11.2.Ten aanzien van de transactie van de onverdeelde helft in 2018 geldt dat geen sprake is geweest van verkoop op de openbare markt. Het betrof een onderhandse transactie aan de partner van eiser, waarbij geen prijs is gerealiseerd op de meest geschikte wijze, na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde, zodat deze prijs niet kan worden aangemerkt als de waarde in het economisch verkeer.
12. Eiser beroept zich op de vergelijkingsobjecten [H] en [I] en [J] . De rechtbank acht deze referentiepanden minder goed bruikbaar omdat het tussenwoningen zijn met een grotere inhoud en minder grond en gelegen in een andere straat. Verweerder heeft gekozen voor referentieobjecten die zijn gelegen in dezelfde straat als de woning en evenals de woning hoekwoningen zijn. De door verweerder gehanteerde verkopen bieden daarom een betere onderbouwing van de gezochte waarde dan de drie referentieobjecten waar eiser naar verwijst.
Niettemin heeft verweerder de door eiser genoemde verkopen verwerkt in een matrix. Hieruit blijkt dat deze panden bij verkoop kubieke meterprijzen hebben gerealiseerd van respectievelijk € 389, € 429 en € 427. De rechtbank overweegt dat ook ten opzichte van deze referentieobjecten de door verweerder aan de woning toegekende kuubprijs niet te hoog is. Dat betekent dat ook indien de door eiser ingebrachte referentieobjecten worden gebruikt, dat niet leidt tot de door eiser voorgestane waarde.
13. Verder overweegt de rechtbank dat verweerder de woning van eiser, zoals eiser terecht stelt, in beroep heeft vergeleken met andere vergelijkingsobjecten dan bij de eerste vaststelling van de waarde. Deze handelwijze maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de waarde van de woning eiser op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Op grond van vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 24 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3172) staat het verweerder immers vrij om in iedere fase van de procedure, dus ook in de bezwaar- en de beroepsfase, de waardevaststelling grondiger te onderbouwen en de daarbij gebruikte vergelijkingsobjecten te wijzigen. Deze handelwijze van verweerder kan dus niet leiden tot de conclusie dat de waardebepaling van de woning van eiser door verweerder onzorgvuldig of onjuist is geweest. Ook anderszins heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel noch met het rechtzekerheidsbeginsel of het motiveringsbeginsel.
14. Eiser heeft betoogd dat verweerder heeft nagelaten de woning inpandig te taxeren. Dienaangaande is het volgende van belang. Op de heffingsambtenaar rust de last om aannemelijk te maken dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De heffingsambtenaar is ter voldoening aan de op hem rustende bewijslast niet gehouden de woning in het kader van de waardering ten behoeve van de Wet WOZ inpandig te doen opnemen. In het belastingrecht is sprake van een vrije bewijsleer en daarbij past niet het voorschrijven van een verplichte inpandige opname van een onroerende zaak, ook niet indien de door de heffingsambtenaar bij beschikking vastgestelde waarde door een belanghebbende in bezwaar en beroep wordt betwist. Dat de belastingrechter, in het kader van de in belastingzaken geldende vrije waardering van de bewijsmiddelen, aan een taxatierapport dat is opgesteld zonder een voorafgaande inpandige opname van de desbetreffende onroerende zaak onder omstandigheden om die reden mogelijk minder bewijskracht toekent dan aan een taxatierapport dat is opgemaakt nadat de woning van binnen is gezien door de taxateur, komt vervolgens voor risico van de heffingsambtenaar.
15. Voor zover eiser stelt dat het taxatierapport niet is opgemaakt door een onafhankelijke taxateur leidt dat er niet toe dat het taxatierapport buiten aanmerking dient te blijven. Er bestaat immers geen rechtsregel die verweerder verplicht om bij het vaststellen van de waarde van een woning ingevolge de Wet WOZ een onafhankelijke deskundige in te schakelen. Het staat verweerder - net als eiser - vrij om zijn standpunten ten aanzien van de waarde te onderbouwen met een rapport van een partij-deskundige naar zijn keuze. Nog daargelaten dat verweerder ter zake wordt gecontroleerd door de Waarderingskamer, is ook niet gebleken dat in het onderhavige geval sprake is van een taxatie die is uitgevoerd door iemand die daartoe niet de bevoegdheid bezit of die onvoldoende capabel is. Het rapport geeft de rechtbank in casu dan ook geen aanleiding geeft te twijfelen aan het feit dat de taxatie op objectieve wijze door een deskundige taxateur is verricht.
16. Voor zover eiser van mening is dat verweerder met de door hem overgelegde stukken onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe de vastgestelde WOZ-waarde tot stand is gekomen is het volgende van belang. Ingevolge artikel 6 van het op grond van artikel 20, tweede lid, van de Wet WOZ uitgevaardigde Uitvoeringsbesluit onderbouwing en uitvoering waardebepaling bevat het taxatieverslag tenminste de objectaanduiding, de waarde-relevante objectgegevens, de motivering van de individuele afwijking ten opzichte van de relevante marktgegevens en de getaxeerde waarde. De toelichting bij dit artikel vermeldt inzake de motivering van de individuele afwijking ten opzichte van de relevante marktgegevens, voor zover hier van belang, het volgende:“Als motivering van de individuele afwijking ten opzichte van relevante marktgegevens worden, volgens het modeltaxatieverslag woningen (vastgesteld in de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken), op het taxatieverslag woningen zowel de belangrijkste waardebepalende objectkenmerken van de getaxeerde woning als van de relevante marktgegevens weergegeven.”Nu zowel in het taxatieverslag als uitgebreider in het taxatierapport alle componenten, zoals hiervoor vermeld, zijn opgenomen is de rechtbank van oordeel dat zowel het taxatieverslag als het rapport aan de minimale eisen voldoen die daaraan gesteld worden. Hiermee heeft verweerder voldoende inzichtelijk gemaakt hoe de WOZ-waarde van de woning is vastgesteld. De taxatieopbouw kan dienen als bewijsmiddel ter onderbouwing van de vastgestelde waarde zoals opgenomen in de beschikking (vergelijk Hoge Raad 23 december 2005, nr. 41 172, ECLI:NL:HR:2005:AU8592). Verweerder heeft dan ook op geen enkele wijze het zorgvuldigheidsbeginsel dan wel het motiveringsbeginsel geschonden. 17. Al hetgeen eiser overigens of anders nog heeft aangevoerd kan niet leiden tot een lagere waarde dan in de beschikking is vermeld.
18. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
19. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.