ECLI:NL:RBNHO:2020:2261
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de hoogte van de WAO-uitkering en de niet-ontvankelijkheid van het beroep tegen het bestreden besluit
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 31 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de hoogte van de WAO-uitkering van eiseres. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de hoogte van haar WAO-uitkering, die door de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen was vastgesteld op € 1.320,44 per maand, met een wijziging naar € 1.364,66 per maand. Eiseres stelde dat een bedrag van € 3.000,- dat zij in maart 2017 van haar werkgever had ontvangen, ten onrechte niet was meegenomen in de berekening van haar uitkering. Dit bedrag werd door verweerder niet als SV-loon aangemerkt, omdat het een transitievergoeding betrof.
Tijdens de zitting op 10 maart 2020 verklaarde eiseres dat zij zich kon vinden in het gewijzigde besluit, maar dat het bedrag van € 3.000,- wel in de berekening meegenomen moest worden. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht het bedrag niet had meegenomen, omdat het niet als beloning voor verrichte arbeid kan worden gezien. De rechtbank baseerde zich op vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, die stelt dat ontslag- of transitievergoedingen niet worden meegenomen in de dagloonvaststelling.
De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk, omdat eiseres geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling. Het beroep tegen het bestreden besluit II werd ongegrond verklaard. De uitspraak werd niet in het openbaar gedaan vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.