12.2.Eiser heeft nog aangevoerd dat de beschikking is opgelegd op basis van de bevindingen van een strafrechtelijk onderzoek bij de gemachtigde welk onderzoek ondeugdelijk is geweest, zodat deze resultaten onbruikbaar zijn als basis voor de beschikking gewijzigde heffingsgrondslagen. De rechtbank kan eiser niet volgen. De beschikking is opgelegd op basis van antwoorden op vragenbrieven aan eiser naar een onderbouwing van de aftrekposten. Dat deze vragenbrieven zijn verzonden naar aanleiding van vragen die waren gerezen over aangiftes die waren verzorgd door het kantoor van de gemachtigde eiser, maakt dat niet anders.
13. De door eiser geschetste omstandigheid dat de door het kantoor van zijn gemachtigde ingediende aangiften ib/pvv 2012, 2013 en 2014 vanaf begin 2015 als ‘verdacht’ zouden zijn aangemerkt en als zodanig aan verscherpte controles zijn onderworpen rechtvaardigt niet de conclusie dat in die gevallen waarin een verscherpte controle achterwege is gebleven reeds daarom kan worden gesproken van een ambtelijk verzuim dat aan de bevoegdheid tot navordering in de weg staat. Verweerder heeft dienaangaande verklaard dat naar aanleiding van de gerezen verdenking in eerste instantie een beperkt onderzoek is ingesteld naar de juistheid van 173 door het kantoor van de gemachtigde ingediende aangiften ib/pvv. Op basis van de beantwoording van de in die zaken met dagtekening 30 juni 2015 verzonden vragenbrieven en het onderzoek naar de juistheid daarvan is vervolgens geconcludeerd dat een uitgebreider onderzoek naar de juistheid gerechtvaardigd was. Voorts zijn eerst met ingang van maart 2017 onderzoeken gestart naar de aangiften ib/pvv die aan het kantoor van eisers gemachtigde konden worden gerelateerd. In het kader van dit bredere onderzoek is ook de vragenbrief van 14 maart 2017 aan eiser toegezonden. De rechtbank acht deze werkwijze van verweerder zorgvuldig en voldoende voortvarend.
14. In casu is door de gemachtigde op 13 oktober 2014 een aangifte ib/pvv 2013 ingediend, op basis waarvan op 14 april 2015 een aanslag is opgelegd. Gelet op het voorgaande is de rechtbank in de onderhavige zaak van oordeel dat van een ambtelijk verzuim dan ook geen sprake is.
15. Het door verweerder gehanteerde correctiebeleid van 30 maart 2011, versie 2.1, luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. In de visie van de Belastingdienst past het niet om aan belastingplichtige een belastingaanslag naar aanleiding van positieve1 [voetnoot: Positief vanuit de fiscus gezien, resulterend in een aan de ontvanger te betalen of af te dragen bedrag. Positief hier ook in de zin van een positief saldo van positieve en negatieve correcties.] correcties op de grondslag op te leggen, die slechts een “gering bedrag” aan te betalen belasting inhoudt. Hier kan gesproken worden van een bepaalde irritatiegrens bij belastingplichtige die invloed kan hebben op zijn complient gedrag. Zeker als het “bedrag” voor de belastingplichtige in geen verhouding staat tot de administratieve gevolgen van de correcties.
Tevens moet ook in ogenschouw worden genomen, de verhouding tussen de kosten van het opleggen van een aanslag sec en de opbrengst.
[…]
4. Het te hanteren bedrag bij een navordering bedraagt € 450 (c.q. € 1.000 inkomen), behoudens in gevallen waarin sprake is van kwade trouw of repeterende onjuistheden.
[…]
9. In die gevallen dat belastingplichtige inspeelt op dit interne correctiebeleid is het mogelijk dat hiervan afgeweken kan worden. Bijvoorbeeld dat de belastingplichtige door het verstrekken van onjuiste gegevens inspeelt op het correctiebeleid.”
16. Ten aanzien van het onderhavige jaar kan verweerder naar het oordeel van de rechtbank worden gevolgd in zijn conclusie dat de situatie van repeterende onjuistheden zich in het onderhavige geval voordoet. De gecorrigeerde onjuistheden hebben zich voorgedaan in de aangiftes van eiser over de jaren 2012 en 2013 zodat sprake is van repeterende onjuistheden. Verweerder was bevoegd tot het opleggen van de in geding zijnde beschikking.