ECLI:NL:RBNHO:2020:2439

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 april 2020
Publicatiedatum
1 april 2020
Zaaknummer
7899094 \ CV EXPL 19-10039
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van schadevergoeding vordering op grond van onrechtmatige daad tussen buren

In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], een vordering ingesteld tegen gedaagde, zijn buurman, met betrekking tot schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad. Eiser stelt dat door verbouwingswerkzaamheden van gedaagde schade is ontstaan aan zijn woning, met name scheuren in de muren en het plafond. Gedaagde heeft de vordering betwist en stelt dat hij niet aansprakelijk is voor de schade. De kantonrechter heeft op 1 april 2020 uitspraak gedaan.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor het causaal verband tussen de schade en de werkzaamheden van gedaagde. Eiser heeft geen rapport van een schade-expert overgelegd en de door hem overgelegde foto’s zijn niet voldoende om het causaal verband aan te tonen. Gedaagde heeft wel een verklaring van een stukadoor overgelegd die stelt dat de werkzaamheden van gedaagde niet de oorzaak van de schade kunnen zijn.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat eiser niet heeft aangetoond dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld en dat de vordering van eiser moet worden afgewezen. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 420,00, vermeerderd met wettelijke rente. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7899094 \ CV EXPL 19-10039
Uitspraakdatum: 1 april 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. M. Raaijmakers
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. N. Mambi

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 2 juli 2019 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 27 februari 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [gedaagde] heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting hebben [eiser] en [gedaagde] bij brieven van 10, 12 en 18 februari 2020 respectievelijk een fax van 19 februari 2020 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn buren van elkaar. [eiser] woont met zijn echtgenote sinds 2007 in de woning aan [adres] te [woonplaats] . [gedaagde] heeft, samen met zijn partner, in 2017 de aan de woning van [eiser] grenzende hoekwoning aan de [adres] te [woonplaats] gekocht. In januari 2018 is [gedaagde] gestart met werkzaamheden aan de woning.
2.2.
Op 6 januari 2018 heeft de echtgenote van [eiser] bij [gedaagde] melding gemaakt van scheurtjes in de muur die grenst aan de woning van [gedaagde] . [gedaagde] is toen mee gaan kijken in de woning van [eiser] en heeft aangeboden de scheurtjes door [stukadoor] (de stukadoor die ook bij [eiser] zou komen stucen, hierna: [stukadoor] ) te laten repareren.
2.3.
[stukadoor] is samen met [gedaagde] medio februari/begin maart 2018 in de woning van [eiser] naar de scheuren gaan kijken.
2.4.
Nadat [stukadoor] op 30 oktober 2018 bij [eiser] langs is geweest, heeft hij een offerte opgemaakt. De offerte, gedateerd op 7 november 2018, vermeldt een totaalprijs van € 2.416,80 inclusief BTW voor het stucen van (i) de wand in de woonkamer in verband met scheuren (€ 361,00), (ii) het plafond in de woonkamer en de uitbouw in verband met scheuren (€ 988,00) en (iii) de rest van het wandwerk in de woonkamer en de keuken (€ 931,00).
2.5.
Later heeft [eiser] door een andere stukadoor ([stukadoor 2]) ook een offert laten opmaken. Deze offerte, die een totaalprijs van € 2.286,06 inclusief BTW vermeldt, is op 16 april 2019 naar [eiser] gestuurd. Op de offerte staan te verrichten werkzaamheden opgenomen ten aanzien van twee wanden en het plafond.
2.6.
Op 27 maart 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser] en [gedaagde] . [gedaagde] heeft tijdens dit gesprek aangeboden om, ondanks dat [stukadoor] had geconstateerd dat de scheuren in de muur bij [eiser] op dezelfde rand zitten als de uitbouw, zoals [gedaagde] die zelf ook had, de reparatie van de scheuren in de aan de woning van [eiser] grenzende muur te vergoeden op basis van de offerte van [stukadoor] , aldus € 361,00 en dat hij bereid is om dit bedrag af te ronden naar € 400,00.
2.7.
Het voorgaande heeft [gedaagde] aan [eiser] bevestigd per WhatsAppbericht van 27 maart 2019 en per e-mail van 18 april 2019. Daarbij is in de e-mail aangegeven dat het aanbod vervalt per 27 april 2019.
2.8.
[eiser] is niet akkoord gegaan met het aanbod van [gedaagde] en is vervolgens onderhavige procedure gestart.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt tot betaling van een schadevergoeding van € 2.628,97 (€ 2.286,06 hoofdsom en € 342,91 buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met de wettelijke rente en de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat door de verbouwing van [gedaagde] schade is ontstaan aan de woning van [eiser] , bestaande uit diverse scheuren in de muren en het plafond. [gedaagde] heeft mondeling schuld erkend en gezegd dat hij dit met de verzekering zou regelen. Omdat de totale schade pas na de verbouwing van [gedaagde] kon worden vastgesteld, is onderling afgesproken op een later moment de schade te begroten. Uit diverse correspondentie valt af te leiden dat [gedaagde] de schade en aansprakelijkheid erkent. Ondanks herhaalde verzoeken om de schadevergoeding te betalen, dan wel tot een minnelijke oplossing te komen, heeft [gedaagde] niets betaald.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering en verzoekt de kantonrechter [eiser] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, althans deze af te wijzen, met veroordeling van [eiser] in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de 8e dag na het wijzen van het vonnis.
4.2.
[gedaagde] voert daartoe – samengevat – primair aan dat hij niet onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld, dat hij geen schade heeft veroorzaakt en dat hij in het geheel niet aansprakelijk is. [gedaagde] heeft geen aansprakelijkheid erkend. Hij heeft slechts aan zijn buren voorgesteld om de kosten voor het herstellen van de aangrenzende muur te vergoeden om de goede vrede te bewaren. [eiser] heeft het causaal verband tussen de scheuren in woning en de verbouwing van [gedaagde] niet bewezen. Subsidiair betwist [gedaagde] de omvang van de door [eiser] gestelde schade.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat in deze zaak – kort gezegd – om de vraag of [gedaagde] op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gehouden is tot betaling van een schadevergoeding aan [eiser] met betrekking tot de schade die volgens [eiser] aan zijn woning is ontstaan door de verbouwing aan de woning van [gedaagde] .
5.2.
De kantonrechter stelt voorop dat [eiser] zijn standpunt dat [gedaagde] aansprakelijkheid zou hebben erkend – tegenover de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] – onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting acht de kantonrechter voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde] slechts uit coulance- overwegingen heeft aangeboden aan [eiser] om de reparatie van de scheuren in de aan de woning van [gedaagde] grenzende muur te vergoeden, zonder daarmee enige aansprakelijkheid te erkennen. Dat standpunt van [eiser] volgt de kantonrechter dan ook niet.
5.3.
Voorts is de kantonrechter met [gedaagde] van oordeel dat [eiser] het causaal verband tussen de scheuren in zijn woning en de verbouwing van [gedaagde] niet heeft aangetoond. Voor zover [eiser] heeft getracht het causaal verband aan te tonen met de door hem als productie 12 overgelegde foto’s, oordeelt de kantonrechter dat het causaal verband hiermee niet kan worden vastgesteld. De kantonrechter kan op basis van deze foto’s immers niet concluderen wat de staat van de muur was vóór de verbouwing van [gedaagde] . Nog daargelaten dat de foto’s niet allemaal op dezelfde manier zijn gemaakt (sommige zijn van veraf genomen, terwijl sommige zijn ingezoomd) kan niet worden vastgesteld wanneer de foto’s zijn gemaakt en of dit foto’s betreffen van een en dezelfde hoek van de woning.
5.4.
Van [eiser] , als eisende partij, had verwacht mogen worden dat hij – gelet op de onderhavige discussie tussen partijen – een rapport door een schade-expert zou hebben laten opstellen, waarin een antwoord op de vraag zou worden gegeven hoe de scheuren in zijn woning zijn ontstaan. Dat heeft [eiser] nagelaten. Dit terwijl door [gedaagde] bij de conclusie van antwoord wel een verklaring van [stukadoor] is overgelegd, waarin onder meer is verklaard dat (i) naar zijn mening de werkzaamheden die zijn uitgevoerd bij [gedaagde] onmogelijk de scheuren bij [eiser] hebben kunnen veroorzaken, omdat geen sprake is van werkzaamheden aan de constructie of de fundering van de woning en (ii) de plek van de scheuren en de manier waarop de scheuren over het plafond doorlopen duiden op de werking van de aanbouw. Daarnaast heeft [stukadoor] in een aanvullende verklaring van 19 februari 2020 nog geschreven dat [gedaagde] , voordat zijn woning was gestuct, op dezelfde plaats als [eiser] scheuren in de muur had, op de aanhechting van de aanbouw. Ook schrijft [stukadoor] dat deze scheuren na het stucen niet meer zichtbaar waren, maar dat hij heeft begrepen dat deze – twee jaar later – inmiddels weer zichtbaar zijn.
5.5.
Nog daargelaten dat [eiser] heeft nagelaten te onderbouwen wat de kantonrechter zou moeten afleiden uit de door hem overgelegde schriftelijke getuigenverklaringen, terwijl de eisen van een behoorlijke rechtspleging meebrengen dat een partij die een beroep wil doen op uit bepaalde producties blijkende feiten en omstandigheden, dit op een zodanige wijze moet doen dat voor de kantonrechter duidelijk is welke stellingen hem of haar ter beoordeling worden voorgelegd en dat voor de wederpartij duidelijk is waartegen zij zich dient te verweren (ECLI:NL:HR:2017:404), is de kantonrechter van oordeel dat met deze verklaringen – tegenover het gemotiveerde verweer van [gedaagde] – het causaal verband niet als aangetoond kan worden beschouwd. Het door [eiser] slechts in algemene bewoordingen gedane bewijsaanbod wordt gepasseerd.
5.6.
Het voorgaande betekent dat niet kan worden toegekomen aan de vraag of een schadevergoeding toewijsbaar is.
5.7.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiser] zal afwijzen.
5.8.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser] , omdat hij ongelijk krijgt. Daarbij wordt [eiser] ook veroordeeld tot betaling van € 105,00 aan nasalaris, voor zover daad- werkelijk nakosten door [gedaagde] worden gemaakt. De gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op een bedrag van € 420,00 aan salaris van de gemachtigde van [gedaagde] , vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van € 105,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [gedaagde] worden gemaakt;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.P. Ruitinga, kantonrechter en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. W. Aardenburg op bovengenoemde datum, in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter