ECLI:NL:RBNHO:2020:10486

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 december 2020
Publicatiedatum
10 december 2020
Zaaknummer
15/164092-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van drie jongens voor gewelddadige beroving tijdens ripdeal

Op 10 december 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland drie jongens veroordeeld tot jeugddetentie voor hun rol in een gewelddadige beroving, ook wel een 'ripdeal' genoemd, die plaatsvond op 17 juni 2020 in Castricum. De jongens, die op het moment van de feiten 15 en 17 jaar oud waren, deden zich voor als kopers van hasj en hebben de 18-jarige aangever beroofd van drugs, een scooter en een klein geldbedrag. Tijdens de beroving is het slachtoffer meerdere keren met een mes gestoken, wat leidde tot ernstige verwondingen aan zijn rug en arm. De rechtbank heeft vastgesteld dat de jongens als medeplegers hebben gehandeld, waarbij zij geweld hebben gebruikt om hun doel te bereiken. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de jongens gezamenlijk een schadevergoeding van € 5.585,18 moeten betalen aan het slachtoffer. De rechtbank heeft de jongens veroordeeld tot een jeugddetentie van 200 dagen, waarvan 84 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met de medeverdachten en verplichtingen tot begeleiding door de jeugdreclassering.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15/164092-20 (P)
Uitspraakdatum: 10 december 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 26 november 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
thans verblijvende in de instelling [naam JJI] op het adres
[adres verdachte] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Loon en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.E. Terhorst, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 17 juni 2020 te Castricum, op de openbare weg te weten Westerplein 6, omstreeks 01:06 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, drugs (hasish) en/of een jas en/of geld en/of een scooter, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [aangever] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [aangever] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [aangever] een mes te tonen en/of (met dat mes) achter die [aangever] aan te rennen en/of door die [aangever] meermalen, althans een of meerdere ke(e)r(en), te steken in de rug en/of de arm(en), althans het lichaam;
en/of
hij op of omstreeks 17 juni 2020 te Castricum op de openbare weg te weten Westerplein 6, omstreeks 01:06 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever] heeft gedwongen tot de afgifte van drugs (hasish) en/of een jas en/of geld en/of een scooter, in elk geval enig goed dat geheel of ten dele aan die [aangever] of aan een derde, toebehoorde,
door die [aangever] een mes te tonen en/of (met dat mes) achter die [aangever] aan te rennen en/of die [aangever] meermalen althans eenmaal met een mes in de rug en/of de arm althans in het lichaam te steken
subsidiair:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of (een) (nog) onbekend gebleven perso(o)n(en) op of omstreeks 17 juni 2020 te Castricum, op de openbare weg te weten Westerplein 6, omstreeks 01:06 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, drugs (hasish) en/of een jas en/of geld en/of een scooter, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [aangever] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen die [aangever] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 17 juni 2020 te Castricum opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door twee, althans een of meer, mes(sen) mee te nemen en dat/die mes(sen) aan [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of (een) (nog) onbekend gebleven perso(o)n(en) over te dragen;
en/of
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 17 juni 2020 te Castricum, op de openbare weg te weten Westerplein 6, omstreeks 01:06 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever] heeft gedwongen tot de afgifte van drugs (hasish) en/of een jas en/of geld en/of een scooter, in elk geval enig goed dat geheel of ten dele aan die [aangever] of aan een derde, toebehoorde,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat
  • aan die [aangever] een mes werd getoond, en/of
  • (met dat mes) achter die [aangever] werd aangerend, en/of
  • [aangever] meermalen althans eenmaal met een mes in zijn rug en/of zijn arm althans in zijn lichaam werd gestoken
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 17 juni 2020 te Castricum opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door twee, althans een of meer, mes(sen) mee te nemen en dat/die mes(sen) aan [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] over te dragen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, met dien verstande dat de handelingen van verdachte te kwalificeren zijn als het medeplegen van diefstal met geweld op de openbare weg in de voor de nachtrust bestemde tijd voor wat betreft de scooter en de drugs en als het medeplegen van een afpersing op de openbare weg in de voor de nachtrust bestemde tijd voor wat betreft de jas en het geld. Hierbij wordt erop gewezen dat medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna ook: [medeverdachte 2] ) en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] uitgebreid hebben verklaard over de rol en het aandeel van verdachte. Deze verklaringen zijn consistent en komen op essentiële punten overeen met de verklaring van aangever.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat op grond van het dossier niet is komen vast te staan dat verdachte voorafgaand aan het voorval heeft geweten van deze ‘ripdeal’. Verdachte zou hasj gaan roken met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] (hierna ook: [medeverdachte 1] ) bij het station in Castricum. Verdachte heeft telkens ontkend dat hij messen zou hebben gegeven aan de twee medeverdachten. Medeverdachte [medeverdachte 2] loopt vaker met grote messen rond; hij is een drillrapper. Medeverdachte [medeverdachte 1] had aan verdachte gevraagd of hij de hasj wilde aannemen om te controleren of het wel 5 gram was en dit heeft verdachte ook gedaan. Daarna heeft verdachte de hasj aan [medeverdachte 1] teruggegeven. Toen verdachte door kreeg dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] niet van plan waren om te betalen, is verdachte weggelopen en de twee medeverdachten zijn achter hem aan gelopen. Vervolgens heeft [medeverdachte 2] een mes getrokken en heeft [medeverdachte 1] ook een mes gepakt, waarop verdachte heeft gezegd: ‘laat dat’. De medeverdachten hebben niet geluisterd en zijn achter aangever aan gerend en hebben hem neergestoken.
Verder heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verklaringen van aangever strijdig zijn met andere dossierstukken. Hij lijkt in shock te zijn geweest, waardoor zijn geheugen is aangetast. Aangever heeft verklaard dat hij drie euro aan de donkere jongen heeft moeten afgeven, maar [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] de drie euro heeft afgepakt van aangever. Wat er met de jas van aangever is gebeurd, heeft verdachte niet gezien. Verdachte heeft wel op de scooter van aangever gereden die door [medeverdachte 1] is gepakt, maar uit het dossier blijkt niet dat verdachte het oogmerk heeft gehad op wederrechtelijke toe-eigening van de scooter.
De raadsvrouw doet een beroep op de onbetrouwbaarheid van de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] en van medeverdachte [medeverdachte 2] , als het gaat om het beramen van de ripdeal en het leveren van de twee messen aan de medeverdachten. De verklaring van [getuige 1] is onjuist en onder druk van [naam leidinggevende] , leidinggevende bij Antonius Horizon, afgelegd. De verklaring van [getuige 2] is eveneens onbetrouwbaar, omdat hij bij het politieverhoor kenbaar heeft gemaakt dat hij bang is voor medeverdachte [medeverdachte 2] . Nu de betrouwbaarheid van deze verklaringen ter discussie staat en de verdediging niet de gelegenheid heeft gehad de getuigen te ondervragen, dienen deze getuigenverklaringen van het bewijs te worden uitgesloten. De raadsvrouw heeft hierbij verwezen naar artikel 6 van het EVRM en de uitspraak van de Rechtbank Limburg van 25 maart 2020 (ECLI:NL:RBLIM:2020:2350).
Gelet op al deze omstandigheden is het aandeel van verdachte ten aanzien van het feit onvoldoende gebleken uit het dossier, met als gevolg dat hij integraal vrijgesproken dient te worden van het ten laste gelegde feit.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsverweer
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] wel betrouwbaar zijn en voor het bewijs gebruikt kunnen worden. Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om te veronderstellen dat zij onder druk zijn gezet om een valse verklaring over verdachte af te leggen. De verklaringen zijn bovendien uitgebreid en op hoofdlijnen consistent, en vinden op essentiële punten bevestiging in elkaar en in de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 2] en de aangever. De verdediging heeft pas vlak voor de inhoudelijke behandeling verzocht om deze getuigen te horen, welk verzoek door de rechtbank op grond van het noodzaakscriterium ter terechtzitting is afgewezen. De omstandigheid dat deze getuigen niet zijn ondervraagd door de verdediging, maakt gelet op de ruime steun voor hun verklaringen in de overige inhoud van het dossier evenmin dat hun verklaringen niet voor het bewijs gebruikt kunnen worden. Van schending van artikel 6 EVRM is geen sprake.
De verklaring die medeverdachte [medeverdachte 2] over verdachte heeft afgelegd acht de rechtbank eveneens betrouwbaar, nu deze verklaring op belangrijke onderdelen bevestiging vindt in de overige inhoud van het dossier en [medeverdachte 2] ook belastend over zijn eigen rol en handelen bij het feit verklaart.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
-
de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 26 november 2020 afgelegd, voor zover deze inhoudt;
Het klopt dat ik op 17 juni 2020 te Castricum, op de openbare weg, omstreeks 01:06 uur met de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] was. Medeverdachte [medeverdachte 1] was van plan om hasj te kopen bij aangever. Hij had dit telefonisch met aangever afgesproken. Tijdens de afspraak heb ik de hasj gepakt van aangever en gaf de hasj daarna aan [medeverdachte 1] . Ik ben vervolgens weggelopen en de twee medeverdachten liepen achter mij aan met de hasj, zonder te betalen. Ik heb gezien dat medeverdachte [medeverdachte 2] als eerste een mes trok en vervolgens dat ook [medeverdachte 1] een mes heeft gepakt. Aangever is hierop weggerend en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] renden achter de aangever aan. Ik ben vervolgens ook achter hen aan gerend. Ik heb [medeverdachte 1] zien steken met een mes richting aangever. De hasj is ergens anders die avond opgerookt door de medeverdachten, samen met [getuige 2] en [getuige 1] . Ik heb ook even op de scooter van aangever gereden, die door [medeverdachte 1] is meegenomen die avond. Iedereen heeft op de scooter gereden.
-
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van 17 juni 2020, inhoudende de verklaring van [aangever] (dossierpagina’s 23-25);
(…)
A: Ik zag vier jongens en ze hadden messen.V: Wat zeiden ze?
A: 'Geef je jas en leeg je zakken’. Ik had maar drie euro bij me en dat heb ik gegeven.
(…)
V: En wat zouden ze kopen dan?
A: 4,5 gram hasj.
V: En hoeveel zouden ze daar voor betalen?
A: Drie tientjes.
V: En waar is de hasj gebleven?
A: Dat hebben ze afgepakt.
V: Wie heeft dat afgepakt?
A: Die donkere jongen pakte dat uit mijn hand.
-
het proces-verbaal van verhoor van aangever [aangever] van 17 juni 2020, inhoudende de verklaring van [aangever] (dossierpagina’s 28, 30-32);
V: Kreeg je een appje of werd je gebeld?
A: Een appje. Dat was in de ochtend al afgesproken. Het ging over 3 gram hasj.
V: Wat was er dan afgesproken?
A: Hij wilde hasj kopen en ik kan daar aankomen.
V: Hoe laat spraken jullie af?
A: Om 01.00 uur bij het huis van Hilde, net als de vorige keer.
(…)
V: Wat gebeurt er daarna?
A: Ik zag dat de jongens weer met elkaar spraken. Ik zag dat ze wegliepen. Ik deed mijn helm af en vroeg wat ze gingen doen. Ik liep achter ze aan. Toen zei iemand dat ik niet stoer moest doen. Ik zag dat hij iets uit zijn broek haalde, dit was een mes. Ik wilde er niet mee te maken hebben en liep weg. Toen kwamen ze achter mij aan. (…) Ik heb meerdere messen gezien, een kartelmes. Ze kwamen met zijn drieën achter mij aan rennen. Ik rende weg maar moest door twee paaltje dus ik moest afremmen. Ik voelde toen iets in mijn rug. Ik dacht wel dat ik gestoken werd maar ben blijven rennen. Ik dacht dat ik 2 of 3 keer geraakt ben, maar nu weet ik dat het 4 keer was. Ze wilden mijn jas en geld. Ik had maar 3 euro. Er werd aan mijn zakken gevoeld. Ze wilden mijn jas en geld. Ik had maar 3 euro. Er werd aan mijn
zakken gevoeld. (…)
V: Aan wie heb je die 3 euro gegeven?
A: Die heb ik gegeven aan die donkere jongen.
V: De drugs, hebben ze die meegenomen?
A: Ja al aan het begin.
V: Dus voordat je werd gestoken hadden ze de drugs al?
A: Ja.
(…)
V: Heb je gezien dat de donkere jongen jou stak?
A: Nee, maar hij was wel de agressor in de situatie.
-
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 26 juni 2020, inhoudende de verklaring van getuige [getuige 1] (dossierpagina’s 255-260);
(…) Toen heb ik [verdachte] gesnapt. Ik vroeg of hij kwam roken. En toen zei hij ja op snapchat en hij stuurde ook berichten dat hij iemand wilde afpersen van 20 gram. Een uur later kwam [verdachte] . Toen zijn we met zijn drieën gaan lopen naar het station. Daar zouden we [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ophalen. We hebben ze opgehaald. Toen kwamen [getuige 2] en ik er achter dat het geen grap was. Onderweg naar het station zagen [verdachte] , [getuige 2] en ik een trampoline in de voortuin bij iemand. [verdachte] ging daarop springen maar hij was stoned. En hij gaf mij een mes. Ik moest dat mes even vasthouden. Later bij het station vroeg ik aan [verdachte] waarom hij dat mes eigenlijk bij zich had. En toen zei [verdachte] voor de veiligheid. Toen gingen we dus naar het station. Daar waren [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Toen gingen we met zijn vijven naar de afgesproken plek. Naar die jongen. Die jongen zou daar om 01.00 uur zijn. (…) Toen kwam die jongen. [verdachte] pakte de hasj van hem. 5 gram. En toen liep [verdachte] weg en die jongen draaide zijn scooter om. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] liepen achter [verdachte] aan. Die jongen zette zijn scooter neer, zette de scooter uit en pakte de sleutels uit de scooter (…) Toen zei iemand, volgens mij [verdachte] : “Trek dat mes”!. [medeverdachte 2] trok als eerste het mes en [medeverdachte 1]
deed daarna hetzelfde. [verdachte] rende er achter aan. (…) [verdachte] zei dat die jongen gestoken was. (…) [verdachte] had de sleutels van de scooter. Hij ging met [medeverdachte 1] achter op de scooter. De scooter startte en toen bleef [medeverdachte 2] er bij. (…)
Iets daarvoor had [medeverdachte 2] de scooter in de bosjes gegooid zei [medeverdachte 2] . We hebben nog geblowd bij een bankje.
(…)
V: Hoeveel messen heb jij die avond in totaal gezien?
A: Twee.
V: Je zei net dat je een mes hebt vastgehouden voor [verdachte] toen hij op de trampoline ging.
A: Ja dat klopt, dat mes heeft hij aan [medeverdachte 2] gegeven. Het was een wit mes met een zwart handvat. En een zwart hoesje.
V: Hoe weet je dat [verdachte] het mes aan [medeverdachte 2] heeft gegeven?
A: Omdat ik dat zag.
(…)
V: En je hebt nog een mes gezien.
A: Ja. Precies hetzelfde maar dan iets groter.
(…)
V: En hoeveel messen moest jij voor [verdachte] vasthouden?
A: Eentje.
V: En op welk moment zie jij dan dat er twee messen waren?
A: Onderweg naar het station.
V: Toen liet [verdachte] dus zien dat hij twee messen bij zich had.
A: Ja.
(…)
[verdachte] was een soort van woordvoerder, aanvoerder. Ik weet niet hoe dat heet. Wat [verdachte] zei dat deden [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] .
-
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 29 juni 2020, inhoudende de verklaring van getuige [getuige 2] (dossierpagina’s 264-271);
(…)
A: Die andere drie jongens hadden iets met die jongen afgesproken. Hij had assie (de rechtbank begrijpt: hasj) of zo bij zich om te verkopen aan hun. Hij werd afgeperst. Door die drie jongens. En toen liepen we eerst weg en toen kwam die jongen achter ons aan. Hij zei: “Ik heb meer, het boeit me toch niet”. Toen werd het chaos, toen begon iedereen te rennen. Ze gingen met zijn drieën achter hem aan. Toen zei [verdachte] : “Pak hem!". Ze hadden hem bijna. Toen zei [verdachte] : “Laat het, steek hem”. Want hij was veel te snel.
V: En dan?
A: Ze begonnen te steken. Ik wist dat eerst niet. Hij bleef gewoon staan. Ik stond wat achter aan. Toen stond hij stil. Ze wilden alles hebben. Ze hadden losgeld gepakt. En die assie natuurlijk. Toen liepen we door. (…) Ik keek en toen zag ik allemaal bloed op zijn rug. (…) Toen hadden [medeverdachte 1] en [verdachte] de scooter gepakt en gingen ze weg. Toen kwamen we ze weer tegen (…) Maar de leider, die ook dat mes gaf, was [verdachte] .
(…)
V: Hoe kwamen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] aan een mes?
A: Van [verdachte] .
V: Hoe weet je dat?
A: Dat zag ik. Ze gaven een mes. Toen zei [verdachte] : “Dat is voor veiligheid”.
V: En wanneer gaf [verdachte] dat mes?
A: Bij het station. Toen ze aankwamen. Maar nog daarvoor was een openbare trampoline. [verdachte] ging op de trampoline. Hij gaf toen [getuige 1] een mes. Toen maakte [verdachte] een achteruitsalto en toen gaf [getuige 1] het mes weer aan [verdachte] .
V: Hoeveel messen waren er?
A: Twee.
V: Kun je de messen omschrijven?
A: Ja van action. Ik heb maar een (1) mes gezien. Dat mes zat in een zwarte hoes. Verder weet ik niet.
V: Wie kreeg dat mes met de zwarte hoes?
A: [medeverdachte 1] .
(…)
V: Wat heeft [medeverdachte 1] gezegd over steken?
A: Hij zei zelf, twee keer, diep in de rug van die jongen. [medeverdachte 2] had die scooter gedumpt in een bosje.
(…)
V: Wie kwam er op het plan om de scooter mee te nemen?
A: [verdachte] . [verdachte] had zijn handen in de jaszakken van die jongen gedaan. En toen had hij de scootersleutels gepakt. Ik hoorde van [medeverdachte 2] dat hij losgeld van de jongen had gepakt.
V: Wat was het plan met de scooter?
A: Ze hadden eerst de scooter gedropt. Daarna gingen ze er mee spelen, er op rijden.
(…)
V: Hoeveel geld is er van die jongen gepakt?
A: 3 euro.
V: Wat weet jij van pasjes van die jongen?
A: Daar weet ik niets van. Alleen sleutels, hasj en dat geld.
-
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 18 juni 2020, inhoudende de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] (dossierpagina’s 141, 145-147);
V: Vertel eens over die messen dan.A: Ja eh, [verdachte] had die messen meegenomen. Hij gaf er een aan [medeverdachte 1] en hij had een mes zelf gehouden. [verdachte] gaf eerst het grote witte mes aan [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] vond dat mes te groot dus hij gaf dat mes aan mij. Toen pakte [medeverdachte 1] het andere mes van [verdachte] . Ik heb beide messen vast gehad.
V: Wie kwam er met het plan om die jongen van zijn hasj te beroven?A: Eh. . . dat weet ik niet eigenlijk. Dat was meer hun plan. Ik dacht eerst dat ze het zouden kopen maar toen kwam [verdachte] aan met messen.V: Wie hadden op dat moment de messen bij zich? Toen jullie achter die jongen aanrenden?A: Ik had er eentje en [medeverdachte 1] . [verdachte] had volgens mij maar twee messen bij zich. Toen die jongen achter ons aanliep heb ik wel dat mes gepakt. Dat was een groot mes. Ik dacht als ik dat mes laat zien gaat hij wel weg. Ik haalde het mes uit mijn broek.
(…)
V: Maar hij nam de messen wel mee naar jullie toe?A: Ik denk dat het eigenlijk ook [verdachte] plan was om hem te rippen. [medeverdachte 1] en ik hebben al eerder hasj bij die jongen gekocht.
-
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 14 juli 2020, inhoudende de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] (dossierpagina’s 152 en 157);
(…)
V: Hoe vaak zie je dan dat er gestoken wordt?
A: Ik heb 2 keer gezien.
-
een schriftelijk bescheid (dossierpagina’s 42-46), inhoudende het verslag van een deskundige, als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 4°, van het Wetboek van Strafvordering. Dit geschrift houdt onder meer in:
*Letselrapportage Forensische Geneeskunde, van [naam arts] , forensisch arts KNMG, bij GGD Hollands Noorden [getuige 1] 17 juni 2020:
De beschreven huidletsels (4x) zijn huidletsels welke het gevolg kunnen zijn geweest van een contact met een scherprandig/scherppuntig voorwerp, waarbij de huid is gekliefd en daarom behandeling middels hechtingen nodig was.
(…)
NB: Als er sprake is van lijnvormige huidletsels/huidklievingen welke het gevolg zijn geweest van een contact met een scherprandig/scherppuntig voorwerp, spreken we in algemene zin van snijwonden als de letsels langer zijn dan diep en van steekwonden als de letsels dieper zijn dan lang. Tevens kan gesteld worden dat huidletsels welke het gevolg zijn geweest van een contact met een scherprandig/scherppuntig voorwerp, waarbij de huid is gekliefd, in potentie ernstige lichamelijke gevolgen kunnen hebben. Het kan zelfs dodelijk inwendig letsel als gevolg hebben als belangrijke lichamelijke structuren worden geraakt, zoals bijvoorbeeld organen, zenuwen of grote bloedvaten.
rug
beschrijving: Aan de rug, in het midden, ter hoogte van de ruggengraad, is een
enigszins gebogen lijnvormig huidletsel zichtbaar van ongeveer 2 cm
lengte. Er is 1 hechting en 1 hechtpleister zichtbaar.
past de gemelde toedracht bij het: goed
beschrijving: Aan de rug, aan de zijkant, iets onder het linker schouderblad is een lijnvormige huidletsel zichtbaar van ongeveer 1 cm lengte. Er is 1 hechting zichtbaar.linker armbeschrijving: Aan de linker bovenarm, halverwege, aan de buitenzijde/achterzijde zijn twee lijnvormige huidletsels zichtbaar:1. Horizontaal lopend tov de as van de arm (overdwars), ongeveer5.5 cm lengte. Er zijn twee hechtingen zichtbaar.2. Meer schuin in de richting van de as van de arm lopend, ongeveer3.5 cm lengte. Er zijn 3 hechtingen zichtbaar.
3.3.3
Bewijsmotivering
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de rol van verdachte als medepleger van het feit kan worden gekwalificeerd.
Bij de vorming van haar oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, slaat de rechtbank op grond van de jurisprudentie acht op onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict (zoals de verdeling van de buit) en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich al dan niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Ook is niet uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd.
Ten aanzien van de bijdrage van verdachte gaat de rechtbank op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting van het volgende uit. Verdachte was op de hoogte van het feit dat de hasj van aangever zou worden gestolen bij de afspraak. Dit had verdachte namelijk eerder op de avond via Snapchat aan [getuige 1] kenbaar gemaakt. Verdachte heeft blijkens de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] voorafgaand aan het feit een mes gegeven aan zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] . Dit wordt bevestigd door medeverdachte [medeverdachte 2] . Verder heeft verdachte de hasj van de aangever aangepakt en is hij als eerste weggelopen, zonder dat er betaald was voor de hasj. Toen de aangever achter de verdachten aan kwam lopen, heeft verdachte blijkens de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] geroepen: ‘trek dat mes’ en/of ‘pak hem en/of steek hem’. Hierop heeft medeverdachte [medeverdachte 2] als eerste een mes getrokken en ook medeverdachte [medeverdachte 1] trok een mes. Bij het zien van het mes is aangever weggerend en zijn verdachte en de medeverdachten achter aangever aan gerend. Aangever is vervolgens tweemaal door medeverdachte [medeverdachte 1] in de rug gestoken. Ook is aangever twee maal in de arm gestoken. Blijkens de verklaring van aangever heeft hij, na het steekincident, drie euro aan ‘de donkere jongen’ moeten afstaan. Omdat verdachte de enige donkere jongen is van de drie verdachten, neemt de rechtbank aan dat dit over verdachte gaat. Getuige [getuige 2] heeft ook gehoord dat verdachte drie euro van de aangever heeft gepakt. Dit hoorde hij van medeverdachte [medeverdachte 2] . Vervolgens is verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 1] op de scooter van aangever weggereden.
Niet is gebleken dat verdachte zich op enig moment heeft gedistantieerd van het geweld, de diefstal en/of de afpersing.
Bij haar oordeel heeft de rechtbank tot slot betrokken dat zowel de aangever als de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben verklaard dat verdachte de agressor was bij het incident en dat hij een leidersrol vervulde die avond.
Gelet op voornoemde omstandigheden -in onderlinge samenhang bezien- is de rechtbank van oordeel dat de bijdrage van verdachte aan het delict van zodanig gewicht is geweest dat er van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan worden gesproken. Daarmee komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van diefstal met geweld en bedreiging met geweld en het medeplegen van afpersing.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 17 juni 2020 te Castricum, op de openbare weg, omstreeks 01:06 uur, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met anderen, drugs (hasjiesj) en een scooter toebehorende aan [aangever] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [aangever] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [aangever] een mes te tonen en met dat mes achter die [aangever] aan te rennen en door die [aangever] meermalen te steken in de rug en de arm,
en
hij op 17 juni 2020 te Castricum op de openbare weg, omstreeks 01:06 uur, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [aangever] heeft gedwongen tot de afgifte van geld, toebehorende aan die [aangever] , door die [aangever] een mes te tonen en met dat mes achter die [aangever] aan te rennen en die [aangever] meermalen met een mes in de rug en de arm te steken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, door twee of meer verenigde personen, op de openbare weg, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het geslotene te verzekeren
en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 200 dagen, waarvan 84 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met een proeftijd van twee jaren, onder de algemene voorwaarden en de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna ook: de Raad) is geadviseerd. De officier van justitie heeft aanvullend als bijzondere voorwaarde een contactverbod gevorderd met de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en tevens de dadelijke uitvoerbaarheid van dit vonnis gevorderd. Tot slot heeft de officier van justitie een onvoorwaardelijke leerstraf, te weten So Cool Regulier, voor de duur van 40 uur gevorderd.
6.2.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsvrouw heeft erop gewezen dat verdachte een first offender is. Verdachte heeft wegens omstandigheden van jongs af aan nooit thuis kunnen wonen. De raadsvrouw heeft verzocht om acht te slaan op de lange duur van het voorarrest van verdachte en het feit dat hij met een enkelband moest rondlopen tijdens een eerdere schorsing. Hij wil in de toekomst graag bij de marine of in de zeevaart werken. De raadsvrouw wijst erop dat deze strafzaak het leven van verdachte kan ruïneren en dat dit ingaat tegen het pedagogische karakter van het jeugdstrafrecht. Met het oog hierop verzoekt de raadsvrouw om een passage in het vonnis op te nemen, zodat een eventuele veroordeling van verdachte de afgifte van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) niet in de weg staat.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft aan beide medeverdachten een mes gegeven en vervolgens samen met hen een ‘ripdeal’ gepleegd, door te doen alsof ze drugs wilden kopen en vervolgens met de drugs weg te lopen zonder te betalen. Aangever is achter hen aan gelopen, omdat hij betaald wilde worden. Verdachte heeft ‘trek dat mes’ en/of ‘pak hem’ en/of ‘steek hem’ geroepen. Vervolgens heeft medeverdachte [medeverdachte 2] als eerste een mes getoond en medeverdachte [medeverdachte 1] heeft eveneens een mes getrokken. Aangever is bij het zien van de messen weggerend en verdachte en de twee medeverdachten zijn achter hem aan gerend. Vervolgens heeft in elk geval medeverdachte [medeverdachte 1] aangever tijdens het rennen meermalen met een mes gestoken. Achteraf is vastgesteld dat aan aangever twee steekwonden in de rug en twee steekwonden in de arm zijn toegebracht. Er is aan aangevers zakken gevoeld en hij heeft geld aan verdachte moeten afstaan. Ook is de scooter van aangever door de verdachten meegenomen, waarbij de rechtbank ervan uit gaat dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] op de scooter zijn weggereden en dat medeverdachte [medeverdachte 2] later ook op de scooter heeft gereden en deze die nacht ergens heeft achtergelaten.
Hoewel vast staat dat verdachte niet zelf heeft gestoken, kan hij als medepleger van dit feit wel mede verantwoordelijk worden gehouden voor het toegepaste geweld.
Verdachte heeft zich samen met de twee medeverdachten schuldig gemaakt aan een zeer ernstig feit, dat voor het slachtoffer nog veel erger had kunnen aflopen. Verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Bij het plegen van het feit is het bemachtigen van een geringe hoeveelheid drugs (5 gram hasj) en geld (drie euro) leidend geweest en is geen rekening gehouden met de belangen en gevoelens van het slachtoffer. Een feit als dit is niet alleen zeer bedreigend en traumatiserend voor het slachtoffer, maar veroorzaakt ook grote onrust in de samenleving in het algemeen en brengt in sterke mate gevoelens van angst en onveiligheid teweeg. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke feiten nog lange tijd de negatieve psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden, wat in dit geval ook blijkt uit de onderbouwing van de vordering van de benadeelde partij. Het slachtoffer voelt zich als gevolg van het incident erg onveilig en heeft moeite met het vertrouwen van mensen. Om het incident te verwerken heeft het slachtoffer inmiddels (weer) een GGZ-verwijzing gekregen van de huisarts. Daarnaast wordt het slachtoffer geconfronteerd met ontsierende littekens op zijn lichaam. Verdachte heeft op geen enkel moment enige verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd van 13 november 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van een strafbaar feit is veroordeeld;
- het over verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapport (hierna ook: PO) van 5 oktober 2020, opgesteld door drs. [naam psycholoog] , GZ-psycholoog.
Uit het PO komt onder meer naar voren dat er bij onderzochte sprake is van ADHD en een oppositionele-opstandige stoornis. Ook is er sprake van hechtingsproblematiek en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met vermijdende en antisociale trekken. Gezien het structurele karakter van de problematiek was dit ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde feit. Verondersteld wordt echter dat er geen eenduidig verband bestaat tussen de problematiek van onderzochte en het primair tenlastegelegde feit. Dit feit, waarbij (ernstig) fysiek geweld is gebruikt, lijkt niet eenduidig te passen bij de persoon en de persoonlijkheid van onderzochte, ook gezien hij niet eerder veroordeeld is. Geadviseerd wordt om het primair tenlastegelegde feit, als het tot een bewezenverklaring komt, onderzochte volledig toe te rekenen. De problematische en inconsistente opvoedingssituatie evenals de instabiliteit van de leefsituatie van onderzochte (onduidelijk toekomstperspectief) en de vatbaarheid voor negatieve beïnvloeding worden als belangrijkste factoren gezien die bijdragen aan verhoging van het recidiverisico. Alles overziend wordt het risico op gewelddadig gedrag als matig ingeschat.
De rechtbank neemt deze conclusies over en maakt die tot de hare.
- de over verdachte uitgebrachte rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming, van 16 november 2020, uitgebracht door [naam raadsonderzoeker] .
In voornoemde rapportage komt onder meer naar voren dat de Raad zich conformeert aan het advies uit het PO. De Raad adviseert de rechtbank om aan verdachte bij een veroordeling een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, waaraan algemene en bijzondere voorwaarden verbonden dienen te worden zoals genoemd in het rapport, met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van het reeds ondergane voorarrest. Tevens adviseert de Raad de leerstraf So Cool regulier, voor de duur van 40 uur, op te leggen.
Ter terechtzitting heeft mevrouw [naam zittingsvertegenwoordiger] namens de Raad voornoemd advies gehandhaafd en daarbij opgemerkt dat oplegging van onder andere ITB Harde Kern het beste aansluit bij wat verdachte nodig heeft. De Raad heeft aanvullend nog de dadelijke uitvoerbaarheid van dit vonnis geadviseerd, gelet op de ernst van het feit en de matige/hoge kans op recidive. Het ondergaan van jeugddetentie heeft in dit stadium geen meerwaarde en zal de positieve vorderingen die verdachte intussen heeft gemaakt doorkruisen.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport (ongedateerd) van mevrouw [naam jeugdreclasseerder] , als jeugdreclasseerder verbonden aan de William Schrikker Stichting, Jeugdbescherming en Jeugdreclassering.
Ter terechtzitting heeft mevrouw [naam jeugdreclasseerder] zich achter het advies van de Raad geschaard. Zij heeft verder nog aangegeven dat verdachte het lastig vindt om zich aan de regels van de [naam JJI] te houden.
Met betrekking tot de strafoplegging overweegt de rechtbank verder nog het volgende.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit is de rechtbank van oordeel dat een aanzienlijke straf op zijn plaats is. De rechtbank heeft bij de bepaling van de modaliteit en de duur van de straf acht geslagen op de straffen die in min of meer vergelijkbare zaken worden opgelegd, alsmede de onderlinge rolverdeling. Gelet op al deze omstandigheden is in beginsel een jeugddetentie van geruime duur passend en geboden. De rechtbank is van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie langer dan het voorarrest niet op zijn plaats is. Hierbij neemt de rechtbank in het bijzonder in aanmerking de leeftijd van verdachte en het feit dat hij een first offender is. Ook is meegewogen dat verdachte een aanzienlijke periode (te weten 116 dagen) in voorarrest heeft gezeten. Het in dit stadium terugsturen van verdachte naar een justitiële jeugdinrichting zal de positieve vorderingen die verdachte reeds heeft gemaakt doorkruisen, wat niet wenselijk is. De rechtbank zal een deel van de aan verdachte op te leggen jeugddetentie voorwaardelijk opleggen. Aan de op te leggen straf zullen algemene en bijzondere voorwaarden -zoals door de Raad is geadviseerd- worden verbonden met een proeftijd van twee (2) jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van de proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met WSJ noodzakelijk. Nu de noodzaak tot toezicht op verdachte groot is, ziet de rechtbank aanleiding om de door de Raad geadviseerde voorwaarde ‘ITB Harde Kern’ op te leggen, zodat de WSJ in staat wordt gesteld om verdachte een intensieve vorm van begeleiding te bieden. De bijzondere voorwaarden zullen blijven gelden zolang de WSJ dat in overleg met de officier van justitie noodzakelijk acht. Evenals de Raad en de officier van justitie, acht de rechtbank een contactverbod met de twee medeverdachten passend en geboden, welk verbod als bijzondere voorwaarde zal worden opgelegd.
Omdat het een zeer ernstig feit betreft en de rechtbank het van belang vindt dat verdachte meer inzicht krijgt in zijn handelen en de gevolgen van de keuzes die hij maakt, is naar het oordeel van de rechtbank, naast een (on)voorwaardelijke jeugddetentie en de bijzondere voorwaarden waaraan verdachte zich moet houden, ook een onvoorwaardelijke leerstraf voor de duur van 40 uren op zijn plaats.
Gelet op de aard en de ernst van het feit en het daarbij toegepaste geweld, ziet de rechtbank
-anders dan de raadsvrouw- geen aanleiding om een passage op te nemen in dit vonnis om de afgifte van een VOG te beïnvloeden/bevorderen.
Dadelijke uitvoerbaarheid voorwaarden en toezicht
Gelet op de omstandigheid dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, te weten diefstal met geweld en bedreiging van geweld (in vereniging) en afpersing (in vereniging), en gelet op het feit dat er zorgen bestaan over het gewelddadig gedrag van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
7.1.1.
Vordering benadeelde partij [aangever]
De benadeelde partij heeft middels gemachtigde mr. L. Korfker een vordering tot schadevergoeding van € 5.785,18 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade van € 785,18 bestaat uit:
-eigen risico ambulancekosten van € 226,50
-kleding € 250,- (bestaande uit een jas van € 150,-, broek € 50,- en een trui € 50,-)
-bril van € 100,-
-helm van € 100,-
-muntgeld € 3,-
-pleisters € 9,37
-daggeldvergoeding ziekenhuis € 28,-
-parkeerkosten in verband met slachtoffergesprek € 4,55
-kilometervergoeding € 63,76.
Bij de gevorderde bedragen is rekening gehouden met de afschrijvingskosten van de goederen.
Daarnaast heeft de benadeelde partij een bedrag gevorderd van € 5.000,- wegens immateriële schade. Ter onderbouwing is namens de benadeelde partij aangevoerd dat het slachtoffer nog dagelijks kampt met de gevolgen van wat hem door de verdachten is aangedaan. Steken met een mes nabij de ruggengraat levert immers een behoorlijke kans op fors blijvend letsel op omdat vitale delen van het lichaam geraakt kunnen worden. Nu, maanden na het voorval, is het slachtoffer nog steeds angstig, wantrouwend en op zijn hoede. Om het voorval een plek te kunnen geven heeft het slachtoffer (wederom) om een GGZ verwijzing bij de huisarts gevraagd en deze gekregen. Naast het feit dat het slachtoffer psychische klachten heeft na de steekpartij heeft hij ook te kampen met fysieke klachten. Met name het litteken op zijn rug doet pijn bij veranderingen van het weer en stressfactoren. Daarbij komt dat de littekens erg ontsierend zijn, wat confronterend is voor het slachtoffer.
Ter zitting is de vordering voor de helm ingetrokken, omdat is gebleken dat de helm bij de politie ligt en daar kan worden opgehaald. De resterende vordering bedraagt € 5.685,18.
7.1.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de gevraagde materiële en immateriële schade toe te wijzen nu deze rechtstreeks voortvloeit uit het feit en voldoende is onderbouwd. De officier van justitie heeft gevorderd om het toe te wijzen bedrag hoofdelijk op te leggen en te vermeerderen met de wettelijke rente en daaraan de schadevergoedingsmaatregel te verbinden.
7.1.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het geen eenvoudige vordering betreft en dat deze derhalve dient te worden afgewezen. Het aandeel en de rol van verdachte bij het ten laste gelegde is bovendien niet komen vast te staan.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de immateriële schade afgewezen dient te worden, omdat een deskundigenrapport van een psycholoog ontbreekt ten aanzien van een eventuele stoornis bij de benadeelde partij. Gelet op het civiele recht, ligt de bewijslast bij de eiser en hier heeft de benadeelde partij niet aan voldaan. Als er een schadevergoeding wordt opgelegd door de rechtbank, dan dient deze slechts eenmaal vergoed te worden, waardoor betalingen door de medeverdachten aan aangever in mindering dienen te strekken op het door verdachte te vergoeden deel.
7.1.4.
Oordeel van de rechtbank
Gelet op de onderbouwing van de gestelde materiële schade, is de rechtbank van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 585,18 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Bij de vaststelling van dit bedrag heeft de rechtbank laten meewegen dat de restwaarde van de jas van het slachtoffer, gelet op het lange tijdsverloop, begroot kan worden op € 50,-. De overige posten zijn voldoende onderbouwd en het bedrag van € 585,18 zal dan ook worden toegewezen.
Ook komt de rechtbank vergoeding van de gevorderde immateriële schade billijk voor. Hierbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat dit een ernstig feit betreft, waar de benadeelde partij letsel en blijvende littekens aan de rug en arm heeft opgelopen. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat dit een traumatiserende ervaring is geweest voor de benadeelde partij, die hieraan gevoelens van angst, wantrouwen en onveiligheid heeft overgehouden. In aansluiting bij de uitspraak van de Hoge Raad van 28 mei 2019 (ECLI:NL:HR:2019:793) is de rechtbank van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige (psychische) gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank stelt het totaalbedrag van de geleden schade van de benadeelde partij daarom vast op een bedrag van € 5.585,18 (bestaande uit € 585,18 aan materiële schade en
€ 5.000,- aan immateriële schade) en zal dit bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige afwijzen.
Hoofdelijk
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een van de medeverdachten dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder primair bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: beroving en afpersing in vereniging), aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 77za, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de primair ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
tweehonderd(
200) dagenjeugddetentie.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
vierentachtig (84) dagen nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten
honderdzestien (116) dagen, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
-zich zal melden bij de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting, Jeugdbescherming & Jeugdreclassering in het kader van de ITB Harde Kern, en zich daarna gedurende de proeftijd en op de door de William Schrikker Stichting te bepalen tijdstippen zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht;
- mee zal werken aan zijn woontraject bij de [naam JJI] te Den Helder;
- zich aan de geldende regels en afspraken bij de [naam JJI] zal houden;
- onderwijs zal volgen en/of een zinvolle dagbesteding zal hebben;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opneemt, zoekt of heeft met de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , tenzij de jeugdreclassering anders oordeelt.
Geeft opdracht aan de William Schrikker Stichting, Jeugdbescherming & Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie noodzakelijk acht.
Stelt verder als voorwaarden dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
veertig (40) urentaakstraf in de vorm van de leerstraf So Cool Regulier, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door
twintig(2
0) dagenjeugddetentie.
Vordering [aangever]
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade, te weten tot een bedrag van € 5.585,18, bestaande uit € 585,18 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [aangever] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een (van de) medeverdachte(n) is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af de vordering van de benadeelde partij voor het overige deel.
Maatregel tot schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [aangever] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.585,18, (bestaande uit
€ 585,18 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade) vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens (een van de) medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Drenth, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. A.S. van Leeuwen, en mr. J.W. Moors, kinderrechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Nourozi Oranje,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 december 2020.
Mr. J.W. Moors is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.