In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 26 februari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en Ryanair DAC. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten met Ryanair voor een vlucht van Amsterdam naar Dublin op 2 juni 2019. De vlucht was echter vertraagd, waardoor de passagier meer dan drie uur later op de eindbestemming aankwam. De passagier verzocht Ryanair om compensatie van € 250,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die rechten van luchtreizigers regelt bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten.
Ryanair betwistte de verschuldigdheid van de compensatie en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van een technisch mankement, wat volgens hen een buitengewone omstandigheid zou zijn. De kantonrechter oordeelde echter dat een technisch mankement in de regel inherent is aan de normale bedrijfsvoering van een luchtvaartmaatschappij en geen buitengewone omstandigheid oplevert, tenzij er bewijs is van een verborgen fabricagefout of andere uitzonderlijke omstandigheden. Ryanair kon geen bewijs overleggen ter onderbouwing van hun verweer.
De kantonrechter wees het verzoek van de passagier toe en veroordeelde Ryanair tot betaling van de gevorderde compensatie, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werd Ryanair ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten, omdat eerder in andere uitspraken was geoordeeld dat een beding in de algemene voorwaarden van Ryanair, dat hen vrijstelde van het betalen van proceskosten, als oneerlijk moest worden aangemerkt. De beschikking werd uitgesproken door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en er stond geen hoger beroep open tegen deze uitspraak.