ECLI:NL:RBNHO:2020:4326

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 juni 2020
Publicatiedatum
11 juni 2020
Zaaknummer
8403948
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en transitievergoeding in arbeidsovereenkomst met Stadswerk 072 N.V.

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 12 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker], een werknemer van Stadswerk 072 N.V., en zijn werkgever. De werknemer was op staande voet ontslagen wegens het meenemen van een tafel van de afvalbrengplaats, wat in strijd was met de bedrijfsregels. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag rechtsgeldig was, omdat er sprake was van een dringende reden en het ontslag onverwijld was gegeven. De werknemer had herhaaldelijk waarschuwingen ontvangen over het meenemen van goederen en had zich daarmee schuldig gemaakt aan ernstig verwijtbaar handelen. Hoewel de kantonrechter het ontslag op staande voet bevestigde, werd er wel een gedeeltelijke transitievergoeding van € 10.000,00 toegekend, omdat het verlies van de volledige transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar werd geacht, gezien de lange diensttijd van de werknemer en zijn persoonlijke omstandigheden. De vordering van de werknemer om een billijke vergoeding en achterstallig loon werd afgewezen, evenals de proceskosten die voor rekening van de werknemer kwamen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8403948 \ AO VERZ 20-20 (NE)
Uitspraakdatum: 12 juni 2020
Beschikking in de zaak van:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. N. Poggenklaas
tegen
de naamloze vennootschap
Stadswerk 072 N.V.,
gevestigd te Alkmaar
verwerende partij
verder te noemen: Stadswerk
gemachtigde: mr. S.L. Haasdijk

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoek gedaan om onder meer een billijke vergoeding toe te kennen. Stadswerk heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 15 mei 2020 heeft een zitting via Skype plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. [verzoeker] en Stadswerk hebben ook pleitaantekeningen overgelegd. Vóór de zitting heeft Stadswerk bij brieven van 8 en 11 mei 2020 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
Stadswerk houdt zich bezig met inzameling en behandeling van afval. Stadswerk beheert ook de afvalbrengplaats in de gemeente Alkmaar.
2.2.
[verzoeker] , geboren op [geboortedag] 1960, is in ieder geval sinds 1 mei 1988 in dienst bij (de rechtsvoorganger van) Stadswerk als medewerker van de afvalbrengplaats. Het salaris van [verzoeker] bedraagt € 2.329,60 bruto per maand. Op de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] is de CAO Grondstoffen Energie en Omgeving van toepassing (hierna: CAO GEO).
2.3.
In een verslag van een gesprek tussen [verzoeker] en zijn leidinggevende op 2 juni 2012 staat onder andere het volgende:
“Afspraken komende periode: (…) Zich houden aan de bedrijfsregels: meenemen en achterhouden en apart houden van goederen zonder dit te melden doen we niet meer. Terugblik afgelopen periode: Integriteit op de afvalbrengplaats er wordt niets meer verzameld en verkocht (…)”.
2.4.
Op 11 augustus 2015 heeft Stadswerk [verzoeker] een officiële waarschuwing gegeven wegens het meenemen van buizen van de afvalbrengplaats. Stadswerk heeft er ook op gewezen dat de brief als een officiële laatste waarschuwing moet worden beschouwd en dat als [verzoeker] opnieuw goederen meeneemt van de afvalbrengplaats, dit zal leiden tot een ontslag op staande voet.
2.5.
In een brief van 26 januari 2016 heeft Stadswerk bevestigd dat partijen hebben gesproken over een incident waarbij [verzoeker] heeft toegelaten dat een bezoeker een fiets van de afvalbrengplaats heeft meegenomen, en heeft Stadswerk benadrukt dat dit niet is toegestaan.
2.6.
In oktober 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden waarbij [verzoeker] is gewezen op het belang van integer handelen.
2.7.
Op 23 januari 2020 heeft een bezoeker een tafel naar de afvalbrengplaats gebracht. [verzoeker] is met die tafel naar de daarvoor bestemde afvalcontainer gegaan, maar heeft die tafel niet in de container gedeponeerd, maar in de bak van een kraanwagen die door een collega werd bestuurd, waarna die collega de tafel met de kraanwagen over het hek van de afvalbrengplaats heeft getild. [verzoeker] heeft die tafel daarna mee naar huis genomen.
2.8.
Op 28 januari 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen partijen over het meenemen van eerdergenoemde tafel door [verzoeker] . [verzoeker] heeft in dat gesprek erkend dat hij de tafel heeft meegenomen. In het gesprek is [verzoeker] op staande voet ontslagen.
2.9.
Stadswerk heeft het ontslag op staande voet bevestigd in een brief van 30 januari 2020. Daarin heeft Stadswerk als dringende reden voor dat ontslag genoemd de diefstal dan wel het zich toe-eigenen door [verzoeker] van goederen van Stadswerk op 23 januari 2020, waarbij is meegewogen dat [verzoeker] er in het verleden bij herhaling erop is gewezen dat op de afvalbrengplaats gebrachte goederen eigendom zijn van Stadswerk en dat het toe-eigenen van goederen onacceptabel is en in strijd met de beleidsregels van Stadswerk.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter voor recht te verklaren dat Stadswerk de arbeidsovereenkomst in strijd met de wet heeft opgezegd en Stadswerk te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding van € 36.298,80 bruto, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, een billijke vergoeding en achterstallig loon. Aan dit verzoek legt [verzoeker] ten grondslag – kort weergegeven – dat geen sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet. In dat kader voert [verzoeker] met name aan dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven en dat van diefstal geen sprake is, temeer niet omdat hij de betreffende tafel een dag later al heeft teruggebracht en in de daarvoor bestemde container heeft gedeponeerd.
3.2.
Stadswerk heeft als verweer aangevoerd – samengevat – dat het ontslag op staande voet terecht en onverwijld is gegeven. Volgens Stadswerk staat vast dat [verzoeker] op 23 januari 2020 een tafel heeft meegenomen van de afvalbrengplaats, dat [verzoeker] zich die tafel daarmee ten onrechte heeft toegeëigend en dat dit een ernstige overtreding is van de geldende bedrijfsregels. Stadswerk meent dat het ontslag op staande voet gerechtvaardigd is, omdat uit de CAO GEO en de bedrijfsregels duidelijk blijkt dat het meenemen van goederen van de afvalbrengplaats door medewerkers niet is toegestaan en dat [verzoeker] ook herhaaldelijk is gewaarschuwd dat het meenemen van goederen tot ontslag kan leiden.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of het ontslag op staande voet geldig is en of Stadswerk moet worden veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een billijke vergoeding.
4.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter is het ontslag op staande voet rechtsgeldig. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.3.
De wettelijke regels voor ontslag op staande voet staan in het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Volgens die regels is zo’n ontslag alleen geldig als daarvoor een dringende reden bestaat (artikel 7:677 lid 1 BW). Ook moet er onverwijld worden opgezegd en moet de dringende reden onverwijld worden meegedeeld aan de werknemer.
4.4.
Voor de vraag of het ontslag onverwijld is gegeven, is beslissend het tijdstip waarop de dringende reden voor dat ontslag ter kennis is gekomen van degene die bevoegd was het ontslag te verlenen (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 27 april 2001, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2001:AB1347 (
McDonalds)). De van een werkgever te vergen mate van voortvarendheid is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard en omvang van een eventueel noodzakelijk onderzoek en de eventuele noodzaak tot het inwinnen van rechtskundig advies (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 15 februari 1980, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR: 1980:AC4006 (
Gelderse Tramvervoer Maatschappij)).
4.5.
Stadswerk heeft op 23 januari 2020 een melding gekregen dat een medewerker een door een bezoeker afgeleverd voorwerp met een kraanwagen over het hek van de afvalbrengplaats had getild. Stadswerk heeft naar aanleiding daarvan een onderzoek ingesteld door het opvragen van camerabeelden van de afvalbrengplaats bij een beveiligingsbedrijf. Die camerabeelden heeft Stadswerk gefaseerd ontvangen in de periode van 24 januari 2020 tot 28 januari 2020, omdat de beelden aanvankelijk van onvoldoende kwaliteit waren. Op basis van de camerabeelden die Stadswerk op 27 en 28 januari 2020 heeft ontvangen, heeft zij vastgesteld dat [verzoeker] het betreffende voorwerp, eerdergenoemde tafel, heeft meegenomen. Vervolgens heeft Stadswerk daarover een gesprek gehad met [verzoeker] op 28 januari 2020, waarna is besloten [verzoeker] op die dag op staande voet te ontslaan. In de brief van 30 januari 2020 is het ontslag aan [verzoeker] bevestigd. Gelet op deze gang van zaken heeft Stadswerk voldoende voortvarend gehandeld bij het geven van het ontslag op staande voet en het meedelen van de dringende reden. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat in de periode tussen 23 januari 2020 en 30 januari 2020 een weekend is gelegen.
4.6.
Bij de beoordeling van de vraag of er ook een dringende reden is voor het ontslag op staande voet, moet de kantonrechter alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemen. Belangrijk is de aard en ernst van de dringende reden. Ook kunnen meespelen de duur van de dienstbetrekking en de persoonlijke omstandigheden van de werknemer. Verder kan meewegen wat de gevolgen zijn voor de werknemer van een ontslag op staande voet. Maar ook als zo’n ontslag grote gevolgen heeft voor de werknemer, kan dat ontslag toch gerechtvaardigd zijn. Dat kan bijvoorbeeld zo zijn vanwege de aard en de ernst van de dringende reden (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 21 januari 2000, te vinden op www.rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:HR:2000:AA4436 (
Hema)).
4.7.
Vast staat dat [verzoeker] op 23 januari 2020 een tafel die door een bezoeker naar de afvalbrengplaats was gebracht, door een collega met een kraanwagen over hek van de afvalbrengplaats heeft laten zetten en vervolgens mee naar huis heeft genomen. Dat heeft [verzoeker] ook erkend. Vast staat ook dat het meenemen van goederen van de afvalbrengplaats door medewerkers nadrukkelijk is verboden volgens de bedrijfsregels van Stadswerk en volgens de CAO GEO. Het meenemen van de tafel door [verzoeker] is daarom een ernstige schending van zijn verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst.
4.8.
Het meenemen van de tafel is niet alleen een ernstige schending van de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst, maar levert ook een dringende reden op die ontslag op staande voet rechtvaardigt. Daarbij is van belang dat [verzoeker] in 2012 nadrukkelijk is gewezen op het feit dat het meenemen en achterhouden van goederen niet is toegestaan, en dat hij in 2015 een officiële waarschuwing heeft gekregen in verband met het meenemen van goederen van de afvalbrengplaats, waarbij hij ervoor is gewaarschuwd dat het opnieuw meenemen van goederen zal leiden tot een ontslag op staande voet. Ook in 2016 en 2018 is [verzoeker] gewezen op het naleven van de bedrijfsregels en het belang van integer handelen. Doordat [verzoeker] ondanks deze waarschuwingen op 23 januari 2020 toch de tafel heeft meegenomen en opnieuw de bedrijfsregels heeft geschonden, kon van Stadswerk redelijkerwijs niet meer verlangd worden de arbeidsovereenkomst in stand te laten. Verder weegt mee dat Stadswerk kan worden gevolgd in haar stelling dat zij een groot belang heeft bij strikte toepassing en naleving van haar bedrijfsregels en het integer handelen van de medewerkers van de afvalbrengplaats, omdat die afvalbrengplaats wordt gezien als een ‘visitekaartje’ van de gemeente Alkmaar voor de bewoners van de gemeente.
4.9.
De stelling van [verzoeker] dat het meenemen van goederen van de afvalbrengplaats door medewerkers aan de orde van de dag is en in feite onderdeel van de bedrijfscultuur, kan niet worden gevolgd. Gelet op de stukken is immers het tegendeel het geval. Stadswerk heeft toegelicht dat er al langere tijd nadrukkelijk wordt ingezet op integriteit, dat dit in verschillende overleggen en bijeenkomsten met grote regelmaat wordt benadrukt, en dat daarbij ook aandacht wordt besteed aan het meenemen van goederen door medewerkers. Dit is door [verzoeker] niet betwist. Uit de hiervoor weergegeven gespreksverslagen, waarschuwingen en brieven van Stadswerk in de periode van 2012 tot en met 2018 blijkt dat [verzoeker] ook persoonlijk is gewezen op het belang van integer handelen en dat het meenemen van goederen niet is toegestaan. [verzoeker] was dus bekend met het strenge beleid van Stadswerk.
4.10.
Volgens [verzoeker] is de officiële waarschuwing in 2015 onterecht geweest, omdat de goederen die hij toen heeft meegenomen van de afvalbrengplaats van hemzelf waren, en niet van Stadswerk. De kantonrechter overweegt dat dit standpunt van [verzoeker] er niet aan afdoet dat hij destijds is gewaarschuwd dat het meenemen van goederen van de afvalbrengplaats tot een ontslag op staande voet zal leiden. Die waarschuwing weegt dus mee bij de beoordeling van het ontslag op staande voet, ook als vast zou staan dat de in 2015 meegenomen goederen van [verzoeker] zelf waren.
4.11.
Het verweer van [verzoeker] dat hij de tafel alleen heeft meegenomen om te lenen en de volgende dag heeft teruggebracht, treft geen doel. De kantonrechter vindt het niet aannemelijk dat [verzoeker] de betreffende tafel heeft meegenomen omdat hij deze tijdelijk nodig had als hulpmiddel om op te staan voor het verrichten van werkzaamheden in zijn schuur, zoals hij heeft gesteld. Voor zo’n hulpmiddel zijn immers heel veel andere mogelijkheden voorhanden en niet valt in te zien waarom [verzoeker] daarvoor nu juist deze tafel van de afvalbrengplaats moest meenemen. Stadswerk heeft op de zitting opgemerkt dat zij inmiddels wel aanwijzingen heeft gekregen dat [verzoeker] de tafel mogelijk op 24 januari 2020 inderdaad weer heeft teruggebracht, maar volgens Stadswerk was de achtergrond daarvan dat [verzoeker] de tafel heeft meegenomen om op te knappen en te verkopen, en de tafel hem bij nadere beschouwing tegenviel. Hoe dan ook, door de tafel mee naar huis te nemen, heeft [verzoeker] zich die tafel op dat moment toegeëigend en dat levert een dringende voor ontslag op staande voet op, zoals hiervoor is overwogen. Daarbij komt dat ook als zou moeten worden aangenomen dat [verzoeker] de tafel alleen zou hebben willen lenen, sprake is van een ernstige schending van de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst. [verzoeker] heeft niet gemeld dat hij de tafel wilde lenen, heeft daarvoor ook geen toestemming gevraagd of gekregen, en hij heeft ook het door hem gestelde terugbrengen van de tafel niet gemeld. Daarmee heeft [verzoeker] zelf de situatie in het leven geroepen dat onduidelijkheid is ontstaan over zijn bedoelingen en dat die niet meer kunnen worden vastgesteld.
4.12.
De kantonrechter volgt [verzoeker] niet in zijn standpunt dat Stadswerk met twee maten meet. Het klopt dat de collega die [verzoeker] heeft geholpen, door de tafel met de kraanwagen over het hek van de afvalbrengplaats te tillen, niet op staande voet is ontslagen. Maar die collega heeft de tafel niet meegenomen en onweersproken is dat die collega niet eerder een waarschuwing heeft ontvangen. De feiten en omstandigheden ten aanzien van die collega zijn alleen al daarom wezenlijk anders.
4.13.
De gevolgen van het ontslag op staande voet wegen niet zodanig zwaar dat Stadswerk het ontslag op staande voet achterwege had moeten laten, gelet op de aard en ernst van de dringende reden. Daarbij wordt meegewogen dat op de zitting is gebleken dat [verzoeker] binnen relatief korte tijd na het ontslag een andere baan heeft gevonden, waar hij ongeveer eenzelfde salaris heeft als bij Stadswerk.
4.14.
De conclusie is dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is. Het verzoek van [verzoeker] om voor recht te verklaren dat niet rechtsgeldig is opgezegd, wordt dan ook afgewezen. Ook het verzoek van [verzoeker] om toekenning van een billijke vergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging wordt daarom afgewezen.
4.15.
Volgens de wet hoeft Stadswerk de transitievergoeding niet te betalen, als het ontslag het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoeker] (artikel 7:673 lid 7, onderdeel c, BW). Dat is hier het geval. De kantonrechter heeft hiervoor geoordeeld dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven, omdat daarvoor een dringende reden aanwezig was. Een dringende reden valt niet zonder meer samen met ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werknemer. Maar gelet op de aard en ernst van het handelen van [verzoeker] , te weten het ondanks herhaalde waarschuwingen en strikte bedrijfsregels toch meenemen en zich toe-eigenen van de tafel, is voor de kantonrechter evident dat dit handelen niet alleen als verwijtbaar, maar ook als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt.
4.16.
Soms kan de kantonrechter toch een (gedeeltelijke) transitievergoeding toekennen, ook al is het ontslag het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten. Volgens de wettelijke regels kan dat als het verlies van de transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (artikel 7:673 lid 8 BW). Het gaat daarbij om uitzonderlijke gevallen, waarbij alle omstandigheden van het geval van belang zijn.
4.17.
De kantonrechter is van oordeel dat in dit geval het verlies van de gehele transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daarbij is van belang dat sprake is van een zeer lang dienstverband van [verzoeker] van ruim dertig jaar, dat hij 59 jaar oud is, dat hij een eenzijdig arbeidsverleden heeft, een beperkte scholing en fysieke beperkingen. Ook weegt mee dat ondanks eerdergenoemde waarschuwingen en gespreksverslagen niet kan worden uitgesloten dat [verzoeker] zich alleen op 23 januari 2020 daadwerkelijk goederen van Stadswerk heeft toegeëigend. Weliswaar heeft [verzoeker] relatief kort na het ontslag een nieuwe baan gevonden, maar dat is op basis van een tijdelijk contract van zeven maanden, waardoor het reële risico bestaat dat [verzoeker] nadien te maken krijgt met een aanzienlijke terugval in inkomen. Onder deze omstandigheden ziet de kantonrechter aanleiding om aan [verzoeker] een gedeeltelijke transitievergoeding van
€ 10.000,00 bruto toe te kennen. Dat betekent ook dat het geschil tussen partijen over de exacte hoogte van de transitievergoeding niet hoeft te worden beoordeeld.
4.18.
De wettelijke rente over de transitievergoeding zal worden toegewezen met ingang van 28 februari 2020, te weten een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd
(artikel 7:686a lid 1 BW).
4.19.
De vordering van [verzoeker] om Stadswerk te veroordelen tot betaling van achterstallig loon wordt afgewezen. Stadswerk kan worden gevolgd in haar stelling dat zij de zogenoemde gefixeerde schadevergoeding mocht verrekenen met de eindafrekening. Hiervoor is immers geoordeeld dat [verzoeker] aan Stadswerk een dringende reden heeft gegeven voor een ontslag op staande voet en gelet op de aard daarvan is die dringende reden ook door schuld van [verzoeker] gegeven. Daarvan uitgaande heeft Stadswerk op grond van de wet aanspraak op de gefixeerde schadevergoeding (artikel 7:677 lid 2 BW). Die aanspraak heeft zij door verrekening geëffectueerd.
4.20.
De proceskosten komen voor rekening van [verzoeker] , omdat hij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en overwegend ongelijk krijgt. Daarbij zal het salaris van de gemachtigde van Stadswerk worden vastgesteld op € 720,00. [verzoeker] wordt ook veroordeeld tot betaling van € 120,00 aan nakosten, voor zover daadwerkelijk nakosten worden gemaakt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt Stadswerk om aan [verzoeker] een transitievergoeding te betalen van
€ 10.000,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 28 februari 2020 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.2.
wijst het verzoek van [verzoeker] voor het overige af;
5.3.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Stadswerk tot en met vandaag vaststelt op € 720,00, en veroordeelt [verzoeker] tot betaling van € 120,00 aan nakosten, voor zover daadwerkelijk nakosten door Stadswerk worden gemaakt;
5.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. P.J. Jansen, kantonrechter en op 12 juni 2020 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter