ECLI:NL:RBNHO:2020:2434

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 maart 2020
Publicatiedatum
1 april 2020
Zaaknummer
C/15/300023 / KG ZA 20-124
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over erfdienstbaarheid van voetpad en de benodigde breedte daarvan

In deze zaak, die op 27 maart 2020 door de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, gaat het om een geschil over de erfdienstbaarheid van een voetpad. Eisers, die gebruik maken van de Steeg als toegang tot hun achtertuinen, stellen dat de gedaagden, die sinds september 2019 eigenaar zijn van de percelen, de breedte van de Steeg hebben versmald van 1,90 meter naar 0,90 meter. Dit zou hen in hun gebruik van de erfdienstbaarheid beperken. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de benodigde breedte voor het genot van de erfdienstbaarheid op 1,50 meter moet worden vastgesteld. De eisers vorderen dat de gedaagden binnen 14 dagen na betekening van het vonnis de Steeg in de oude staat herstellen, zodat deze weer 1,90 meter breed is. Gedaagden hebben als verweer aangevoerd dat er geen spoedeisend belang is en dat de zaak zich niet leent voor kort geding. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er wel degelijk sprake is van spoedeisend belang, gezien de gebruiksmogelijkheden van de Steeg en de verkoop van het perceel van gedaagden. De voorzieningenrechter heeft de vordering van eisers toegewezen en gedaagden veroordeeld om de breedte van de Steeg te herstellen en in de proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/300023 / KG ZA 20-124
Vonnis in kort geding van 27 maart 2020
in de zaak van

1.[eiser1],

wonende te [woonplaats],
2.
[eiser2],
wonende te [woonplaats],
3.
[eiser3],
wonende te [woonplaats],
4.
[eiser4],
wonende te [woonplaats],
5.
[eiser5],
wonende te [woonplaats],
6.
[eiser6],
wonende te [woonplaats],
7.
[eiser7],
wonende te [woonplaats],
8.
[eiser8],
wonende te [woonplaats],
9.
[eiser9],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. P.F.P. Nabben te Haarlem,
tegen

1.[gedaagde1],

wonende te [woonplaats],
2.
[gedaagde2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. S.K. Tuithof te Haarlem.
Partijen zullen hierna allen worden aangeduid met hun respectieve achternamen. Gezamenlijk zullen partijen enerzijds [eiser1] c.s. en anderzijds [gedaagde1] c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties
  • de brief van mr. Tuithof van 11 maart 2020 met producties
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitaantekeningen van mr. Nabben namens [eiser1] c.s.
  • de pleitnota van mr. Tuithof namens [gedaagde1] c.s.
  • de bezichtiging en plaatsopneming
  • de aanhouding ten behoeve van het beproeven van een minnelijke regeling
  • het verzoek om vonnis te wijzen.
1.2.
Na uitroeping van de zaak zijn verschenen:
  • [eiser6]
  • [eiser8]
  • [eiser4]
  • mr. Nabben voornoemd, vergezeld van kantoorgenoot mr. Dubach
  • [gedaagde1]
  • [gedaagde2]
  • mr. Tuithof voornoemd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde1] c.s. zijn sinds september 2019 eigenaar van de percelen kadastraal bekend Heemstede A-5041 (‘het woonerf’) en A-5200 (‘de Steeg’), welke percelen door [gedaagde1] c.s. kadastraal zijn samengevoegd tot het nieuwe perceel A-10477, een en ander zoals op onderstaande kadastrale kaarten schematisch is weergegeven:
2.2.
Op het perceel voorheen kadastraal bekend als A-5200 is op 5 januari 1965 gevestigd een erfdienstbaarheid, welke als volgt in de aktes is opgenomen:
“(…)
het servituut van voetpad van en naar de Hendrik de Keyserlaan, waaronder begrepen het recht van overgang met een rijwiel, een kruiwagen en andere vervoermiddelen van geringe omvang aan de hand voortbewogen.
2.3.
[eiser1] c.s. gebruiken de Steeg als achterom, in die zin dat deze hen toegang biedt tot hun respectieve achtertuinen.
2.4.
[gedaagde1] c.s. hebben de woning na aankoop verbouwd en de bijbehorende tuin heringericht, waarbij de bestaande heg is vervangen door een nieuwe houten schutting. Als gevolg van de herinrichting van de tuin is de Steeg smaller geworden, in die zin dat de breedte van de Steeg – voor zover deel uitmakend van het perceel van [gedaagde1] c.s. – overal ca. 90 cm is.

3.Het geschil

3.1.
[eiser1] c.s. vordert:
dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
A.
gedaagden veroordeelt om binnen 14 dagen na betekening van het in deze procedure te wijzen vonnis ervoor zorg te dragen dat het pad voorheen kadastraal bekend A-5200, thans deel uitmakend van perceel A-10477 in de oude staat hersteld wordt ten behoeve van de daarop gevestigde erfdienstbaarheid, inhoudende dat het pad 1,90 meter breed is,
en gedaagden – eveneens uitvoerbaar bij voorraad – hoofdelijk veroordeelt in de kosten van deze procedure inclusief nakosten, en voorts onder de bepaling dat gedaagden hoofdelijk de rente ex art. 6:119 BW over deze proces- en nakosten zijn verschuldigd wanneer deze niet binnen 14 dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis aan eisers zijn voldaan.
3.2.
[eiser1] c.s. legt aan haar vordering – kort gezegd – ten grondslag dat de breedte van de Steeg is afgenomen van ca. 1m90 tot ca. 0m90, welke afname zij op grond van art. 5:73 lid 1 BW niet hoeven te dulden. De erfdienstbaarheid is immers te goeder trouw geruime tijd zonder tegenspraak gebruikt als overpad met een breedte van 1m90, aldus [eiser1] c.s.
3.3.
[gedaagde1] c.s. voert – samengevat – tot haar verweer aan dat geen sprake is van een spoedeisend belang, de zaak zich niet leent voor kort geding, de akte duidelijk is wat betreft de daarin tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling, de breedte van de Steeg daarvoor niet relevant is en dat [gedaagde1] c.s. op grond van art. 5:73 lid 2 BW in hun recht stonden om een ander gedeelte van het erf aan te wijzen dan waarop de erfdienstbaarheid dient te worden uitgeoefend, nu deze verplaatsing zonder vermindering van genot voor [eiser1] c.s. mogelijk is, aldus nog steeds [gedaagde1] c.s..
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
Het verweer van [gedaagde1] c.s. dat [eiser1] c.s. in casu geen spoedeisend belang bij hun vordering hebben, zal de voorzieningenrechter passeren. [eiser1] c.s. stellen beperkt te worden in de gebruiksmogelijkheden daarvan de Steeg, welke mogelijkheden bedoeld zijn voor dagelijks gebruik. Bovendien staat het perceel van [gedaagde1] c.s. te koop. Hiermee is het spoedeisend belang gegeven.
Geschikt voor behandeling in kort geding
4.2.
Op grond van artikel 254 Rv is de voorzieningenrechter bevoegd een onmiddellijke voorziening bij voorraad te geven in alle spoedeisende zaken waarin dat gelet op de belangen van partijen wordt vereist. Volgens [gedaagde1] c.s. is de gevraagde vordering feitelijk een verklaring voor recht en dus geen voorzieningen bij voorraad. [gedaagde1] c.s. miskennen met dit verweer dat de vordering slechts strekt tot het verplaatsen van de schutting. Een dergelijke vordering leent zich prima voor een kort geding. Anders dan [gedaagde1] c.s. stellen, ontstaat met het verplaatsen van de schutting bovendien geen onomkeerbare situatie. Het is waar dat er mogelijk sprake is van kapitaalvernietiging, als in een bodemprocedure mocht blijken dat de schutting toch (weer) teruggeplaatst moet worden, maar dat is niet hetzelfde als onomkeerbaarheid.
Inhoudelijke beoordeling
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een erfdienstbaarheid ten laste van het perceel van [gedaagde1] c.s., zij het dat [gedaagde1] c.s. deze erfdienstbaarheid slechts hebben erkend ten aanzien van die gedaagden die daarvan bewijs hebben aangedragen in de vorm van het overleggen van hun eigendomsakte. Dat zijn eisers 2,3 ([eiser2] en [eiser3]), 6, 7 ([eiser6] en [eiser7]), 8 en 9 ([eiser8] en [eiser9]). Voor de toewijzing van de vordering maakt het geen verschil of alle omwonenden van de Steeg, of slechts enkelen aanspraak kunnen maken op het recht van voetpad. De schutting moet immers of wel of niet worden verplaatst. De voorzieningenrechter roept hierbij in herinnering dat met deze uitspraak geen verklaring voor recht omtrent de erfdienstbaarheid wordt gegeven.
4.4.
Concreet gaat het om een erfdienstbaarheid van voetpad om over dat perceel van en naar de Hendrik de Keyserlaan te komen en te gaan. Wat partijen verdeeld houdt, is de breedte van dat voetpad en of het [gedaagde1] c.s. al dan niet vrij staat om die breedte aan te passen. Op grond het eerste lid van artikel 5:73 BW worden de inhoud van de erfdienstbaarheid en de wijze van uitoefening bepaald door de akte van vestiging en, voor zover in die akte regels daaromtrent ontbreken, door de plaatselijke gewoonte. Is een erfdienstbaarheid te goeder trouw geruime tijd zonder tegenspraak op een bepaalde wijze uitgeoefend, dan is in geval van twijfel deze wijze van uitoefening beslissend.
4.5.
De voorzieningenrechter kijkt dus in de eerste plaats naar de akte van vestiging. Bij de uitleg van die akte, komt het aan op de partijbedoeling die in de akte tot uitdrukking is gebracht. Deze partijbedoeling moet worden afgeleid uit de in de akte gebruikte bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte (HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1511; HR 19 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ2904; HR 22 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM8933).
4.6.
Over een bepaalde (minimum)breedte is in de akte niets opgenomen. Wel is opgenomen dat de erfdienstbaarheid bestaat uit het recht van voetpad, “
waaronder begrepen het recht van overgang met een rijwiel, een kruiwagen en andere vervoermiddelen van geringe omvang aan de hand voortbewogen”. De partijbedoeling is daarmee helder: de gebruikers van het pad dienen tenminste met een fiets aan de hand vanuit hun (achter)tuin van en naar de Hendrik de Keyserlaan te (kunnen) gaan. Desgevraagd hebben beide partijen daarbij aangegeven dat bij ‘vervoermiddelen van geringe omvang’ – naast een kruiwagen – in ieder geval gedacht moet worden aan een bakfiets, scooter en brommer.
4.7.
Zowel uit de door [gedaagde1] c.s. ter zitting getoonde filmpjes als uit eigen waarneming tijdens de plaatsopneming is het de voorzieningenrechter gebleken dat het bij de huidige plaatsing van de schutting niet goed genoeg mogelijk is om zich met een vervoermiddel van geringe omvang door te steeg voort te bewegen. Anders dan [gedaagde1] c.s. heeft aangevoerd, is de breedte van de Steeg dan ook wel degelijk relevant voor de partijbedoeling ten aanzien van de gevestigde erfdienstbaarheid. De Steeg dient immers een zodanige breedte te hebben dat de erfdienstbaarheid genoten
kánworden. De voorzieningenrechter stelt de benodigde breedte voor het genot van de erfdienstbaarheid in redelijkheid op een breedte van 1m50.
4.8.
[gedaagde1] c.s. hebben er nog op gewezen dat de eigenaar van het dienende erf op grond van art. 5:73 lid 2 BW een ‘ander gedeelte van het erf’ kan aanwijzen voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid. Dat is juist, maar laat onverlet dat dat gedeelte voldoende breed moet zijn, 1m50 dus.
4.9.
De vordering van [eiser1] c.s. strekt ertoe dat de schutting zodanig wordt teruggeplaatst in de tuin van [gedaagde1] c.s. dat een breedte van de Steeg van 1m90 wordt gerealiseerd. Daartoe voeren [eiser1] c.s. aan dat dat de breedte is ‘zoals die al sinds jaar en dag was’. Uit de door [eiser1] c.s. overgelegde stukken, waaronder foto’s, kan de voorzieningenrechter echter niet met zekerheid vaststellen dat de Steeg in het verleden een zodanige breedte had. Ook de verklaringen van (voormalige) bewoners zijn wat dat betreft niet eenduidig.
4.10.
De door [eiser1] c.s. aangevoerde grondslag van verkrijgende verjaring stuit reeds af op wat hiervoor onder 4.9 is geoordeeld en kan daarom verder onbesproken blijven. Al het voorgaande leidt ertoe dat de vordering zal worden toegewezen op de wijze zoals bij de beslissing vermeld.
4.11.
[gedaagde1] c.s. zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser1] c.s. worden begroot op:
- betekening oproeping € 105,03
- griffierecht 304,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.389,03

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde1] c.s. om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis ervoor zorg te dragen dat het pad voorheen kadastraal bekend A-5200, thans deel uitmakend van perceel A-10477 ten minste 1,50 meter breed is,
5.2.
veroordeelt [gedaagde1] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [eiser1] c.s. tot op heden begroot op € 1.389,03, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde1] c.s. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
weigert het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Sicking en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. A.H. Schotman in tegenwoordigheid van de griffier op 27 maart 2020. [1]

Voetnoten

1.Conc.: [concipiënt_initialen]