het onder parketnummer 15/218939-19 ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De geleden schade bestaat uit een bedrag van € 437,10 aan materiële schade (gemiste inkomsten) en € 1.500,00 aan immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat vast staat dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde misdrijf dat deze aan hem als gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De vordering, die in zoverre niet door de raadsman is weersproken, zal dan ook worden toegewezen.
Tevens komt de rechtbank vergoeding van immateriële schade billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De rechtbank ziet, mede in aanmerking genomen de aard en de ernst van het feit, geen aanleiding om het gevorderde bedrag aan smartengeld te matigen. Het gevorderde bedrag zal dan ook in het worden toegewezen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering geheel toewijzen tot een totaalbedrag van € 1.937,10, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Hoofdelijk
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte (of een ander) dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen in vereniging gepleegd] aanleiding ter zake van de toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
7.3.2.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 364,11 ingediend tegen verdachte, bestaande uit materiële en immateriële schade, die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde onder parketnummer 15/250836-19 zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De geleden schade bestaat uit een bedrag van € 14,11 aan materiële schade (reiskosten naar slachtofferhulp) en € 350,00 aan immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde misdrijf dat deze aan hem als gevolg van zijn handelen kunnen worden toegerekend. De vordering, die in zoverre niet door de raadsman is weersproken, zal dan ook worden toegewezen.
Tevens komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering. Anders dan de officier van justitie, ziet de rechtbank geen aanleiding om het schadebedrag te matigen. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte het slachtoffer, zijn ex-partner, heeft geslagen in het bijzijn van hun dochtertje. Het gevorderde bedrag zal dan ook in het geheel worden toegewezen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een totaalbedrag van
€ 364,11, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.3.3.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.000,00 ingediend tegen verdachte, bestaande uit immateriële schade, die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde onder parketnummer 15/250836-19 zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot na te melden bedrag rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit.
Vergoeding van de schade komt de rechtbank billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering. De rechtbank ziet echter aanleiding het gevorderde bedrag aanzienlijk te matigen, aangezien de hoogte van de vordering onvoldoende is onderbouwd. Bij het bepalen van de hoogte van de toe te wijze schade heeft de rechtbank gekeken naar bedragen die in vergelijkbare zaken plegen te worden toegewezen. Het gevorderde bedrag zal tot een bedrag van € 250,00 worden toegewezen. Voor het overige zal de vordering niet-ontvankelijk worden verklaren.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een totaalbedrag van
€ 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 300, 312 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking in de zaak met parketnummer 15/232822-18.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 15/218939-19, 15/250836 onder 1 en 2 en 15/232822/18 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
12 (twaalf) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
- zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij Reclassering Nederland op het adres Vincent van Goghweg 73, 1506 JB te Zaandam. Verdachte moet zich blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
- zich zal laten behandelen door Brijder of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij [aanleiding die zich kan voordoen, bijvoorbeeld terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld] ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling vragen voor een kortdurende klinische opname voor [crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek]. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
- geen drugs gebruikt en zal meewerken aan controle op dit verbod zolang de reclassering dat nodig vindt. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- geen alcohol gebruikt en zal meewerken aan controle op dit alcoholverbod zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest);
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [naam] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] en [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum 3] te [geboorteplaats 3] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
- op geen enkele wijze direct contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 4] te [geboorteplaats 4] en op geen enkele wijze indirect contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 4] te [geboorteplaats 4] , behoudens vanwege hun gezamenlijke kinderen met toestemming en onder begeleiding van de reclassering, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
- tijdens het voorwaardelijk strafdeel zal meewerken aan controle middels een elektronisch controlemiddel, indien onderzoek uitwijst dat zodanige controle op dat moment mogelijk is. De reclassering zal onderzoek naar de locatie verrichten en de voorwaarden concretiseren;
- zal meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen,
ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.937,10 (zegge: duizend negenhonderdzevenendertig euro en tien cent), bestaande uit € 437,10 als vergoeding voor de materiële en € 1.500,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 1]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag
van € 1.937,10 (zegge: duizend negenhonderdzevenendertig euro en tien cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
29 (negenentwintig) dagen gijzeling, met dien verstande dat toepassing van de vervangende gijzeling de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 364,11 (zegge: driehonderdvierenzestig euro en elf cent), bestaande uit € 14,11 als vergoeding voor de materiële en € 350,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 2]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 364,11 (zegge: driehonderdvierenzestig euro en elf cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
7 (zeven) dagen gijzeling, met dien verstande dat toepassing van de vervangende gijzeling de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 3]geleden schade tot een bedrag van
€ 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro), als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 3] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 3]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagengijzeling, met dien verstande dat toepassing van de vervangende gijzeling de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.J. Riem, voorzitter,
mr. W.J. van Andel en mr. M.S. Lamboo, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. Bähr,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 juni 2020.
mr. W.J. van Andel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
De bewijsmiddelen ten aanzien van de parketnummers 15/218939-19 en 15/250836-19
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Ten aanzien van parketnummer 15/218939-19
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 28 mei 2020
Het klopt dat ik op 4 september 2019 in het [hotel] , gevestigd aan de [adres] , ben geweest. Ik ben daar samen met de medeverdachte naartoe gegaan. We wilden geld van het [hotel] stelen.
Ik ben als eerste het hotel binnengelopen. Ik had mijn gezicht bedekt. Het klopt dat ik op de camerabeelden ben te zien. Ik ben de persoon die in het dossier dader 1 wordt genoemd.
Toen ik aangever zag staan, heb ik hem bij zijn kraag vastgepakt en naar de grond geduwd. De medeverdachte had een mes bij zich. Ik heb in de receptie verschillende lades geopend om op zoek te gaan naar geld.
Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] d.d. 4 september 2019 (doorgenummerde dossierpagina’s 46 en 47)
Ik doe aangifte van diefstal met geweld gepleegd op 4 september 2019 te Zaandam.
Ik was aan het werk bij de nachtreceptie in het [hotel] , gelegen aan de [adres] . Ik ben vanmorgen vroeg overvallen door twee mannen in het hotel. Ik stond in de bijkeuken. Plotseling zag ik iemand op mij afkomen en die persoon spoot met een spray op mij. Ik werd een beetje licht in mijn hoofd. Ik voelde branderig op mijn oor aan de kant van mij gezicht dat toegedraaid was naar de dader.
Ik zag toen dat er een tweede dader stond. Deze stond schuin achter degene die de spray had gebruikt. Ik zag dat hij een mes in zijn hand had. Ik zag dat het een gekarteld mes was, een klein broodmesje. Ik schrok zo, ik was doodsbang. Ik ben toen gevlucht.
Ik zag, toen ik wegrende, dat in ieder geval een dader bij de balie stond. Hij trok kastjes open.
V: Wat is er weggenomen?
A: Ik weet zeker dat ze geen geld hebben weggenomen. Dit zit in de backoffice en deze
doe ik altijd dicht.
Een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] d.d. 4 september 2019 (doorgenummerde dossierpagina’s 18 en 19)
Ik, [verbalisant] , heb de aanwezige camerabeelden bekeken van de gewapende overval op het
[hotel] , gelegen aan de [adres] .
Ik zag op de camerabeelden de datum: 04-09-2019.
Ik zag dat om 05:17 uur twee personen via de hoofdingang het hotel binnenkwamen.
Ik zag dat de persoon, hierna te noemen verdachte 1, een klein voorwerp in zijn linkerhand vasthield. Vervolgens zag ik dat een tweede persoon erachteraan kwam.
Vervolgens heb ik de camerabeelden naar de stand van de keuken gedraaid.
Ik zag vervolgens dat linksboven in beeld 04-09-2019 05:16:34 uur stond. Ik zag hierop een persoon staan die ik herkende als de aangever. Ik zag vervolgens dat de aangever in de keuken bezig was met werkzaamheden. Ik zag vervolgens dat de aangever verschrikt
reageerde en dat hij direct werd belaagd door de persoon die ik hierboven heb omschreven als verdachte 1. Ik zag dat er een worsteling ontstond tussen de aangever en verdachte 1.
Ik zag dat kort hierop verdachte 2 naast de aangever kwam staan, die inmiddels op de grond zat. Ik zag dat verdachte 1 wegliep, naar later bleek naar de receptie. Ik zag dat verdachte 2 in zijn rechterhand een glimmend voorwerp vasthield. Vervolgens zag ik dat verdachte 2 bij de aangever stond die nog steeds op de grond zat. Ik zag dat verdachte 2 armbewegingen
maakte en deze interpreteer ik als een gebaar dat aangever moest blijven zitten. Ik zag hierna dat verdachte 2 enkele stappen bij de aangever vandaan zette. Ik zag dat de aangever
vervolgens een deur opendeed en wegrende. Ik zag dat verdachte 2 ook naar deze deur rende, enkele passen naar buiten zette, en kort daarna weer naar binnen kwam rennen.
Ik zag dat hij rende in de richting van de receptie.
Ik heb vervolgens de camerabeelden naar de stand van de receptie gedraaid.
Ik zag linksboven in beeld 04-09-2019 05:17:16 uur staan.
Ik zag op deze camerabeelden dat verdachte 1, die eerdere bij de aangever wegliep, in de receptie van het hotel alle bovenste lades van het bureau opentrok. Ik zag vervolgens
dat verdachte 2 ook in beeld kwam. Ik zag dat verdachte 1 ook een lade van de printer dan wel scanner vastpakte en opendeed. Ik zag vervolgens dat beide verdachten weer in de
richting van de keuken renden. Naar later bleek uit camerabeelden dat beide verdachten
via deze keukendeur het pand hadden verlaten.
Een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] d.d. 12 september 2019 (doorgenummerde dossierpagina’s 26 tot en met 33)
Op 4 september 2019 vond er een poging overval plaats op het [hotel] te Zaandam. Door mij werd een onderzoek ingesteld naar de camerabeelden buiten het hotel. Van mijn waarnemingen heb ik een beeldenverslag gemaakt en werd door mij het volgende bevonden:
De twee overvallers lopen via de hoofdingang het hotel binnen. Op de camerabeelden is goed te zien dat beide overvallers allebei hun gezicht hebben bedekt.
Dader (1) doorzoekt alle laatjes en kasten. Dader (2) komt daarna ook zoeken.
Een proces-verbaal forensisch onderzoek van [verbalisant] d.d. 23 september 2019 (doorgenummerde dossierpagina’s 56, 58 en 59)
Op 4 september 2019 kwam ik, naar aanleiding van een overval op het [hotel] , voor een forensisch onderzoek aan op de locatie [adres] .
De volgende sporen en sporendrager werden in het belang van de bewijsvoering en/of nader onderzoek veiliggesteld:
SIN : AALY4775NL
Plaats veiligstellen : Randen onderzijde lade 3
SIN : AANG3527NL
Object : Kleding (Shirt)
Bijzonderheden : Shirt [slachtoffer 1]
Een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 31 oktober 2019, opgesteld door [verbalisant] (doorgenummerde dossierpagina 84)
Onderstaand onderzoeksmateriaal is aan een DNA-onderzoek onderworpen:
AALY4775NL#01.
SIN (omschrijving)
Beschrijving DNA-profiel
DNA kan afkomstig zijn van
Matchkans DNA-profiel
AALY4775NL#01
DNA-profiel van een man
[verdachte]
kleiner dan 1 op 1 miljard
Een schriftelijk bescheid, te weten een deskundigenrapportage van The Maastricht Forensic Institue (TMFI) d.d. 29 oktober 2019, opgesteld door [verbalisant] (doorgenummerde dossierpagina 91)
Bemonstering
DNA-profiel
Mogelijke donor van celmateriaal
Shirt ter hoogte van schouder linksachter
AANG3527NL#02
DNA-profiel van een man. De frequentie van het DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard
Het DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van [verdachte]
Ten aanzien van parketnummer 15/250836-19
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 28 mei 2020
Het klopt dat ik op 17 oktober 2019 [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ben tegengekomen bij de woning van mijn moeder in Zaandam. Ik had eerder telefonisch ruzie met [slachtoffer 3] gehad en sprak haar daar op aan.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 18 oktober 2019 (doorgenummerde dossierpagina’s 30 tot en met 35)
Gisteren had ik gedronken. Ik kwam aan thuis bij mijn moeder. Ik zag dat mijn ex en een vriendin er ook waren. Deze vriendin, [slachtoffer 3] , heeft mij zwaar beledigd. Een maand geleden heb ik telefonisch contact met [slachtoffer 3] gehad. Ze heeft me toen hoerenkind genoemd. Deze vriendin zat in de auto. Ik ben naar de auto toegelopen. Ik heb aan haar gevraagd waarom ze dit over mij gezegd had.
Ik ben toen naar de woning van mijn moeder gelopen. In de woning van mijn moeder zag ik [slachtoffer 2] , mijn ex-vriendin.
Mijn moeder, mijn dochter en mijn zoon waren in de woning. Mijn moeder heeft mijn trui gescheurd. Ze wilde dat ik weg ging.
Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] mede namens [slachtoffer 3] d.d. 17 oktober 2019 (doorgenummerde dossierpagina’s 3 en 4)
Ik doe aangifte van mishandeling gepleegd op 17 oktober 2019 te Zaandam.
Ik heb 12 jaar een relatie gehad met [verdachte] . We hebben samen 2 kinderen.
Vandaag heb ik mijn dochtertje naar mijn ex-schoonmoeder gebracht. Ze belde mij of ik mijn dochtertje weer wilde ophalen. Ik was op dat moment in Rotterdam met mijn vriendin [slachtoffer 3] .
Wij waren rond 20:30 uur in Zaandam. [slachtoffer 3] bleef in de auto wachten toen ik mijn dochtertje ging ophalen. Ik ben de woning van mijn ex-schoonmoeder binnengegaan. Mijn ex was niet aanwezig in de woning. Ik was mijn dochtertje aan het klaarmaken om weg te gaan. Ik stond op dat moment in het halletje van de woning. Ik stond met mijn rug naar de voordeur. De voordeur stond nog open omdat ik alleen mijn dochtertje kwam ophalen en meteen weer zou weggaan. Op een gegeven moment draaide ik mij om en stond ik oog in oog met mijn ex-vriend. Ik hoorde hem iets zeggen van "je liegt" en meteen sloeg hij mij in het gezicht. Ik voelde een scherpe, prikkende pijn. Hij sloeg echt heel hard. Hij sloeg mij met zijn linkerhand op mijn rechterwang. Op dat moment kwam zijn moeder tussen beiden. Maar hij sloeg mij met zijn rechterhand op mijn linkerwang. Ik ben meteen richting de auto gelopen. Toen we bij de auto aankwamen zag ik dat [slachtoffer 3] een bloedneus had. Ik zag dat ze overstuur was. Ze zei dat [verdachte] naar de auto kwam lopen en haar deur opentrok en haar vuistslagen in het gezicht gaf.
Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] d.d. 17 oktober 2019 (doorgenummerde dossierpagina’s 6 en 7)
Ik doe aangifte van mishandeling gepleegd op 17 oktober 2019 te Zaandam.
Ik zat in de auto van [slachtoffer 2] toen ik in mijn ooghoek een persoon aan zag komen lopen. Op het moment dat [verdachte] mij in de auto herkende, zag ik hem versneld naar het portier aan de bijrijderskant rennen. Ik zag en hoorde hem de deur opentrekken en [verdachte] keek mij aan. Ik zag dat [verdachte] in de deuropening aan de bijrijderskant van het voertuig stond. Ik hoorde [verdachte] op een rustige toon tegen mij zeggen: “Wie noemde jij een hoerenkind vorige keer?” Ik zag dat [verdachte] zijn arm op zijn schouderhoogte naar achter haalde. Ik zag dat hij zijn hand tot een vuist balde en met snelheid naar voren stootte. Direct hierop voelde ik een dreun op de rechterzijde van mijn gezicht. Ik voelde direct een stekende pijn op mijn wang, neus en jukbeen. Na de klap voelde ik iets warms uit mijn neus lopen. Toen ik met mijn hand veegde zag ik dat mijn hand onder het bloed zat. Ik had kennelijk een bloedneus.
Ik zag dat [verdachte] zich terugdraaide naar mij en nogmaals zijn arm op schouderhoogte naar achter haalde. Ik zag dat hij zijn hand tot een vuist balde en met snelheid naar voren stootte. Hierop voelde ik nogmaals een dreun op mijn hoofd. Ik voelde direct een stekende pijn op rechter mijn jukbeen, wang en neus.
Ik heb twee maanden geleden telefonisch een conflict gehad met [verdachte] . Ik heb [verdachte] hierop toen een hoerenkind genoemd.
Ten tijde van de aangifte zag ik, Van der Molen, dat het ooglid van [slachtoffer 3] rood en dik was. Ik zag dat de wang en neus van [slachtoffer 3] ook rood was.
Een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] d.d. 17 oktober 2019 (doorgenummerde dossierpagina’s 9 en 10)
Op 17 oktober 2019 kregen wij de opdracht te gaan naar [adres] . Ter hoogte van bovengenoemde woning zagen wij een personenauto geparkeerd staan. Wij zagen dat het bijrijdersportier van deze personenauto openstond. Wij zagen dat er in de auto een vrouw op de bijrijdersstoel zat. Deze bleek later te zijn genaamd [slachtoffer 3] . Wij zagen dat er ter hoogte van het bijrijdersportier twee vrouwen en twee kinderen stonden.
Eén van de vrouwen bleek te zijn genaamd [slachtoffer 2] . De vrouw die ter hoogte van het open bijrijdersportier stond, bleek later de schoonmoeder te zijn van [slachtoffer 2] en de moeder te zijn van [verdachte] .
[slachtoffer 2] bleek later de ex-vrouw te zijn van [verdachte] .
Wij zagen dat [slachtoffer 3] een hand op haar neus hield. Nadat zij haar hand van haar neus had gehaald, zagen wij dat haar neus er roodkleurig en opgezwollen uitzag.
Ik, [verbalisant] , ben met de moeder van verdachte meegelopen richting haar woning. Omdat zij niet met ons mee kon naar het bureau voor het opnemen van haar verklaring, vroeg ik haar of zij mij in het kort kon vertellen wat zij precies had gezien. Zij vertelde mij het volgende: " [slachtoffer 2] kwam haar kinderen ophalen, mijn kleinkinderen. Op een gegeven moment kwam mijn zoon binnen en liep richting zijn ex-vrouw [slachtoffer 2] . Ik zag dat hij haar direct met zijn vlakke rechterhand in haar gezicht sloeg. Ik zag dat hij dit met kracht deed. Hij sloeg eerst op haar linkerwang met de binnenkant van zijn hand en vervolgens met de buitenzijde van zijn hand tegen haar rechterwang. Dit deed hij door met kracht een zwaai met zijn arm te maken en vervolgens zijn arm weer terug te zwaaien. Hierdoor kon hij haar twee keer slaan kort achter elkaar. Ik zag dat hij dit met veel kracht deed en schrok er daardoor ook behoorlijk van. Ik raakte vervolgens in paniek omdat ik bang was dat mijn zoon zou doorgaan. Ik heb hem bij zijn shirt gepakt en hem naar de deur begeleid om hem mijn huis uit te zetten. Ik zag en voelde dat dit mijn lukte. Doordat ik hem vastpakte heb ik zijn shirt gescheurd.”
Ik, Sanli, heb een aantal foto's gemaakt van de neus van [slachtoffer 2] . Tijdens het maken van de foto hoorde ik haar tegen mij zeggen dat haar bloedneus ook van haar neuspiercing kon komen. Ik hoorde haar zeggen dat [verdachte] ook een klap had gegeven op de plek waar zij een neuspiercing droeg. Verder zag ik dat haar rechterjukbeen opgezwollen was. Ik hoorde haar zeggen dat zij onder andere op die plek een klap had gehad. Ik hoorde [slachtoffer 3] zeggen dat het rechterjukbeen van [slachtoffer 2] opgezwollen was en dat dit voor de mishandeling er niet zo uitzag.
Ik, [verbalisant] kreeg van Winter een telefoonnummer. Ik hoorde haar zeggen dat zij genoemd telefoonnummer van de moeder van de verdachte kreeg en dat het het telefoonnummer van [verdachte] betrof. Ik heb het telefoonnummer gebeld. Ik kreeg een mannelijk persoon aan de lijn die bevestigde [verdachte] te zijn. Ik deelde hem de cautie mede en vroeg waar hij zich bevond. Hierna hoorde ik hem zeggen dat hij zich op de Oostzijde te Zaandam bevond, ter hoogte van het [gebouw] .
Wij, verbalisanten, zijn vervolgens naar bovengenoemde locatie gereden. Wij zagen een persoon die zich legitimeerde en [verdachte] bleek te zijn. Ik, [verbalisant] , deelde [verdachte] mede dat hij ter zake van mishandeling aangehouden was. Wij zagen dat zijn trui ter hoogte van zijn rechterschouder gescheurd was. Wij zijn naar het politiebureau gereden, alwaar de verdachte is ingesloten.
[verdachte] is door mij, [verbalisant] , onderworpen aan Progris onderzoek. Tijdens dit onderzoek en ongevraagd hoorde ik [verdachte] het volgende in het Turks zeggen: “Als iemand je hoerenkind noemt, dan weet je wat er gebeurd he. Dat snap je wel.” Ik, [verbalisant] , ben de Turkse taal vloeiend machtig. Ik maakte een foto van zijn gescheurde trui. Ik hoorde [verdachte] zeggen: “Ohh, dat heeft mijn moeder gedaan.”