ECLI:NL:RBNHO:2020:2418

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 maart 2020
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
C/15/298225 / HA RK 20-7
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voldoende belang bij tweede voorlopig getuigenverhoor in exact dezelfde kwestie en van dezelfde getuigen

In deze beschikking van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, is op 18 maart 2020 een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor behandeld. Verzoekster, Vrieshorst Project B.V., heeft het verzoek ingediend tegen de verweersters Bot Bouw B.V. en P. Jorritsma Beheer B.V. De zaak betreft een geschil over een intentieovereenkomst en de daaropvolgende verkoop van percelen grond. Vrieshorst stelt dat er onrechtmatig is gehandeld door Bot en [C.], die zonder Vrieshorst en TOVV te informeren, een koopovereenkomst met [C.] hebben gesloten. Dit zou hebben geleid tot schade voor Vrieshorst, die zij begroot op € 403.007,--. De rechtbank oordeelt dat er voldoende belang is voor Vrieshorst om een tweede voorlopig getuigenverhoor te houden, ondanks het verweer van Bot dat er al een getuigenverhoor heeft plaatsgevonden. De rechtbank wijst het verzoek toe, omdat Vrieshorst voldoende heeft aangetoond dat er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat ook Bot en [C.] een verwijt van onrechtmatig handelen treft. De rechtbank benadrukt dat het verzoek niet in strijd is met de goede procesorde en dat er geen sprake is van misbruik van bevoegdheid. De beschikking is openbaar uitgesproken door de rechters E.B. de Vries - Van den Heuvel en H.A. Pott Hofstede.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rekestnummer: C/15/298225 / HA RK 20-7
Beschikking van 18 maart 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VRIESHORST PROJECT B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verzoekster,
advocaat mr. E.J. Woud te Hoorn,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOT BOUW B.V.,
gevestigd te Heerhugowaard,
verweerster,
advocaat mr. A. de Groot te Alkmaar,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
P. JORRITSMA BEHEER B.V.,
gevestigd te Purmerend,
verweerster,
vertegenwoordigd door [C.].
Verzoekster zal hierna worden aangeduid als Vrieshorst. Verweerster zullen hierna worden aangeduid als Bot en [C.].

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift,
  • de brief van mr. De Groot van 29 januari 2020,
  • de mondelinge behandeling.
1.2.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 25 februari 2020 zijn verschenen:
  • [A.], bestuurder van Vrieshorst, bijgestaan door mr. Woud voornoemd,
  • de heer [B.], directeur en enig aandeelhouder van Bot, bijgestaan door mr. De Groot voornoemd,
  • de heer [C.], directeur en enig aandeelhouder van [C.].
1.3.
De beschikking is bepaald op heden.
2. De feiten
2.1.
In een intentieovereenkomst van 27 januari 2016 (hierna: de Intentieovereenkomst) zijn [C.], handelend namens P. [C.] Beheer B.V. (hierna: [C.]) enerzijds en [A.], handelend namens Vrieshorst, en [D.] (hierna: [D.]), handelend namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TOVV B.V. (hierna: TOVV), anderzijds onder meer het volgende overeengekomen:
“(..)
1.
Vrieshorst/TOVV heeft de intentie om over te gaan tot de koop van een perceel grond met opstallen uit het eigendom van [C.] gelegen te [perceel], tezamen ca. 3505 m2 (..) welk perceel [C.] bereid is aan Vrieshorst/TOVV te verkopen en te leveren.
2.
De koopprijs bedraagt € 1.750.000,-- k.k. (..). Deze wordt door of namens Vrieshorst/TOVV bij de levering aan [C.] betaald. Voorwaarde voor de koop/levering is het verkrijgen van een onherroepelijke omgevingsvergunning voor het bouwplan van Vrieshorst/TOVV voor 54 woningen.
3.
Vrieshorst/TOVV verplicht zich alles in het werk te stellen om zo snel als mogelijk de onherroepelijke omgevingsvergunning te verkrijgen. Het bouwplan van 54 woningen sluit naadloos aan bij de reeds door de gemeente Purmerend gemaakt plannen van het gehele gebied.
4.
Alle kosten van de ontwikkeling van het bouwplan, waaronder begrepen het verkrijgen van de onherroepelijke omgevingsvergunning zijn voor rekening van Vrieshorst/TOVV, alsook de kosten van notaris Slagman te Leeuwarden en makelaar Kocken (afspraak € 15.000,--).
(..)”
2.2.
In januari 2017 hebben Vrieshorst en TOVV afgesproken dat Vrieshorst haar aandeel in het hierboven beschreven project betreffende de ontwikkeling van een bouwplan voor het perceel grond gelegen aan de [perceel] (hierna: het Project) zou beëindigen en dat TOVV het Project zou voortzetten. Daarbij hebben deze partijen afgesproken dat Vrieshorst nog wel een bedrag van in totaal € 356.950,-- (inclusief BTW) zou ontvangen aan fee en kosten, zodra [C.] de grond zou leveren. Partijen hebben hun afspraken vastgelegd in een e-mail van 23 januari 2017.
2.3.
Uiteindelijk hebben de afspraken als vastgelegd in de e-mail van 23 januari 2017 geen doorgang gevonden omdat [C.] de percelen [perceel] (hierna: de percelen) heeft verkocht aan [B.].
2.4.
Op verzoek van Vrieshorst heeft in de zaak tegen TOVV B.V., [D.] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Michiel Post Architecten B.V. op 22 augustus 2019 een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden over welke feiten en/of omstandigheden zich in 2017 hebben afgespeeld in de relatie tussen TOVV en [C.] en in de relatie tussen TOVV, [C.] en [B.] (hierna: de eerdere getuigenverhoren). Meer in het bijzonder zijn getuigen gehoord over de vraag welke feiten en/of omstandigheden in 2017 hebben geleid tot het niet-doorgaan van de overdracht van de percelen aan TOVV. Vrieshorst stelde zich hierbij op het standpunt dat zowel sprake was van een toerekenbare tekortkoming van TOVV in de nakoming van de verplichtingen uit de overeenkomst die TOVV met Vrieshorst had gesloten, als van (potentieel) onrechtmatig handelen door de bestuurders van TOVV, [D.] en M. Post, waardoor deze bestuurders als zodanig in persoon (mede) aansprakelijk kunnen worden gehouden voor de schade die Vrieshorst heeft geleden. Die schade wordt door Vrieshorst begroot op € 403.007,-- (€ 356.950,-- + wettelijke rente + buitengerechtelijke kosten). Als getuigen zijn gehoord [C.], [B.] en [G.]. In de processen-verbaal van de getuigenverhoren is, voor zover van belang, onder meer het volgende naar voren gekomen.
Proces-verbaal getuige [C.]
(…) U houdt mij voor dat in januari 2017 tussen TOVV en Vrieshorst zou zijn afgesproken dat Vrieshorst haar aandeel in het project zou beëindigen en TOVV het verder alleen zou voortzetten. Ik ben daarvan op de hoogte gesteld; in denk in juni 2017. In een e-mail tussen TOVV en Vrieshorst van 23 januari 2017 wordt levering van de grond verwacht door TOVV binnen 4 weken. Ik weet daar niet van. Later wordt in correspondentie tussen hen gesproken over een overdracht in november/december 2017. Dat klopt wel.
De prijs werd in 2017 verhoogd. [D.] had dat zelf aan mij voorgesteld. Er werden nog enkele wijzigingen in de conceptkoopovereenkomst aangebracht. Zo was gedurende dat jaar bepaald dat TOVV bij ondertekening van het contract 10% van de koopsom zou aanbetalen en later dat afname in januari 2018 zou plaatsvinden, maar ik kreeg maar steeds niet de garantie dat de financiën rond waren. Vanwege mijn twijfels informeerde ik in december 2017 bij de partner van [D.], de heer
[E.], hoe het zat. [E.] vertelde mij dat hij en [D.] een afspraak hadden met het Spoorweg Pensioenfonds. Dat ging over de vraag of dat fonds de aanbetaling kon regelen.
Ik belde daarop met de heer [F.] van dat fonds, die bevestigde dat door [D.] die vraag bij hem was neergelegd. Over die vraag was nog geen beslissing genomen; dat moest op directieniveau besproken worden. Een paar dagen later, half december 2017, belde ik opnieuw met dat fonds en hoorde ik dat negatief was beslist op dat verzoek. Dezelfde tijd, ook in december 2017, werd ik door de heer [B.] benaderd met het aanbod dat Bot BV het perceel zou kopen. Hij wilde al in december 2017 het contract tekenen en de aanbetaling regelen. Ik heb toen in december 2017 de overeenkomst met Bot BV getekend en ik ontving de aanbetaling. Dat was vlak voor de kerst. Ik vermoed op 20 of 2l december 2017. De koopsom was dezelfde als die ik met [D.] was overeengekomen:
€ 1.875.000. De overdracht van de grond heeft tot op heden niet plaatsgevonden. Ik weet niet hoe het komt dat de naam van Bot BV al wel genoemd wordt in het Kadaster. Voor de aanbetaling van
deze koop ben ik bij de notaris geweest.
Ik heb [D.] in december 2017 geïnformeerd dat ik aan Bot BV ging verkopen. Ik denk dat
ik dat deed een paar dagen na het tekenen.
(…)
In april 2018 werd ik benaderd door De Vries. Hij wilde langskomen om te horen wat er gebeurd was. Het contact dat ik daarvoor met hem had, zal van begin 2017 zijn geweest. Verder ontving ik nog (vermoedelijk) in maart 2017 een cc van een e-mail van De Vries aan [D.], dat de aan hem verschuldigde kosten nog niet betaald waren. Dat was de eerste keer dat ik die bedragen las; ik bedoel de deal tussen De Vries en [D.]. U leest mij voor een e-mail van [D.] aan De Vries van 18 december 2017 (productie 3 bij verzoek). Daarin wordt gezegd dat TOVV met de laatste stapjes bezig is, dat de financiering rond is en wij verder kunnen. Ik reageer daarop door te zeggen dat ik toen geen weet had dat de financiering van TOVV rond was.
(…)
Proces-verbaal getuige [B.]
(…) Het is juist dat Bot BV als koper een overeenkomst heeft gesloten met [C.] BV betreffende de verkoop van de percelen [perceel]. Die overeenkomst werd getekend op 18 december 2017. U vraagt mij of dat de ontwikkeling van een bouwplan betrof van 54 woningen. Dat zou kunnen, maar ik twijfel.
Het getal 67 woningen herken ik wel. Overeenstemming over deze koop werd bereikt tussen 7 december en 18 december 2017. De grond is nog niet daadwerkelijk aan ons getransporteerd. De koopovereenkomst is getekend en de afgesproken aanbetaling is door Bot BV betaald. Ik was als enig onderhandelaar namens Bot BV bij deze aankoop betrokken. Ik denk dat Bot BV voor het eerst bij dit project betrokken werd in het eerste kwartaal van 2016. Ik werd toen door de heer [D.] van TOVV benaderd. Ik heb nooit met Jan de Vries gesproken; wij ontmoetten elkaar hier voor het eerst in deze rechtbank. De stand van zaken in 2016 was dat TOVV een aannemer zocht voor de realisatie van een project op dit perceel. Wij zouden als aannemer (en niet als medekoper) de bouw realiseren. Ik heb in die periode nooit met [C.] of [C.] BV gesproken. Ik zat in het bouwteam evenals [D.], met wie ik veel sprak. De insteek was dat de realisatie van dit project zou
plaatsvinden in februari 2017. In november 2016 kwam uit dat de bestemming van de locatie niet geschikt was voor woningen. Dat betekende dat februari 2017 niet haalbaar was en dat terwijl het bouwplan al eind 2016/begin 2017 was afgestemd. Het is de taak van de ontwikkelaar om de bestemming en de vergunning te regelen. Dat is tot op de dag van vandaag niet gebeurd.
In 2016 was ik niet op de hoogte van een overeenkomst tussen TOVV en Vrieshorst. [D.] sprak soms over “een partner”, maar ik wist niet wie dat was. Dat ging mij niet aan. Bot BV heeft nooit een omgevingsvergunning voor dit perceel aangevraagd. Ik weet dat [D.] deze heeft aangevraagd, maar die is door gemeente Purmerend niet ontvankelijk verklaard. Ik schat in dat dat gebeurde eind 2016, begin 2017. Ik wist destijds van het bestaan van een intentieovereenkomst, die [C.] BV met betrekking tot deze grond had gesloten en waarbij TOVV partij was. Ik vermoed dat deze overeenkomst nooit tot resultaat heeft geleid, omdat door TOVV niet werd afgenomen. Ik kan slechts gissen waarom dat het geval was. Ik vermoed omdat men geen omgevingsvergunning/bestemming had en je moet voor zo’n project natuurlijk het geld hebben.
U vraagt mij hoe de aankoop door Bot BV in zijn werk ging. Eind 2016 kwamen wij er achter dat er geen bestemming op het perceel rustte. Ook in 2017 kwam die bestemming er niet en nam TOVV niet af. Uit de correspondentie, waarover ik beschik, blijkt dat ik vaak aan TOVV vroeg wat de stand van zaken was en daarop kreeg ik nooit een duidelijk antwoord. Eind 2017 had ik er inmiddels 2 jaar tijd ingestoken. Ik wilde dit project niet laten mislukken en dus zei ik [D.] dat ik wel eens met [C.] wilde spreken. Dat heeft vervolgens tot een gesprek geleid. [D.] wilde niet bij dat gesprek aanwezig zijn. Het eerste gesprek met [C.] had ik op 7 december 2017. Kort nadien bereikten wij beiden overeenstemming over de koop, waarna, zoals gezegd, het koopcontract op 18 december 2017 werd getekend. Ik meende in die maand dat het perceel te koop was, omdat er inmiddels veel tijd was verstreken en omdat alle tijdlijnen waren voldaan. [C.] BV en Bot BV waren na zoveel jaar voorstander van eindelijk zaken doen. Bovendien had [C.] er belang bij dat er in 2017 al een substantieel deel van de koopsom betaald zou worden.
(…)
Ik wist in 2017 dat het Wagenweg-gebied door de gemeente als woongebied was aangewezen, maar ik weet niet of die gewijzigde visie mij bekend werd in april 2017. U vraagt of Bot BV op enig moment actie heeft ondernomen richting TOVV om het project vlot te trekken. Toen mij eind 2016 bleek dat er geen bestemming op het perceel bleek te zitten, ben ik andere meer kritische vragen gaan stellen. Ik wist van TOVV dat het Spoorweg Pensioenfonds als eindbelegger zou optreden; een solvabele partij. Ook wist ik dat [E.] BV de tekeningen voor het project zou maken. Na de aankoop van het perceel door Bot BV heeft een collega van mij, de heer Groen, nog contact met TOVV gehad, dat was in februari 2018. Wij hebben toen gesondeerd naar een mogelijkheid van een verdere samenwerking met TOVV. Ik doel daarbij op het mogelijk voortborduren op de reeds gemaakte plannen voor 67 woningen. Ik meen dat toen een plan daarvoor was ingediend bij de gemeente. Dat overleg heeft niet tot overeenstemming geleid om twee redenen. In de eerste plaats bleek in het overleg met de gemeente dat deze er zeer kritisch naar keek. Het bouwplan conform de aangevraagde vergunning van eind 2016 moest helemaal opnieuw. Verder werd ik in april 2018 gebeld door [G.], die mij vertelde over een claimende partner van TOVV, Vrieshorst. Die extra complicatie kon ik er niet bij gebruiken. Eind 2017 was ik niet on speaking terms met [D.], omdat hij niet meeging naar de door mij gewenste afspraak met [C.]. Ik voelde mij door [D.] in de steek gelaten. Ik vermoed dat TOVV in die periode geïnformeerd was over het feit dat Bot BV rond was met [C.]. Ik heb hem dat niet persoonlijk aan [D.] meegedeeld.
(…)
Het is juist dat [D.] ooit aan Bot BV heeft gevraagd de voorfinanciering voor haar rekening te nemen. Ik schat dat dat in september — oktober 2017 was. Daar hadden wij op hoofdlijnen een akkoord over bereikt, maar het is uiteindelijk nooit zover gekomen. Naar de reden daarvan moet ik gissen. Ik denk dat het de voorkeur van TOVV was om het zelfstandig te doen.
(…)

3.Het Verzoek

3.1.
Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor zal bevelen.
3.2.
Volgens Vrieshorst is uit de voorlopig getuigenverhoren naar voren gekomen dat TOVV en [D.] – in de wetenschap dat de bij het project betrokken aannemer in december 2019 rechtstreeks met de verkoper [C.] een koopovereenkomst had gesloten en TOVV de herhaaldelijk aan Vrieshorst gedane belofte van een spoedige levering van de percelen niet langer gestand kon doen – hebben nagelaten om Vrieshorst hiervan op te hoogte te stellen en Vrieshorst – in weerwil hiervan – hebben misleid door tot eind maart/ begin april 2018 voor te wenden dat zodanige levering alsnog zou plaatsvinden. Daarnaast is daaruit naar voren gekomen dat Bot – hoewel Vrieshorst hem naar zijn zeggen niet bij naam bekend was – vanaf eind 2016 – begin 2017 op de hoogte was van de intentieovereenkomst tussen TOVV (en een onbekende partij) en [C.] anderzijds en dat Bot tussen 7 en 18 december 2017, zonder TOVV en/of Vrieshorst hierover vooraf te informeren, rechtstreeks met [C.] een koopovereenkomst is aangegaan, aannemend dat de intentieovereenkomst niet langer van kracht zou zijn. Ook is naar voren gekomen dat [C.], aanvang december 2017 – hoewel op de hoogte zijnde van het belang van Vrieshorst bij de voorgenomen levering aan TOVV – , eveneens zonder TOVV en/of Vrieshorst hierover vooraf te informeren, is ingegaan op het aanbod van Bot tot een directe aankoop van de percelen op 18 december 2017, zich aldus de mogelijkheid ontnemend om aan zijn verplichtingen uit de intentieovereenkomst te kunnen voldoen.
3.3.
Vrieshorst stelt voorts dat haar na het getuigenverhoor is gebleken van
e-mailcorrespondentie tussen TOVV en [C.] van 13 december 2017, nog geen 5 dagen voor de koopovereenkomst tussen [C.] en Bot. Uit die e-mailcorrespondentie blijkt, aldus Vrieshorst, dat TOVV en [C.] overeenstemming hadden over de koop en levering van de percelen aan TOVV op basis van een definitieve versie van de koopovereenkomst. Daarnaast is Vrieshorst na de getuigenverhoren gebleken dat Bot begin september 2019 reden heeft gezien om TOVV te benaderen met een voorstel strekkende tot definitieve afstand van iedere aanspraak, die TOVV en Michel Post Architecten B.V. jegens haar uit hoofde van het project Wagenweg 10F en G mochten hebben, zulks tegen de eenmalige betaling van € 100.000,--. Aanvankelijk was voorwaarde hierbij dat ook Vrieshorst zich dienovereenkomstig zou binden jegens Bot, aldus Vrieshorst.
3.4.
Met het verzochte getuigenverhoor wil Vrieshorst de verklaringen van Bot en [C.] van een nadere betekenis voorzien. Volgens Vrieshorst bestaan er gezien die verklaringen en hetgeen na de getuigenverhoren is gebleken gegronde redenen om aan te nemen dat ook Bot en [C.] een verwijt van onrechtmatig handelen treft jegens Vrieshorst. Vrieshorst heeft er in dit verband daarnaast belang bij om als derde getuige ook nog de heer [D.] te horen.

4.Het verweer

4.1.
Bot verzet zich tegen inwilliging van het verzoek en voert daartoe, samengevat en voor zover van belang, het volgende verweer.
Vrieshorst heeft zijn getuigenverhoor over exact dezelfde kwestie al gehad. Het vorige getuigenverhoor was al een
fishing expeditie. Voor nog eens een tweede verhoor met dezelfde getuigen over hetzelfde onderwerp moeten wel heel bijzondere en klemmende redenen zijn gesteld en aannemelijk worden gemaakt. Dat is hier niet het geval. Daarbij komt dat Bot niets te maken heeft met het geschil tussen TOVV en Vrieshorst en met name niets met Vrieshorst. Omgekeerd heeft Vrieshorst niets te maken met Bot. Bot was voor de koop niet bekend met Vrieshorst of enige positie van Vrieshorst. Gelet daarop, is – al dan niet in onderlinge samenhang bezien – sprake van de afwijzingsgronden geformuleerd in de rechtspraak. Bot concludeert daarom tot afwijzing van het verzoek, met veroordeling van Vrieshorst in de kosten.
4.2.
[C.] voert op haar beurt aan dat zij het onacceptabel vindt dat hij door Vrieshorst, waarmee hij na 1 januari 2017 geen relatie meer had, wordt opgeroepen voor een getuigenverhoor ter zake de verkoop van de percelen aan een derde.

5.De beoordeling

5.1.
Bij de beoordeling van een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor te bevelen, geldt ingevolge artikel 186 juncto artikel 166 lid 1 van het wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) als hoofdregel dat de rechter een getuigenbewijs beveelt zo vaak één der partijen dit verzoekt, de te bewijzen feiten zijn betwist, het bewijs daarvan door getuigen is toegelaten en deze feiten tot een beslissing in de zaak kunnen leiden. Op dit uitgangspunt is slechts een uitzondering mogelijk als zich een uitzonderingsgrond voordoet. Daarbij dient gedacht te worden aan misbruik van bevoegdheid, strijd met de goede procesorde of een ander zwaarwichtig belang of een gebrek aan belang (vgl. HR 11 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR6809 en HR 21 november 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF3938).
5.2.
In een verzoekschrift als het onderhavige dient, krachtens het in artikel 187 lid 3 Rv bepaalde, onder meer te worden ingegaan op de aard en het beloop van de vordering en de feiten of rechten die men wil bewijzen. Dit voorschrift dient ertoe om duidelijkheid omtrent het onderwerp van het getuigenverhoor te verschaffen ten behoeve van de rechter die op het verzoek moet beslissen, ten behoeve van de rechter voor wie het verhoor zal worden gehouden en ten behoeve van de wederpartij (vgl. HR 19 februari 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0878). Dit brengt mee dat verzoeker het feitelijk gebeuren waarover hij de getuigen wil horen zodanig moet omschrijven dat de rechter die op het verzoek beslist kan toetsen of dit verzoek, gelet op de wettelijke eisen en de hiervoor vermelde afwijzingsgronden, voor toewijzing vatbaar is en dat voor de rechter voor wie het verhoor zal worden gehouden en voor de wederpartij met het oog op de te stellen vragen voldoende duidelijk is op welk feitelijk gebeuren dit verhoor betrekking zal hebben.
5.3.
Bot heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat Bot niets met het geschil TOVV-Vrieshorst te maken heeft en dat zij met name niets te maken heeft met Vrieshorst en omgekeerd Vrieshorst niet met haar. De rechtbank verwerpt dit verweer. Daartoe is redengevend dat Vrieshorst aan haar verzoek het (mogelijk) onrechtmatig handelen van Bot jegens Vrieshorst ten grondslag heeft gelegd. Daartoe heeft zij gesteld dat Bot, door welbewust een bij [C.] bestaande twijfel over de benodigde overbruggingsfinanciering te baat te nemen en door alleen in zijn eigen belang en met opzettelijke veronachtzaming van de andere daarbij rechtstreeks betrokken partijen te handelen, heeft geprofiteerd van diens wanprestatie. Met het oog op een eventueel in het kader van een nadere procedure in te stellen vordering tegen Bot en [C.], ziet de rechtbank een gerechtvaardigd belang voor Vrieshorst om de verklaringen van beide bestuurders in de eerder gehouden voorlopig getuigenverhoren van een nadere betekenis te voorzien. Vrieshorst heeft (hiermee), anders dan door Bot is betoogd, ook voldoende gesteld over de aard en het beloop van de vordering en de feiten of rechten die men wil bewijzen jegens Bot en [C.]. Van een verzoek zonder duidelijke grondslag of een
fishing expeditieis dus geen sprake. Anders dan Bot meent is, verandert de norm waaraan moet worden getoetst bij een tweede (voorlopig) getuigenverhoor omtrent hetzelfde feitencomplex bovendien niet van kleur van ‘ja, tenzij’, in ‘nee, tenzij’. Dat geen sprake zou zijn van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, nog daargelaten of dat tot afwijzing van het verzoek zou moeten leiden, volgt de rechtbank gelet op het voorgaande niet. Dat sprake is van misbruik van bevoegdheid of strijd met de goede procesorde is evenmin gebleken.
5.4.
De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat Vrieshorst recht op en belang heeft bij het door haar verzochte. De rechtbank zal het verzoek tot het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor derhalve toewijzen, nu dit op de wet is gegrond en niet is gebleken van het bestaan van afwijzingsgronden.
5.5.
Bij het oproepen van getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 à 90 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
5.6.
Nu de griffier zal zorgdragen voor de verzending van de beschikking aan partijen, hoeft Vrieshorst niet voor verzending daarvan aan Bot en [C.] zorg te dragen.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
beveelt een voorlopig getuigenverhoor,
6.2.
bepaalt dat Vrieshorst
twee wekenna de datum van deze beschikking schriftelijk aan de rechtbank - ter attentie van de rekestenadministratie van de afdeling privaatrecht - de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden mei tot en met juli 2020 moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.B. de Vries - Van den Heuvel en in het openbaar uitgesproken door mr. H.A. Pott Hofstede, rolrechter, op 18 maart 2020. [1]

Voetnoten

1.Conc.: 1289