ECLI:NL:RBNHO:2020:2783

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 april 2020
Publicatiedatum
10 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2907
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een voorwaardelijk strafontslag en de gevolgen van plichtsverzuim in het onderwijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 1 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, werkzaam bij de Stichting Zaan Primair, en de Voorzitter van het College van Bestuur van deze stichting. Eiseres had een voorwaardelijk strafontslag opgelegd gekregen wegens het blokkeren van een herplaatsingsonderzoek en het negeren van dienstopdrachten. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat de verwijten van de werkgever feitelijke grondslag missen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de communicatie tussen eiseres en het onderzoeksbureau niet optimaal was, maar dat dit niet voldoende was om te concluderen dat eiseres zich schuldig had gemaakt aan ernstig plichtsverzuim. De rechtbank heeft het bestreden besluit van de werkgever vernietigd en het primaire besluit herroepen, waarbij de rechtbank oordeelde dat de opgelegde berisping niet gerechtvaardigd was. Tevens is de werkgever veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres. De uitspraak is gedaan in het kader van bestuursrecht en betreft de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/2907

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 april 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. B.J.L. Baas),
en
de Voorzitter College van Bestuur van de Stichting Zaan Primair voor Openbaar Primair en (Voortgezet) Speciaal Onderwijs, verweerder
(gemachtigde: mr. V. Kellenaar).

Procesverloop

Bij besluit van 17 januari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres voorwaardelijk strafontslag opgelegd.
Bij besluit van 20 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en het voorwaardelijk strafontslag omgezet in een schriftelijke berisping.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was namens verweerder aanwezig [naam] , teamleider P&O.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1
Eiseres is vanaf 1 september 2008 werkzaam bij de [stichting] (hierna te noemen: [stichting] ) in de functie van [functie] voor 36 uur per week. Eiseres heeft zich op 12 juni 2015 ziekgemeld. Na de wachttijd van 104 weken heeft het UWV bij besluit van 8 mei 2017 aan eiseres per 9 juni 2017 een WIA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 63,14%.
1.2.
Bij besluit van 7 juli 2017 heeft verweerder eiseres per 1 augustus 2017 ontslag verleend, omdat zij twee jaar arbeidsongeschikt was. Het hiertegen namens eiseres ingediende bezwaarschrift heeft verweerder bij besluit van 28 november 2017 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 21 augustus 2018 heeft de rechtbank Noord-Holland het namens eiseres ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 28 november 2017 vernietigd en het besluit van 7 juli 2017 herroepen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat verweerder niet bevoegd was om eiseres ontslag te verlenen, omdat een nauwgezet onderzoek naar de mogelijkheden van herplaatsing ten onrechte achterwege is gebleven. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld, zodat eiseres in dienst bleef van [stichting] .
1.3
Bij brief van 28 augustus 2018 is eiseres namens [stichting] uitgenodigd voor een gesprek, dat op 3 september 2018 heeft plaatsgevonden. Daarin is aan eiseres meegedeeld dat [stichting] – kort en zakelijk samengevat – een onderzoek naar de mogelijkheden van herplaatsing zal laten uitvoeren. In dit kader is namens [stichting] op 7 november 2018 opdracht gegeven aan [# 1] (hierna te noemen: [# 1] ) voor een onderzoek.
1.4.
Namens [# 1] is vervolgens aan eiseres om een zogeheten toestemmingsverklaring verzocht. Eiseres heeft deze toestemming vervolgens niet willen geven omdat zij in de veronderstelling verkeerde (hetgeen zij ook naar [# 1] heeft gecommuniceerd) dat zij daarmee haar blokkeringsrecht op voorhand reeds zou opgeven. In reactie hierop is namens [# 1] aan eiseres bij email van 29 november 2018 meegedeeld dat eiseres recht heeft op blokkering, dat dat betekent dat als het onderzoek is afgerond de conceptrapportage aan eiseres ter voorinzage zal worden gestuurd en dat een en ander in het kader van het correctierecht zal worden behandeld. Letterlijk staat in deze email: “Daarna maken wij de rapportage definitief en vragen wij u of de rapportage verstuurd mag worden naar de verwijzend arts.” Eisers heeft vervolgens de toestemmingsverklaring aan [# 1] geretourneerd, maar volgens [# 1] niet op de juiste wijze. Bij email van 7 december 2018 is aan [stichting] namens [# 1] het volgende bericht gestuurd: “Hierbij informeer ik u dat wij het onderzoekstraject van betrokkene nog niet kunnen starten. De reden hiervoor is dat betrokkene tot nu toe geen bruikbare toestemmingsverklaring heeft overgelegd. Op 04-12-2018 hebben wij de toestemmingsverklaring retour ontvangen van [eiseres] . Hierover heb ik [eiseres] telefonisch gesproken en ze geeft aan de toestemmingsverklaring niet verder aan te vullen. Wij adviseren dat u samen met betrokkene nagaat of het knelpunt kan worden opgelost. Mocht dit het geval zijn, vernemen wij dat graag van u. Indien het traject kan worden vervolgd ontvangen wij graag eerst de door betrokkene getekende toestemmingsverklaring retour. Tot die tijd zullen wij het dossier “on-hold” houden”.
1.5
Bij email van 14 december 2018 is eisers namens [stichting] uitgenodigd voor een gesprek op 17 december 2018 met als doel om de impasse die is gerezen tussen eiseres en [# 1] te bespreken. Eiseres heeft aanvankelijk geweigerd om hieraan gevolg te geven, maar is na herhaalde opdracht, alsnog op dit gesprek verschenen.
1.6
Bij brief van 17 december 2018 heeft [# 1] vervolgens het door [stichting] verzochte onderzoekstraject geannuleerd omdat ‒gezien het verloop van het traject en de communicatie daarover met eiseres – er volgens [# 1] een onvoldoende vertrouwensbasis aanwezig was voor een verder correct verloop van het onderzoek.
2. Bij brief van 20 december 2018 heeft verweerder eiseres medegedeeld voornemens te zijn haar strafontslag te verlenen. Daaraan is ten grondslag gelegd dat eiseres zich schuldig heeft gemaakt aan herhaald en ernstig plichtsverzuim, bestaande uit het frustreren van het nieuwe herplaatsingsonderzoek en het negeren van dienstopdrachten. Nadat eiseres schriftelijk haar zienswijze naar voren had gebracht, heeft verweerder eiseres bij het primaire besluit onder toepassing van artikel 4.8, eerste lid onder j respectievelijk artikel 4.16, derde lid, onder e, van de CAO Primair Onderwijs strafontslag gegeven, maar bepaalt dat dit ontslag niet zal worden geëffectueerd tenzij eiseres zich in het tijdvak tot 1 juli 2019 wederom aan ernstig plichtsverzuim schuldig maakt in relatie tot het herplaatsingsonderzoek en alle daarbij behorende activiteiten en onderzoeken. Bij het bestreden besluit heeft verweerder dit voorwaardelijk strafontslag na heroverweging omgezet in een schriftelijke berisping.
3. Eiseres kan zich ook hiermee evenwel niet verenigen. Daartoe heeft zij – in de kern samengevat ‒ aangevoerd dat de verwijten die haar door verweerder worden gemaakt feitelijke grondslag missen. Volgens eiseres heeft zij het door [# 1] uitgevoerde herplaatsingsonderzoek niet gefrustreerd en heeft zij evenmin meerdere dienstopdrachten genegeerd.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2017:1914) de bestuursrechter niet op alle aangevoerde gronden hoeft in te gaan, maar zich kan beperken tot de kern daarvan. Voorts is voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire maatregel aanleiding kan geven volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2018:2555) noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan.
4.1
Aan de berisping ligt het volgende ten grondslag. In de eerste plaats verwijt verweerder eiseres dat het nieuw op te starten herplaatsingsonderzoek door [# 1] door toedoen van eiseres ernstig is bemoeilijkt en uiteindelijk mislukt. In de kern is dit verwijt tweeledig. Enerzijds stelt verweerder namelijk dat eiseres ten onrechte ervanuit ging dat van haar werd verlangd om haar blokkeringsrecht op te geven en anderzijds dat eiseres door [# 1] in haar emails aan te vallen en te diskwalificeren [# 1] ertoe heeft aangezet om de door [stichting] gegeven opdracht te annuleren. In de tweede plaats heeft eiseres volgens verweerder meerdere dienstopdrachten geneerd. Gelet op hetgeen hierover in het bestreden besluit staat vermeld gaat het in de kern om een drietal zaken. Namens [stichting] is aan eisers gevraagd goedkeuring te verlenen aan de onderzoeksopzet en haar steeds op de hoogte te houden van het verdere verloop. Eisers heeft zich volgens verweerder hieraan niet gehouden. Voorts is eiseres pas na een herhaalde opdracht op de uitnodiging voor het gesprek op 17 december 2018 ingegaan en heeft zij zich ondanks de opdracht daartoe niet ingespannen om het vertrouwen van [# 1] terug te winnen.
Het blokkeren van het herplaatsingsonderzoek
4.2
Gelet op de stukken, in het bijzonder de zich in het dossier bevindende emails, moet als vaststaand worden aangenomen dat de communicatie tussen [# 1] en eiseres niet altijd even geruisloos is verlopen. Eiseres had – blijkens de emails – een aantal vragen van inhoudelijke aard en zij wilde daar, alvorens haar toestemming te verlenen voor de onderzoeksopzet, eerst antwoord op, terwijl [# 1] zich juist naar eiseres formeel opstelde en eerst de toestemmingsverklaring van haar wenste te ontvangen zodat in een intake-gesprek een en ander met eiseres zou kunnen worden besproken. Anders dan verweerder kennelijk heeft verondersteld wenste eiseres niet alleen antwoord op de vraag of zij met de toestemmingsverklaring ook haar blokkeringsrecht zou verliezen (de rechtbank gaat ervan uit dat deze kwestie met de email van [# 1] van 29 november 2018 voor eiseres was opgelost), maar ook waarom door [# 1] een psychiatrisch onderzoek noodzakelijk werd geacht. Anders dan kennelijk verweerder, is de rechtbank van oordeel dat begrijpelijk is te achten dat eiseres ook op dat punt opheldering wenste te krijgen alvorens haar toestemming te geven aan de onderzoeksopzet. Zo’n onderzoek is immers ingrijpend van aard en eiseres is in beginsel slechts dan verplicht om zich hieraan te onderwerpen indien daarvoor goede gronden aanwezig zijn. Te billijken valt dan ook dat eiseres daarover eerst meer informatie wenste te verkrijgen van [# 1] . Hoe de communicatie tussen eiseres en [# 1] vervolgens is verlopen is op basis van de stukken niet volledig vast te stellen omdat een en ander ook via de telefoon heeft plaatsgevonden, vast staat evenwel dat eiseres zich gaandeweg steeds meer ging irriteren aan de formele houding van [# 1] en dat ook niet heeft kunnen verbloemen in haar reacties op de emails van [# 1] . Dat eiseres zich daarbij niet altijd even diplomatiek heeft uitgedrukt, rekent de rechtbank eiseres evenwel niet zo zwaar aan dat op grond daarvan een disciplinaire maatregel gerechtvaardigd zou kunnen worden geacht. In zoverre is er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende feitelijke grondslag voor het verwijt dat eiseres zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim, laat staan ernstig plichtsverzuim.
Het negeren van meerdere dienstopdrachten
4.3
Voor zover eiseres wordt verweten dat zij eerst na herhaalde opdracht daartoe op de uitnodiging voor het gesprek op 17 december 2018 is ingegaan, levert dit evenmin plichtsverzuim op. Eiseres is immers op het gesprek verschenen. Indien de herhaalde opdracht zou moeten worden aangemerkt als een waarschuwing (eiseres wordt er in de email van 17 december 2018 op gewezen dat indien zij desondanks niet zou verschijnen, dit zou worden beschouwd als ernstig plichtsverzuim), dan heeft eiseres deze waarschuwing ter harte genomen door vervolgens toch te verschijnen op 17 december 2018. Van plichtsverzuim kan daarom op dit punt geen sprake zijn.
4.4
Hetgeen eiseres overigens wordt verweten kan de bestreden disciplinaire maatregel naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf bezien evenmin dragen. Voor zover eiseres wordt verweten dat zij geen goedkeuring heeft verleend aan de onderzoeksopzet van [# 1] , heeft dit geen zelfstandige betekenis, maar ligt dit in het verlengde van het reeds in rechtsoverweging 4.2 door de rechtbank besproken handelen en moet dit worden gezien in het licht van hetgeen er in de verhouding tussen eiseres en [# 1] aan ruis was ontstaan. Het verwijt aan eiseres dat zij [stichting] niet op de hoogte zou hebben gehouden van het verdere verloop van het onderzoek mist feitelijke grondslag en dat geldt ook voor het verwijt dat zij zich niet heeft ingespannen om het vertrouwen van [# 1] terug te winnen. Dit laatste is kennelijk onderwerp van gesprek geweest op 17 december 2018, maar van dit gesprek is geen verslag gemaakt en onduidelijk is dan ook hoe een en ander richting eiseres is gecommuniceerd. Wat daarvan verder ook zij, vastgesteld moet worden dat op dat moment [# 1] zelf reeds de handschoen in de ring had gegooid door de opdracht van [stichting] te annuleren omdat er een onvoldoende vertrouwensbasis was ontstaan. Onder die omstandigheden had het eerst op de weg van [stichting] als opdrachtgever gelegen om bij [# 1] te informeren of de annulering als definitief moest worden opgevat dan wel of er nog ruimte bestond om het onderzoek voort te zetten, en zo ja onder welke voorwaarden. [stichting] heeft evenwel – zo is desgevraagd ter zitting meegedeeld – nadien zelf verder geen actie meer ondernomen om [# 1] op andere gedachten te brengen. Kort hierna is een ander onderzoeksbureau ‒ [# 2] – ingeschakeld om een belastbaarheidsonderzoek uit te voeren. Op 11 maart 2019 is in dit kader door [# 2] rapport uitgebracht.
5. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treed van het vernietigde bestreden besluit.
2. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
3. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.100,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 20 mei 2019;
- herroept het primaire besluit van 17 januari 2019 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.100,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. J.H.A.C. Everaerts, rechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier.
De uitspraak is gedaan op 1 april 2020.Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.