2.5.Verdeling
2.5.1.De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de tussen de partijen bestaande gemeenschap van goederen wordt verdeeld op de door haar voorgestelde wijze.
2.5.2.De man heeft verzocht te bepalen dat de tussen de partijen bestaande gemeenschap van goederen wordt verdeeld op de door hem voorgestelde wijze.
2.5.3Partijen zijn met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen.
2.5.4.Als peildatum voor het bepalen van de omvang van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap heeft te gelden de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding, te weten 21 maart 2019.
2.5.5.Partijen zijn het er over eens dat als peildatum voor de waardering van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap de datum van feitelijke verdeling zal gelden.
2.5.6.Uit de stukken volgt dat de ontbonden huwelijksgemeenschap in ieder geval bestaat uit de volgende activa en passiva:
a. de echtelijke woning [adres] , alsmede de bijbehorende hypothecaire lening bij de [Bank] (met nummer [nummer] );
b. de inboedel;
c. de bankrekeningen;
d. de polissen.
2.5.7.De rechtbank zal hierna de diverse posten behandelen. Uitsluitend de activa komen voor verdeling in aanmerking. Daarbij wordt opgemerkt dat, voor zover partijen op onderdelen overeenstemming over de (wijze van) verdeling hebben bereikt, er geen wettelijke grondslag is voor een rechterlijke beslissing over de verdeling.
ad a. de echtelijke woning [adres] , alsmede de bijbehorende hypothecaire lening bij de [Bank] (met nummer[nummer]
)
2.5.8.Voorafgaand aan de mondelinge behandeling hebben partijen de waarde van de woning bindend laten taxeren door Makelaardij [Makelaardij] De waarde van de woning bedraagt € 375.000,-. De man wenst deze woning en de daarop rustende hypothecaire geldlening over te nemen indien hij de financiering daarvoor rond kan krijgen.
De man wenst zes maanden de gelegenheid te krijgen om een passende financiering rond te krijgen om de echtelijke woning over te kunnen nemen tegen een waarde van € 375.000,-, in die zin dat de financiering de man in staat moet stellen de helft van de overwaarde per datum overdracht aan de vrouw te voldoen en de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te doen ontslaan. De vrouw stelt dat aan de man een termijn van drie maanden dient te worden gegund om een financiering rond te krijgen die hem niet alleen in staat stelt aan haar de helft van de overwaarde te voldoen en haar uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te doen ontslaan, maar eveneens om het aan haar toekomende vergoedingsrecht uit te keren.
Naar het oordeel van de rechtbank dient de man binnen drie maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand een passende financiering te hebben verkregen om de echtelijke woning over te kunnen nemen tegen een waarde van € 375.000,-, in die zin dat de financiering de man in staat moet stellen het aan de vrouw toekomende deel van de overwaarde per datum overdracht aan haar te voldoen en haar uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te doen ontslaan. Bij het bepalen van het aandeel van de vrouw in de overwaarde van de woning dient het aan de vrouw toekomende vergoedingsrecht op de gemeenschap, conform hetgeen hierna onder r.o. 2.5.21. wordt overwogen, te worden betrokken zodat de overwaarde om die reden als volgt dient te worden verdeeld:
- man: [(waarde woning - restant hypothecaire geldlening – € 40.000,-)] : 2
- vrouw: [(waarde woning - restant hypothecaire geldlening – € 40.000,-)] : 2 + € 40.000,-
Indien de man niet binnen drie maanden aan het hiervoor genoemde heeft voldaan, zal de echtelijke woning door partijen te koop worden gezet, waarbij partijen hun medewerking zullen verlenen aan het verstrekken van een opdracht aan een in onderling overleg aan te wijzen makelaar tot verkoop van de woning. Na de verkoop van de woning wordt na aflossing van de hypothecaire geldlening de eventuele overwaarde tussen partijen bij helfte gedeeld, wederom met inachtneming van het vergoedingsrecht van de vrouw op de gemeenschap.
2.5.10.Tussen partijen is niet in geschil dat er nog boeken, muziek en foto’s te verdelen zijn en dat zij deze verdeling in onderling overleg ter hand zullen nemen. De man betwist wel dat hij met de verdeling van de overige inboedelgoederen is bevoordeeld met een bedrag van
€ 3.000,-, zoals door de vrouw gesteld. Ook de rechtbank volgt de vrouw niet in deze stelling, nu zij daar gezien de betwisting van de man onvoldoende toe heeft gesteld. Het verzoek van de vrouw om een vergoeding wegens overbedeling vast te stellen zal hierna dan ook worden afgewezen.
2.5.11.Niet in geschil tussen partijen is dat het saldo van de volgende op naam van de vrouw, dan wel op beide naam gestelde bank- en spaarrekeningen per peildatum:
- de en/of betaalrekening bij de [Bank] , met nummer [nummer] ;
- de en/of spaarrekening bij de [Bank] , met nummer [nummer] ;
- de betaalrekening bij de [Bank] , met nummer [nummer] ;
- de spaarrekening bij de [Bank] , met nummer [nummer] ; en
- de spaarrekening bij [Bank] , met nummer [nummer] ;
aan haar worden toebedeeld, met verrekening van het saldo per 21 maart 2019 bij helfte.
2.5.12Evenmin is in geschil dat het saldo van de op naam van de man gestelde, dan wel op beide naam gestelde bank- en spaarrekeningen per peildatum:
- de en/of betaalrekening bij de [Bank] , met nummer [nummer] ;
- de spaarrekening bij de [Bank] , met nummer [nummer] ;
aan hem wordt toebedeeld, met verrekening van het saldo per 21 maart 2019 bij helfte.
2.5.13.De rechtbank behoeft ten aanzien van de bankrekeningen zodoende niet te beslissen.
2.5.14.Tussen partijen is niet in geschil dat tot de ontbonden gemeenschap de navolgende drie polissen behoren:
- de kapitaalverzekering bij [verzekering] , met polisnummer [nummer] , met een waarde van € 49.987,- die reeds tot uitkering is gekomen;
- de Risicoverzekering bij [verzekering] , met polisnummer [nummer] , zonder een vorm van vermogensopbouw; en
- de levensverzekering bij [verzekering] , met polisnummer [nummer] .
2.5.15.De [verzekering] is tot uitkering gekomen en de gelden zijn overgemaakt op de [Bank] -
rekening die aan de vrouw is toebedeeld. Tussen partijen is niet in geschil dat de
helft van het bedrag van € 49.987,- door de vrouw aan de man dient te worden voldaan. Ook
is tussen partijen niet in geschil dat de polis betreffende de levensverzekering bij
[verzekering] . dient te worden afgekocht en de afkoopwaarde tussen
hen bij helfte dient te worden verdeeld. Ook ten aanzien van de polissen behoeft de
rechtbank zodoende niet te beslissen.
2.5.16.De vrouw stelt dat zij gedurende het huwelijk driemaal een erfenis heeft ontvangen, waarvan één (die van haar moeder) onder uitsluiting. Uit hoofde van die erfenis is aan haar
– na belastingen – destijds een bedrag uitgekeerd van € 163.786,-. Dit bedrag is overgemaakt op de tot de gemeenschap van goederen behorende bankrekening met nummer [nummer] en daarna doorgestort op een andere tot de gemeenschap behorende bankrekening. De vrouw verzoekt onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad te bepalen dat zij een vergoedingsrecht jegens de gemeenschap heeft gelijk aan dit bedrag. Zij stelt dat de gelden grotendeels zijn besteed aan de gemeenschap. Er heeft een aflossing op de hypothecaire lening plaatsgevonden, er is onderhoud gepleegd aan de woning, er is een auto gekocht en er is onder meer een reis van betaald. Op dit moment resteert nog een bedrag van ongeveer € 83.500,-, aldus de vrouw.
2.5.17.De man heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw. Op grond van de uitspraak van de Hoge Raad komt de vrouw juist geen aanspraak op een vergoeding toe. De man stelt dat de vrouw gedurende het huwelijk het bestuur over de betreffende bankrekening heeft gevoerd en er zelf voor heeft gekozen deze gelden te besteden. Voor zover de vrouw stelt te hebben geïnvesteerd in de echtelijke woning, dient zij dat aan te tonen. Zo ook de andere uitgaven die zij heeft gedaan, nu het voor hem niet mogelijk is te beoordelen of de vrouw met het geld privéschulden of gemeenschapsschulden heeft voldaan. Haar sabbatical van een jaar, dat zij heeft gefinancierd vanuit dit vermogen, betreft volgens de man in ieder geval een privéschuld die niet voor rekening en risico van de gemeenschap komt. Bovendien blijkt uit de door hem overgelegde gegevens van de [Bank] dat het saldo op de bankrekening van de vrouw over de periode 2014 tot 2017 afneemt tot een bedrag van € 17.567,58 op 1 januari 2017. In 2017 is vervolgens op deze rekening weer een bedrag bijgeschreven van € 56.677,77. De man vermoedt dat dit de erfenis van de broer van de vrouw betreft, aan welke erfenis geen uitsluitingsclausule is verbonden en die zodoende in de gemeenschap is gevallen. De vrouw heeft bij gebrek aan stellen en onderbouwen onvoldoende aangetoond dat sprake kan zijn van een recht van reprise, aldus de man.
Bovendien heeft ook hij gedurende het huwelijk een erfenis onder uitsluiting verkregen, zo stelt de man. Hij verzoekt, alleen voor het geval de rechtbank van oordeel is dat aan de vrouw een vergoedingsrecht toekomt, te bepalen dat aan hem eveneens een vergoedingsrecht toekomt. In zijn geval betreft het een bedrag van € 23.800,-.
2.5.18.De rechtbank overweegt als volgt. Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, concludeert de rechtbank dat de vrouw in 2011 een erfenis van haar moeder onder uitsluiting heeft ontvangen, groot € 163.786,- na belastingen. Dit bedrag is overgemaakt op een bankrekening ten name van de vrouw en daarna (ten dele) door haar doorgestort naar een speciaal daarvoor geopende spaarrekening op haar naam bij de [Bank] ( [nummer] ).
2.5.19.Partijen zijn (vóór 1 januari 2018) in gemeenschap van goederen gehuwd en de gemeenschap omvat alle goederen van de echtgenoten bij aanvang van de gemeenschap of nadien verkregen, met uitzondering van “goederen ten aanzien waarvan bij uiterste wilsbeschikking van de erflater of bij gift is bepaald dat zij buiten de gemeenschap vallen”, zoals is bepaald in artikel 1:94 lid 2 onder a BW. Een erfenis onder uitsluiting verkregen, zoals in dit geval door de vrouw, valt dus buiten de gemeenschap. Dat is tussen partijen ook niet in geschil.
2.5.20.De vrouw stelt dat de erfenis grotendeels is besteed aan de gemeenschap, zodat aan haar op grond van het bepaalde in artikel 1:96 lid 4 Burgerlijk Wetboek (BW) een vergoedingsrecht op de gemeenschap toekomt. De vrouw stelt dat uit het arrest van de Hoge Raad van 5 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:504) volgt dat nu er in huwelijksgemeenschap niet of nauwelijks privéschulden voorkomen, het uitgangspunt volgt dat de gelden geacht worden te zijn uitgegeven aan gemeenschapsschulden. Het is volgens de vrouw aan de man om te stellen en te bewijzen dat zij haar privévermogen heeft aangewend om privéschulden te voldoen. De rechtbank volgt de vrouw niet in haar stellingen. Anders dan de vrouw lijkt te stellen, is het bedrag van € 163.786,- niet door vermenging tot het gemeenschapsvermogen gaan behoren. De erfenis is altijd op de privérekening(en) van de vrouw blijven staan. De vrouw kan dan ook geen beroep doen op het bewijsvermoeden dat volgt uit het bepaalde in artikel 1:94 lid 3 (oud) BW (thans lid 5), inhoudende het vermoeden dat de tijdens het huwelijk uit het gemeenschapsvermogen voldane schulden gemeenschapsschulden zijn. Gelet op de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geldt derhalve dat nu de vrouw heeft gesteld dat zij met haar privévermogen gemeenschapsschulden heeft voldaan en de man dit heeft betwist, de bewijslast rust op de vrouw. Dat van privéschulden in het geval van een gemeenschap van goederen, zoals dat van partijen gesloten vóór 1 januari 2018, niet snel sprake zal zijn zoals de vrouw heeft gesteld, doet daaraan niet af. 2.5.21.De vrouw heeft geen inzage gegeven in het verloop van haar privévermogen, de saldi op de op haar naam staande bankrekeningen met nummer [nummer] en [nummer] , dan wel in de wijze waarop zij de betreffende gelden heeft uitgegeven. Dit behoudens voor zover het twee aflossingen op de hypothecaire lening van partijen betreft, zijnde een aflossing van € 23.000,- op 8 februari 2012 en een aflossing van
€ 17.000,- op 20 februari 2014. Ten aanzien van deze aflossingen heeft dan ook te gelden dat een gemeenschapsschuld is voldaan met het privévermogen van de vrouw en dat aan de vrouw daarom een vergoedingsrecht op de gemeenschap toekomt van € 40.000,-. Tot aan dit bedrag kan het verzoek van de vrouw dan ook worden toegewezen. Nu voor het overige niet, althans onvoldoende is gebleken van een vergoedingsrecht van de vrouw op de gemeenschap, zal het verzoek voor het overige worden afgewezen. De rechtbank ziet daarbij geen aanleiding om ten aanzien van hetgeen wordt toegewezen, af te zien van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring, zoals door de man verzocht.
2.5.22.Ook de man heeft tijdens het huwelijk een erfenis onder uitsluiting ontvangen. Wanneer aan de vrouw een vergoedingsrecht wordt toegekend, komt aan hem dat recht ook toe, zo heeft de man gesteld. De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd. Hetgeen de man heeft aangevoerd tegen haar vergoedingsrecht, heeft ook te gelden ten opzichte van dat van hem. De man heeft volgens de vrouw niet inzichtelijk gemaakt op welke bankrekening zijn erfenis is ontvangen, of het in de gemeenschap is gevloeid, waar het aan uit is gegeven en of zij gekend is in de bestedingen.
2.5.23.De rechtbank overweegt als volgt. Hoewel het tussen partijen niet in geschil is dat ook de man een erfenis onder uitsluiting heeft ontvangen, is door de man niet gesteld noch aangetoond dat deze erfenis door vermenging tot het gemeenschapsvermogen is gaan behoren. Zodoende kan er niet van uit worden gegaan dat de erfenis is aangewend voor het voldoen van gemeenschapsschulden. Ook heeft de man niet gesteld noch aangetoond dat hij met de erfenis gemeenschapsschulden heeft voldaan. Bij gebreke daarvan ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank de grondslag voor het toewijzen van een vergoedingsrecht aan de man en zal zijn (voorwaardelijk) verzoek daartoe worden afgewezen.
2.5.24.Ten slotte heeft de man gesteld dat aan de gemeenschap een vergoedingsrecht toekomt ten laste van de vrouw met betrekking tot de erfenis die zij van haar broer heeft ontvangen. Deze erfenis heeft zij in 2015 niet onder uitsluiting verkregen en is zodoende in de gemeenschap gevallen. De vrouw heeft de erfenis, naar de rechtbank begrijpt volgens de man groot € 50.000,-, echter op haar privérekening ontvangen en deze is zodoende feitelijk niet ten goede gekomen aan de gemeenschap, aldus de man. Uit hetgeen ter zitting namens de vrouw naar voren is gebracht omtrent de verschillende vergoedingsrechten, leidt de rechtbank af dat de vrouw verweer voert tegen de stellingen van de man.
2.5.25.De rechtbank stelt vast dat de man geen daadwerkelijk verzoek heeft geformuleerd dat ziet op het namens de man gestelde vergoedingsrecht. Eerst ter zitting heeft de man hierover een stelling ingenomen. De rechtbank is van oordeel dat, voor zover de man geacht moet worden een vordering ter zake te hebben ingesteld, dit dient te worden afgewezen. De rechtbank overweegt daartoe dat de stelplicht en bewijslast van het gestelde vergoedingsrecht op de man rust. Hij beroept zich immers op het rechtsgevolg van die stelling, te weten een vergoeding door de vrouw aan de gemeenschap. Gezien de betwisting door de vrouw had het op de weg van de man gelegen om feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit volgt dat de erfenis van de broer niet aan de gemeenschap ten goede is gekomen. De man heeft enkel een vermoeden geuit dat dit niet het geval is geweest. Daarmee heeft de man naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet aan zijn stelplicht voldaan.