ECLI:NL:RBNHO:2020:2261

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 maart 2020
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3322
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de hoogte van de WAO-uitkering en de niet-ontvankelijkheid van het beroep tegen het bestreden besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 31 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de hoogte van de WAO-uitkering van eiseres. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de hoogte van haar WAO-uitkering, die door de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen was vastgesteld op € 1.320,44 per maand, met een wijziging naar € 1.364,66 per maand. Eiseres stelde dat een bedrag van € 3.000,- dat zij in maart 2017 van haar werkgever had ontvangen, ten onrechte niet was meegenomen in de berekening van haar uitkering. Dit bedrag werd door verweerder niet als SV-loon aangemerkt, omdat het een transitievergoeding betrof.

Tijdens de zitting op 10 maart 2020 verklaarde eiseres dat zij zich kon vinden in het gewijzigde besluit, maar dat het bedrag van € 3.000,- wel in de berekening meegenomen moest worden. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht het bedrag niet had meegenomen, omdat het niet als beloning voor verrichte arbeid kan worden gezien. De rechtbank baseerde zich op vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, die stelt dat ontslag- of transitievergoedingen niet worden meegenomen in de dagloonvaststelling.

De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk, omdat eiseres geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling. Het beroep tegen het bestreden besluit II werd ongegrond verklaard. De uitspraak werd niet in het openbaar gedaan vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/3322

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [naam] ),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: J. de Haan).

Procesverloop

Bij besluit van 15 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder – voor zover hier van belang – de hoogte van de WAO-uitkering van eiseres met ingang van 29 april 2019 vastgesteld op een brutobedrag van € 1.320,44 per maand.
Bij besluit van 18 juni 2019 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij gewijzigd besluit van 23 oktober 2019 (het bestreden besluit II) heeft verweerder de hoogte van de WAO-uitkering van eiseres met ingang van 29 april 2019 vastgesteld op een brutobedrag van € 1.364,66 per maand.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2020. Eiseres is zonder haar gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt vast dat verweerder met het gewijzigde besluit van 23 oktober 2019 een besluit heeft genomen in de zin van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep wordt daarom geacht mede te zijn gericht tegen het gewijzigde besluit. Nu gesteld noch gebleken is dat eiseres nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit I, is het beroep tegen dit besluit niet-ontvankelijk.
2. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat zij zich kan vinden in het nieuwe besluit, voor zover verweerder daarin de maand maart 2017 niet heeft aangepast. In geschil is alleen nog of verweerder bij de berekening van de hoogte van de WAO-uitkering rekening had moeten houden met het brutobedrag van € 3.000,- dat eiseres in maart 2017 van haar werkgever heeft ontvangen. Verweerder heeft dit niet gedaan, omdat dit bedrag een transitievergoeding betreft en deze niet staat aangemerkt als SV-loon.
3. Eiseres heeft ter zitting toegelicht dat verweerder dit bedrag ten onrechte niet heeft meegenomen in de berekening. Het bedrag betreft geen transitievergoeding, maar moet worden gezien als een tegemoetkoming in de kosten van eiseres, omdat eiseres zo vaak haar ziektedagen zelf heeft betaald.
4. Verweerder heeft hiertegen aangevoerd dat hij dient uit te gaan van de gegevens in de polis administratie en hierin staat het bedrag niet geregistreerd als SV-loon. Voor het geval de vroegere werkgever dit voor eiseres nog zou willen en kunnen herstellen, heeft verweerder eiseres gewezen op de mogelijkheid om daarna een verzoek tot herziening in te dienen.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht het bedrag van € 3.000,- niet heeft meegenomen in de berekening van de hoogte van de WAO-uitkering. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep volgt dat een ontslagvergoeding of transitievergoeding niet wordt meegenomen in de dagloonvaststelling, omdat geen sprake is van een beloning voor verrichte arbeid (zie ECLI:NL:CRVB:2013:BZ5257 en ECLI:NL:CRVB:2018:2125). Voor zover het bedrag van € 3.000,- is aan te merken als een vergoeding voor de ziektedagen die eiseres zelf heeft betaald, kan dit ook niet gezien worden als beloning voor verrichte arbeid. Dit betekent dat het bedrag niet kan worden meegenomen in de dagloonvaststelling.
6. Het voorgaande betekent dat het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
-verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
-verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 31 maart 2020 door mr. L. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van I.M. Wijnker-Duiven, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.