1.3.Na het voornemen daartoe aan appellant kenbaar te hebben gemaakt en kennis te hebben genomen van zijn zienswijze daarover heeft het college bij besluit van 27 januari 2016 met toepassing van de artikelen 16:1:2:1, eerste lid, en 8:13 van het Ambtenarenreglement 1995 appellant wegens plichtsverzuim met ingang van 28 januari 2016 de straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd. Aan het plichtsverzuim zijn de volgende gedragingen ten grondslag gelegd:
a. het misbruik maken van zijn functie en/of positie als [functie 1] door (samen met zijn directe collega [functie 1] , [A.] ) zijn collega [functie 2] , [B.] , op
10 juli 2015 ertoe te bewegen het formulier tot seponering van de voor [A.] bestemde bekeuring in te vullen met een daarin opgenomen valse reden;
b. het misbruik maken van zijn functie en/of positie als [functie 1] door zijn collega [functie 2] [B.] , tot tweemaal toe op oneigenlijke gronden ertoe te bewegen de voor hem, appellant, bestemde bekeuringen van 9 maart 2015 en 23 maart 2015 te laten seponeren;
c. het misbruik maken van zijn functie en/of positie als [functie 1] door zijn collega [functie 2] , [D.] , ertoe te bewegen de voor de directe collega [functie 1] , [E.] , bestemde bekeuring van 3 maart 2015 met een valse reden te laten seponeren;
d. het zelf met een valse reden laten seponeren van de door hemzelf uitgeschreven voor zijn directe collega [functie 1] , [E.] , bestemde bekeuring van 7 februari 2015;
e. het schromelijk tekortschieten in de uitoefening van zijn functie door gebrek aan verantwoordelijkheids- en integriteitsbesef, waaronder mede begrepen het verwijtbaar niet informeren van zijn leidinggevende(n) over de kennis van het seponeren van voor collega [functie 3] of hem, appellant, bestemde bekeuringen;
f. het zich schuldig maken aan belangenverstrengeling of in ieder geval het wekken van de schijn daarvan.