ECLI:NL:RBNHO:2019:8940

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 oktober 2019
Publicatiedatum
28 oktober 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2613
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag kinderbijslag op basis van verblijfsrecht en identiteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 31 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag om kinderbijslag door de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Eiseres, die in Nederland verblijft, had aanvragen ingediend voor kinderbijslag voor haar twee dochters, maar deze aanvragen werden afgewezen op basis van haar vermeende identiteit en verblijfsstatus. De rechtbank heeft vastgesteld dat de SVB de aanvragen terecht heeft afgewezen, omdat eiseres niet kon aantonen dat zij rechtmatig in Nederland verblijft. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken en de noodzaak voor eiseres om haar identiteit en nationaliteit te bewijzen. Eiseres had documenten overgelegd ter ondersteuning van haar identiteit, maar de rechtbank oordeelde dat deze documenten onvoldoende waren om haar identiteit vast te stellen. De rechtbank concludeerde dat de SVB op goede gronden had besloten dat eiseres niet in aanmerking kwam voor kinderbijslag, omdat zij niet voldeed aan de voorwaarden van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/2613

uitspraak van de meervoudige kamer van 31 oktober 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.C. Weijsenfeld),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB), verweerder

(gemachtigde: mr. N. Zuidersma).

Procesverloop

Bij besluit van 11 oktober 2018 (het primaire besluit 1) heeft verweerder, de aanvraag van
30 juli 2018 om kinderbijslag, als bedoeld in de Algemene Kinderbijslagwet (AKW), voor [dochter 1] en [dochter 2] afgewezen.
Bij besluit van 5 februari 2019 (het primaire besluit 2) heeft verweerder de aanvraag van 30 oktober 2018 om kinderbijslag vanaf het 3e kwartaal 2017 afgewezen omdat eiseres op grond van artikel 6, tweede lid van de AKW is uitgesloten van verzekering voor de AKW.
Bij besluit van 9 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het beroep is ter zitting tegelijk behandeld met twee andere beroepschriften van eiseres te weten die tegen het besluit van 8 maart 2019 betreffende de afwijzing van een aanvraag in het kader van de Participatiewet (PW) (zaaknummer 19/1573) en die tegen het besluit van
5 maart 2018, betreffende de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen de afwijzing van de toekenning van een briefadres (zaaknummer 19/1574).

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1.
Eiseres heeft, alvorens zij naar Nederland is afgereisd, in België een asielaanvraag ingediend. Zij heeft zich in België laten registreren als [voornaam] (voornaam) [achternaam 1] (geslachtsnaam).
In het uittreksel uit het register der geboorteakten van de stad [stad] te België van 31 oktober 2016 wordt vermeld dat op 16 oktober 2016 [dochter 1] (voornaam) [achternaam 1] (geslachtsnaam) is geboren te [stad] , België. Als moeder wordt vermeld [voornaam] (voornaam) [achternaam 1] (geslachtsnaam). Op 2 mei 2017 heeft eiseres [dochter 1] [achternaam 1] laten erkennen bij de gemeente [woonplaats] door [naam 3] . Na erkenning draagt [dochter 1] de geslachtsnaam [naam 3] . Eiseres heeft zich bij deze erkenning laten registreren als [voornaam] [achternaam 1] .
Bij een aanvraag van een Nederlands paspoort voor [dochter 1] is gebleken dat het paspoort dat eiseres op dat moment in gebruik had op 29 januari 2018 vals is bevonden. Op dit vervalste paspoort voert eiseres de namen [voornaam] [achternaam 1] en de geslachtsnaam [achternaam 2] . Voor [dochter 1] is geen Nederlands paspoort verstrekt nu is gebleken dat eiseres gebruik heeft gemaakt van een vals paspoort.
Op 1 mei 2018 is door een moleculair-bioloog ( [naam 4] ) en een klinisch chemicus (dr. [naam 5] ) van het [naam 6] ziekenhuis een rapport uitgebracht van een door hen, in opdracht van de heer [naam 7] van [naam 8] te Haarlem, verricht DNA diagnostiek verwantschapsonderzoek. In het rapport staat dat het onderzoek, met instemming van betrokkenen, is uitgevoerd en dat het de veronderstelde moeder-dochter relatie tussen [voornaam] [achternaam 1] [achternaam 2] en [dochter 1] [naam 3] betreft. De conclusie in het rapport luidt dat de resultaten indicatief zijn voor het moederschap.
1.2.
Op [datum 2] 2018 is [dochter 2] [achternaam 2] geboren. Op de geboorteakte heeft eiseres zich laten registreren als [voornaam] [achternaam 1] (voornamen) [achternaam 2] (geslachtsnaam), de moeder van [dochter 2] . Onder deze naam heeft eiseres op 12 november 2018 een verzoekschrift bij de enkelvoudige kamer voor familiezaken van deze rechtbank ingediend voor de gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van [naam 3] (een zogenoemde vaderschapsactie). Dit verzoek heeft geleid tot de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 9 maart 2019, waarin het vaderschap van de heer [naam 3] over [dochter 2] is vastgesteld. Op 20 mei 2019 heeft de gemeente Haarlem [dochter 1] opgenomen in de basisregistratie personen. Hierin staat bij nationaliteit de Nederlandse nationaliteit vermeld. Eiseres verblijft met [dochter 1] en [dochter 2] in een opvanglocatie van de gemeente Haarlem.
1.3
Eiseres heeft op 22 mei 2018 bij de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag ingediend tot afgifte van een EU-document voor verblijf bij [dochter 1] [naam 3] op grond van een van [dochter 1] ’s burgerschap van de Europese Unie afgeleid verblijfsrecht als bedoeld in onder meer het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie inzake Chavez Vilchez e.a tegen de raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank e.a. (C-133/15). De Staatssecretaris heeft deze aanvraag afgewezen en het bezwaar tegen deze beslissing is ongegrond verklaard. In de beslissing op bezwaar van 20 september 2018 is door de Staatssecretaris overwogen dat – voor zover al aangenomen moet worden dat [dochter 1] de Nederlandse nationaliteit heeft – eiseres de familierechtelijke relatie met [dochter 1] niet heeft aangetoond, nu eiseres geen documenten heeft overgelegd waarmee haar identiteit en nationaliteit is aangetoond. Het paspoort dat eiseres heeft gebruikt is vals bevonden. Niet aangetoond is wie eiseres is. Ten aanzien van het verwantschapsonderzoek is overwogen dat onduidelijk is hoe de identificatie heeft plaatsgevonden. Identificatie aan de hand van een pasfoto is onvoldoende om vast te stellen dat eiseres de persoon is geweest die het DNA-onderzoek heeft ondergaan. Daarbij is, doordat eiseres gebruik heeft gemaakt van een vals paspoort, twijfel gerezen ten aanzien van de identiteit en nationaliteit van eiseres.
In de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 januari 2019 (zaaknummers AWB 18/7510 en 18/7511) heeft de voorzieningenrechter het beroep tegen voornoemde beslissing ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is hoger beroep ingesteld. Dit hoger beroep loopt nog bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
2.1.
Zoals nader toegelicht in het verweerschrift heeft verweerder de aanvraag van 30 oktober 2018 afgewezen omdat verweerder niet kan vaststellen of eiseres een vreemdeling is die rechtmatig in Nederland verblijft in de zin van artikel 8, onder e, Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft in dit kader verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 januari 2019 (zaaknummers: AWB 18/7510 en AWB 18/7511). Als gevolg hiervan is eiseres op grond van artikel 6, tweede lid, AKW uitgesloten van verzekering voor de kinderbijslagwet.
2.2.1
Eiseres voert aan dat zij Keniaanse is en betwist dat niet duidelijk is dat zij een zogenoemde derdelander is. Verweerder stelt immers dat eiseres naar Kenia kan om een paspoort op te halen. Hiermee wordt erkend dat eiseres derdelander is, meer is niet vereist in het Unierecht. Dat zij nu geen paspoort kan verstrekken staat, gelet op de wel door haar ter staving van haar identiteit overgelegde stukken, niet in de weg aan het erkennen van een afgeleid verblijfsrecht. In dit verband verwijst eiseres ook naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 1 september 2017 in de zaak van mevrouw [naam 9] (ECLI:NL:CRVB:2017:2420). Zij is één van de acht vrouwen waarop het arrest Chavez-Vilchez van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie betrekking heeft (ECLI:EU:C:2017:354). Zij had ook geen paspoort en identiteitsproblemen. Desondanks is haar afgeleide verblijfsrecht erkend. Daarna heeft de CRvB ook beslist dat zij recht had op kinderbijslag ondanks identiteitsproblemen waarna de SVB - na overleg met de IND – is overgegaan tot toekenning van de kinderbijslag.
Ook doet eiseres een beroep op de artikelen 2, 3, 26 en 27 van het Verdrag van de Rechten van het Kind (IVRK). Zij betoogt in dit verband dat om te zorgen dat het de zeer jonge Nederlandse kinderen van eiseres aan niets ontbreekt, verweerder alsnog een manier moet zoeken om kinderbijslag toe te kennen. Dit kan door zo nodig vast te stellen dat de kinderen analoog aan een pleegkind tot het huishouden van eiseres behoren.
2.2.2
In bezwaar heeft eiseres, ter staving van haar identiteit en nationaliteit, de volgende stukken aan verweerder doen toekomen:
-een brief van de Ministry of Foreign Affairs van 19 september 2018 met betrekking tot de legalisatie van de geboorteakte van [voornaam] (voornaam) [achternaam 1] (geslachtsnaam) gedateerd 26 juli 2018;
-een Kenya primary school leaving certificate van [voornaam] [achternaam 1] [achternaam 2] van 10 juli 2018;
-een brief van de ambassade van Kenia van 30 januari 2019 met betrekking tot het advies tot uitgifte van een Emergency Travel Document (hierna te noemen: noodpaspoort).
Ter zitting is komen vast te staan dat de IND nog geen kennis heeft genomen van deze documenten en dat deze documenten evenmin zijn overgelegd in de procedure waarin de rechtbank Den Haag op 25 januari 2019 uitspraak heeft gedaan
2.3
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
2.3.1
Artikel 6, tweede lid van de AKW bepaalt dat niet verzekerd is, de vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000 (VW).
2.3.2
Uit de rechtspraak van de CRVB (bijvoorbeeld de uitspraak van 17 december 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY6416) volgt dat verweerder in beginsel mag uitgaan van de juistheid van het besluit dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft genomen over het verblijfsrecht van eiseres. Dit is alleen anders is indien zich na het nemen van het besluit door de Staatssecretaris een wijziging voordoet van omstandigheden die zouden kunnen leiden tot rechtmatig verblijf op grond van het Unierecht. In dat geval is er wel aanleiding voor het bestuursorgaan om met de Staatssecretaris in overleg te treden (bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2018:540).
2.3.3
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of de documenten die eiseres in bezwaar heeft overgelegd voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn om met de Staatssecretaris in overleg te treden. Die vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. Gelijk verweerder ter zitting heeft toegelicht, is de rechtbank van oordeel dat deze documenten niets zeggen over de identiteit van eiseres. Uit de geboorteakte blijkt dat een persoon genaamd [voornaam] [achternaam 1] geboren is op [datum 1] 1994 in Kenia en uit de schoolverklaring blijkt dat er een persoon genaamd [voornaam] [achternaam 1] [achternaam 2] , die geboren is op [datum 1] 1994, van januari 1999 tot december 2005 op een Primary School heeft gezeten in Kenia. Hiermee is echter nog steeds niet aangetoond dat eiseres deze persoon is. Voor het noodpaspoort geldt hetzelfde. Niet vast is komen te staan dat eiseres [voornaam] [achternaam 1] [achternaam 2] is die genoemd staat in het noodpaspoort. Gelet hierop heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de documenten - die naar ter zitting duidelijk is geworden ook (nog) niet bij de IND of in de verblijfsrechtelijke hoger beroepsprocedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn ingediend - er niet toe kunnen leiden dat aan eiseres door de Staatssecretaris alsnog rechtmatig verblijf op grond van het Unierecht wordt toegekend en verweerder heeft daarom in de documenten geen aanleiding hoeven zien om hierover in overleg te treden met de IND.
2.3.4
Bij de hierboven vermelde stand van zaken mocht en mag verweerder uitgaan van het besluit van de Staatssecretaris inhoudende dat eiseres geen afgeleid EU-verblijfsrecht toekomt omdat haar identiteit en als gevolg daarvan haar nationaliteit niet vast staat. Nu niet gebleken is van een afgeleid verblijfsrecht en ook niet gesteld of gebleken is dat eiseres anderszins rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, VW, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de uitsluitingsgrond van artikel 6, tweede lid, AKW op eiseres van toepassing is.
De verwijzing van eiseres naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van de CRVB in de zaak van mevrouw [naam 9] en het toekennende besluit dat die mevrouw vervolgens van verweerder op haar aanvraag om kinderbijslag heeft gehad, leidt niet tot een ander oordeel. Daartoe acht de rechtbank van belang dat uit de overwegingen in de uitspraak van de voorzieningenrechter van de CRVB blijkt dat, anders dan bij eiseres het geval is, er geen afwijzende besluit lag van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op een aanvraag van de vreemdeling tot het vaststellen van een afgeleid verblijfsrecht in de zin van artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de EU.
Ook het beroep van eiseres op het Verdrag van de Rechten van het Kind (IVRK) slaagt niet. Eiseres heeft niet onderbouwd waarom deze verdragsbepalingen, voor zover ze kunnen worden aangemerkt als een ieder verbindende bepalingen in de zin van de artikelen 93 en 94 van de Grondwet, er toe nopen dat, aan eiseres kinderbijslag wordt toegekend ondanks dat op haar de uitsluitingsgrond van artikel 6, tweede lid, AKW van toepassing is.
2.3.5
De conclusie is dat verweerder de aanvraag van eiseres op goede gronden heeft afgewezen.
3. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, voorzitter, en mr. drs J.H.A.C. Everaerts en
mr. M.H. Affourtit-Kramer, leden, in aanwezigheid van E.A.D. Horn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.