ECLI:NL:RBNHO:2020:4452

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 juni 2020
Publicatiedatum
17 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5330
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en beëindiging WIA-uitkering na bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beëindiging van de WIA-uitkering. Eiser, die sinds 2015 ziek is, ontving een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en was geclassificeerd als 80-100% arbeidsongeschikt. Na een herbeoordeling door het UWV, waarbij eiser's arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op minder dan 35%, werd zijn uitkering per 16 december 2019 beëindigd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV heeft het bezwaar gegrond verklaard, wat leidde tot een herziening van het primaire besluit in zijn nadeel, wat eiser betwistte op basis van het verbod van reformatio in peius.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV bevoegd was om de uitkering te herzien, ook zonder het ingediende bezwaar. De rechtbank oordeelde dat de medische rapportages van de verzekeringsartsen zorgvuldig waren en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van hun bevindingen. Eiser voerde aan dat zijn klachten chronisch zijn en dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, maar de rechtbank concludeerde dat de verzekeringsartsen voldoende beperkingen hadden aangenomen en dat eiser in staat was om bepaalde functies te vervullen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen proceskostenveroordeling nodig was.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/5330

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juni 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E.B. van Griethuysen),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: R. Roos).

Procesverloop

Bij besluit van 24 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eisers arbeidsongeschiktheid niet is gewijzigd en dat hij nog steeds 80-100% arbeidsongeschikt is. De uitkering van eiser op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) wijzigt niet.
Op 15 oktober 2019 heeft verweerder een voornemen tot wijziging van het primaire besluit uitgebracht.
Bij besluit van 22 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herzien en bepaald dat de WIA-uitkering van eiser per 16 december 2019 wordt beëindigd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser heeft zich vanuit een werkloosheidssituatie op 9 maart 2015 ziekgemeld. Daarvoor heeft hij als machine operator gewerkt. Na een ziektewetuitkering heeft eiser vanaf 6 maart 2017 een uitkering in verband met Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) op grond van de wet WIA ontvangen, omdat hij 80 tot 100% arbeidsongeschikt werd geacht. Op 4 april 2018 heeft eiser gemeld dat zijn klachten zijn toegenomen en dat hij in aanmerking wenste te komen voor een Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA).
1.2
Verweerder heeft een herbeoordeling van eisers arbeidsongeschiktheid verricht. Op 20 november 2018 is daarvoor een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht. Eiser is onderzocht door een arts. Het sociaal medisch oordeel van deze arts, neergelegd in een rapport en een verslag, is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts. Hierbij is vastgesteld dat bij eiser sprake is van psychische klachten, jicht, knieproblemen, fibromyalgie en diabetes mellitus. De (verzekerings)arts heeft op grond van deze klachten geconcludeerd dat eiser beperkingen heeft voor het kunnen verrichten van arbeid, zowel ten gevolge van zijn psychische, als lichamelijke klachten. De (verzekerings)arts heeft de verwachting uitgesproken dat met een multidisciplinaire aanpak van de klachten de functionele mogelijkheden op zowel lichamelijk als psychisch gebied op lange termijn wezenlijk zullen toenemen. De (verzekerings)arts heeft de beperkingen weergegeven in een functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 20 november 2018.
De arbeidsdeskundige van verweerder heeft op basis van de FML vastgesteld dat er geen theoretische verdiencapaciteit aanwezig is en heeft de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 80 tot 100%.
Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen.
1.3
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar aangetekend omdat hij van mening is dat hij niet alleen volledig, maar ook duurzaam arbeidsongeschikt is.
1.4
Naar aanleiding van eisers bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) een medische rapportage opgesteld. De verzekeringsarts b&b heeft geconcludeerd dat eiser niet volledig arbeidsongeschikt is, hoezeer eiser dat zelf wel zo ziet. Er is namelijk geen sprake van ‘geen benutbare mogelijkheden’ [1] . De verzekeringsarts b&b heeft wel beperkingen als gevolg van de diverse aandoeningen aanwezig geacht. Hierbij heeft hij de beperkingen die de primaire (verzekerings)arts heeft vastgesteld gevolgd en daar nog een verdere beperking op de totale belasting van lopen en staan aan toegevoegd. De verzekeringsarts b&b heeft de FML aangepast. De verzekeringsarts b&b heeft verder een meer dan geringe kans op verbetering aanwezig geacht. Hierbij heeft zij zich onder meer gebaseerd op informatie van de reumatoloog van eiser, informatie over eisers inzet bij een eerdere behandeling en behandelmogelijkheden die nog niet zijn geprobeerd.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om af te wijken van de beoordeling van de primaire arbeidsdeskundige. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het maatmaninkomen anders vastgesteld en heeft in tegenstelling tot de primaire arbeidsdeskundige, wel voldoende functies kunnen selecteren die eiser, ondanks de uit zijn gezondheidsklachten voortvloeiende beperkingen, kan verrichten. Zij heeft op basis van het gewijzigde maatmanloon en de theoretische restverdiencapaciteit eisers arbeidsongeschiktheid op minder dan 35% vastgesteld. Gelet hierop heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en beslist dat de WIA‑uitkering van eiser per 16 december 2019 wordt beëindigd.
2.1
Eiser voert in beroep aan dat hij door het instellen van bezwaar in een slechtere positie is gekomen dan wanneer hij dat niet had gedaan, omdat verweerder het primaire besluit in zijn nadeel heeft herzien. Dit is volgens eiser in strijd met het verbod van reformatio in peius.
2.2
Volgens verweerder is geen sprake van strijd met het verbod van reformatio in peius, omdat hij ook los van het ingediende bezwaar bevoegd was de arbeidsongeschiktheidsuitkering in te trekken of te verlagen per een toekomstige datum, als de verzekerde niet (langer) of minder arbeidsongeschikt is. Eiser is in de gelegenheid gesteld om te reageren op de voorgenomen beslissing.
2.3
De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [2] volgt dat uitgangspunt is dat een heroverweging in bezwaar kan leiden tot een verslechtering van de rechtspositie van een betrokkene, als een bestuursorgaan ook zonder dat bezwaar zou zijn ingediend, hiertoe kan overgaan. Daarbij mag de betrokkene niet in zijn verweermogelijkheden wordt geschaad. Aan dit laatste vereiste is in dit geval voldaan, omdat eiser vooraf via een voornemen van het te nemen besluit op de hoogte is gesteld en hij daarop heeft kunnen reageren. Nu verweerder ook los van het gemaakte bezwaar bevoegd was om de uitkering in het nadeel van eiser te herzien en de uitkering met ingang van een toekomstige datum is beëindigd, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van strijd met het verbod van reformatio in peius.
3.1
Eiser voert verder aan dat hij niet begrijpt hoe verweerder tot de conclusie komt dat hij weer zou kunnen werken. Zijn klachten zijn chronisch en herstel of verbetering is onmogelijk. De situatie zal volgens eiser alleen maar slechter worden. Hij lijdt aan diabetes, waardoor lichamelijke functies kunnen uitvallen, chronische jicht, waardoor zijn handen en voeten extreem opzwellen en zijn handen krom staan, fybromyalgie, waardoor hij veel pijn lijdt en psychische klachten, waarbij hij suïcidale gedachten heeft en hij zich machteloos en achterdochtig voelt. Hij slikt meer dan 15 medicijnen per dag en heeft regelmatig rustpauzes nodig. Hierdoor kan hij geen werk vinden. Het re-integratiebureau dat eiser heeft begeleid, heeft ook bij verweerder aangegeven dat eiser niet in staat is te re‑integreren. Volgens eiser is hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt. Eiser verzoekt de rechtbank een deskundige te benoemen.
3.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit juist is. De verzekeringsarts b&b beschikt over voldoende kennis en ervaring om op basis van zijn eigen bevindingen, de opgevraagde medische gegevens en de door eiser aangeleverde gegevens, tot een afgewogen oordeel te komen. Eiser heeft volgens verweerder niet aangetoond dat hij meer beperkt is dan in de FML is aangegeven. Mede gelet op de beoordeling van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep moet eiser volgens verweerder geschikt worden geacht voor de aangegeven voorbeeldfuncties.
3.3.1
Gelet op de beroepsgronden dient de rechtbank eerst te beoordelen of het medisch onderzoek dat aan het bestreden besluit vooraf is gegaan met de vereiste zorgvuldigheid is verricht en vervolgens of er aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van het medisch onderzoek.
3.3.2
De rechtbank is van oordeel dat de rapportages van de (verzekerings)artsen zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De primaire arts heeft dossierstudie verricht, heeft eiser gezien op het spreekuur en hem medisch onderzocht. De verzekeringsarts b&b heeft ook dossierstudie verricht, heeft eiser gezien op het spreekuur en heeft de hoorzitting bijgewoond. Verder heeft de verzekeringsarts b&b de in bezwaar door eiser overgelegde informatie van de verpleegkundig specialist GGZ, arts assistent chirurgie, reumatoloog, orthopedisch chirurg, psycholoog en behandelaar bij [naam 1] en de door haarzelf bij de verpleegkundig specialist GGZ en reumatoloog opgevraagde informatie bij haar beoordeling betrokken. De verzekeringsartsen beschikten dan ook over voldoende gegevens om tot een afgewogen oordeel over de medische gesteldheid van eiser te komen.
3.3.3
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van het medische oordeel. De datum die hier van belang is, de datum in geding, is 16 december 2019. De belastbaarheid van eiser op die datum, is in de medische rapporten van de verzekeringsartsen inzichtelijk en op overtuigende wijze gemotiveerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen door de verzekeringsartsen. De verzekeringsartsen hebben alle klachten van eiser, zoals ook in het beroepschrift weergegeven, erkend. De verzekeringsartsen concluderen echter dat deze klachten niet leiden tot de conclusie ‘geen benutbare mogelijkheden’ als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, omdat (samengevat) geen sprake is van opname in een ziekenhuis, of instelling, bedlegerigheid, afhankelijkheid in het dagelijkse leven of volledig onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. Uit de door eiser overgelegde stukken komt geen ander beeld naar voren. De rechtbank volgt de verzekeringsarts dan ook in deze conclusie. De verzekeringsarts neemt naar aanleiding van de diverse aandoeningen van eiser wel uitgebreide beperkingen aan. Dat eiser meer beperkt zou zijn dan de verzekeringsarts heeft aangenomen en zelfs helemaal niet meer zou kunnen werken wordt niet met de door hem overgelegde stukken onderbouwd. De informatie van de psychiatrisch verpleegkundige en de reumatoloog is al ouder en al eerder in de procedure overgelegd en meegenomen door de verzekeringsartsen. De brief van de fysiotherapeut is wel recent. Hierin staat dat eiser meer klachten heeft omdat hij door de coronamaatregelen niet kan worden behandeld. Omdat deze brief ziet op de huidige situatie en niet op de situatie op de datum in geding, kan ook deze brief niet tot een ander oordeel leiden. De brief van het re‑integratiebureau [naam 2] is opgesteld door de directeur. Aangezien deze geen medicus is, kan hij geen oordeel vellen over eisers medische situatie. Aan deze brief kan dan ook geen waarde worden gehecht ten aanzien van eiseres medische situatie. Ook ter zitting heeft eiser niet onderbouwd dat de verzekeringsarts in de FML extra beperkingen had moeten opnemen en welke dat hadden moeten zijn. Zonder af te willen doen aan de beleving en ervaring van eiser zelf van zijn klachten, belastbaarheid en kans op herstel, kan deze eigen beleving bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid geen doorslaggevende betekenis hebben. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de verzekeringsarts b&b onvoldoende beperkingen heeft aangenomen ten aanzien van de klachten en aandoeningen van eiser.
3.4.1
Ten aanzien van eisers verzoek om een onafhankelijke medisch deskundige te benoemen overweegt de rechtbank het volgende.
3.4.2
In zijn uitspraak van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226, is de CRvB mede op grond van het Korošec-arrest [3] , tot het oordeel gekomen dat de kern van het beginsel van equality of arms erin is gelegen dat slechts als er evenwicht bestaat tussen partijen met betrekking tot de mogelijkheid bewijsmateriaal aan te dragen, de bestuursrechter in staat is een onafhankelijk en onpartijdig oordeel te geven. In verband met de twijfel aan de onpartijdigheid van de verzekeringsartsen van het Uwv bij de vaststelling van de voor de betrokkene in aanmerking te nemen beperkingen, moet de rechter de vraag beantwoorden of de betrokkene voldoende ruimte heeft gehad tot betwisting van de medische bevindingen van de verzekeringsartsen, bijvoorbeeld door zelf medische stukken in te dienen. Indien op grond van het geheel aan gegevens wordt vastgesteld dat geen equality of arms tussen het Uwv en de betrokkene bestaat, zal de bestuursrechter moeten waarborgen dat dit evenwicht wordt hersteld.
3.4.3
Zoals hiervoor onder 3.3.2 en 3.3.3 is overwogen geeft het rapport van de verzekeringsarts b&b blijk van een zorgvuldig onderzoek dat deugdelijk is gemotiveerd, inzichtelijk en consistent is. De rechtbank is van oordeel dat eiser voldoende ruimte heeft gehad tot betwisting van de medische bevindingen van de verzekeringsartsen, bijvoorbeeld door zelf medische stukken in te dienen. Eiser heeft hier ook gebruik van gemaakt. Wat eiser in beroep heeft aangevoerd en de door hem overgelegde medische stukken doen geen twijfel ontstaan aan de verzekeringsgeneeskundige beoordeling. De rechtbank ziet daarom geen reden voor het raadplegen van een deskundige. De omstandigheid dat eiser het niet eens is met de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, is ook onvoldoende om een onafhankelijke medisch deskundige te benoemen. [4]
3.5
Ter zitting heeft eiser nogmaals benadrukt dat zijn aandoeningen chronisch zijn en dat geen verbetering van zijn klachten mogelijk is. De rechtbank overweegt dat de vraag of verbetering van de klachten mogelijk is pas hoeft te worden beantwoord op het moment dat vanwege de aandoeningen zodanige beperkingen worden aangenomen dat daaruit volgt dat eiser volledig arbeidsongeschikt is. Om in aanmerking te komen voor een IVA moet dan worden beoordeeld of dit duurzaam is. De arbeidsdeskundige heeft, rekening houdend met de beperkingen in de FML, nog theoretische verdiencapaciteit weten vast te stellen voor eiser met voldoende functies en arbeidsplaatsen. Op basis hiervan heeft hij een arbeidsongeschiktheidspercentage van minder dan 35% vastgesteld. Eiser heeft hiertegen geen afzonderlijke gronden aangevoerd, zodat de rechtbank de arbeidsdeskundige hierin kan volgen. Dit betekent dat terecht is vastgesteld dat eiser ten tijde in geding niet volledig arbeidsongeschikt was, zodat de vraag naar de duurzaamheid van de klachten nog niet hoefde te worden beantwoord. De rechtbank merkt nog op dat eiser zich bij een verslechtering van zijn medische situatie na datum in geding opnieuw tot verweerder kan wenden voor een herbeoordeling.
4. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M.L. Rogmans, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M. Wijnker-Duiven, griffier. De uitspraak is gedaan op 22 juni 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage

Artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten
Benutbare mogelijkheden als bedoeld in het tweede tot en met het vierde lid zijn alleen dan niet aanwezig indien:
a. betrokkene is opgenomen in een ziekenhuis of in een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet toelating zorginstellingen die zorg verleent waarop aanspraak bestaat ingevolge de Wet langdurige zorg, met uitzondering van een inrichting waar geestelijk gestoorde delinquenten van overheidswege verpleegd worden;
b. betrokkene bedlegerig is;
c. betrokkene voor het uitvoeren van activiteiten van het dagelijks leven dermate afhankelijk is dat hij lichamelijk niet zelfredzaam is; of
d. betrokkene als gevolg van een ernstige psychische stoornis in zijn zelfverzorging, in zijn directe samenlevingsverband alsook in zijn sociale contacten, waaronder zijn werkrelaties, niet of dermate minimaal functioneert dat hij psychisch niet zelfredzaam is.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (bijlage).
2.Zie onder meer de uitspraak van 8 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:32.
3.Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212, zaaknummer 77212/12.
4.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 30 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4139