7.3Artikel 36a, eerste lid, onder b, van de WAO, bepaalt dat onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een beschikking tot toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering en terzake van weigering van een zodanige uitkering, het Uwv een dergelijke beschikking herziet of intrekt indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 25, 28 of 80 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering.
8.Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) komt bij het beantwoorden van de vraag of inkomsten als inkomen uit arbeid moeten worden aangemerkt, in beginsel doorslaggevende betekenis toe aan de in het kader van de fiscale wetgeving door de verzekerde gemaakte - en door de fiscus gehonoreerde - keuze. Van die keuze kan slechts worden afgeweken indien sprake is van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op deze regel rechtvaardigen (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 23 december 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AU9534 en 11 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK3043). 9. Vaststaat dat eiseres bij de Belastingdienst over de jaren 2006 en 2007 € 5.000,- aan ‘resultaat uit werkzaamheden door arbeid’ bij [gemachtigde] Juridisch Advies, heeft opgevoerd. Deze aangiften van eiseres zijn door de Belastingdienst gehonoreerd. Toepassing van de hiervoor vermelde hoofdregel brengt mee dat de inkomsten door verweerder in beginsel terecht als inkomen uit arbeid als bedoeld in artikel 44 van de WAO zijn aangemerkt.
10. Het is aan eiseres om aan te tonen dat sprake is van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op de hoofdregel rechtvaardigen. Hierin is eiseres niet geslaagd. Het is een eigen keuze geweest om een resultaat uit werkzaamheden op te voeren. Voor zover de boekhouder dit heeft geadviseerd en de opgave bij de Belastingdienst heeft gedaan overweegt de rechtbank dat eiseres zelf verantwoordelijk blijft voor het opgeven van de juiste gegevens. De omstandigheid dat de arbeidsinbreng gering zou zijn geweest levert, wat hier ook van zij, geen bijzondere omstandigheid op (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 13 april 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA3015). De rechtbank concludeert dan ook dat van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de fiscale keuze bij de toepassing van artikel 44 van de WAO niet in redelijkheid tot uitgangspunt had kunnen worden genomen, niet is gebleken. 11. Verweerder is verplicht toepassing te geven aan artikel 44 van de WAO als aan de daarvoor gestelde voorwaarden is voldaan. Volgens vaste rechtspraak van CRvB kan artikel 44 van de WAO in beginsel ook met terugwerkende kracht worden toegepast. Verweerder ziet hier slechts van af als het de verzekerde niet redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat teveel uitkering wordt ontvangen (uitspraak van de CRvB van 11 december 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2835). 12. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het eiseres redelijkerwijs duidelijk had kunnen en moeten zijn dat de in 2006 en 2007 bij de Belastingdienst opgegeven inkomsten van invloed waren of konden zijn op haar WAO-uitkering. Inkomsten uit arbeid zijn onmiskenbaar van belang bij de vaststelling van het recht op uitkering. Het is voorts, gelet op artikel 80, van de WAO, aan eiseres om uit eigen beweging alle informatie aan verweerder te verschaffen die van invloed kan zijn op het recht of de hoogte van de uitkering. Niet is gebleken dat verweerder op de hoogte was van door eiseres genoten inkomsten. Het telefoongesprek tussen eiseres en verweerder in oktober 2009 leidt niet tot dit oordeel, reeds omdat dit gesprek niet zag op de jaren 2006 en 2007. Uit de gespreksnotitie blijkt voorts alleen dat eiseres haar intentie tot het verrichten van arbeid heeft besproken. Bovendien blijkt uit het gespreksverslag van 15 mei 2018 dat eiseres heeft verklaard op de hoogte te zijn van de op haar rustende inlichtingenverplichting ten aanzien van (onder meer) het verrichten van werkzaamheden.
13. Geconcludeerd wordt dan ook dat sprake is geweest van in aanmerking te nemen inkomsten uit arbeid en dat eiseres haar inlichtingenverplichting heeft geschonden. Eiseres heeft niet onderbouwd dat de door verweerder op basis van deze inkomsten gemaakte berekening van de (fictieve) mate van arbeidsongeschiktheid onjuist zou zijn. De WAO-uitkering van eiseres dient als gevolg van deze (fictieve) mate van arbeidsongeschiktheid over de jaren 2006 en 2007 te worden herzien.
Ten aanzien van de terugvordering.
14. Eiseres heeft zich in dit verband op het standpunt gesteld dat de vordering is verjaard.
15. Op grond van het bepaalde in artikel 3:309 van het Burgerlijk Wetboek verjaart de rechtsvordering uit onverschuldigde betaling door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de schuldeiser zowel van het bestaan van zijn vordering, als met de persoon van de ontvanger bekend is geworden. Aansluiting zoekend bij dit artikel, vangt de verjaringstermijn voor het nemen van een terugvorderingsbesluit met betrekking tot een onverschuldigde betaling van de uitkering aan op het moment dat verweerder bekend is geworden met feiten of omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat aan eiseres wellicht ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verleend. In het geval van eisers is dat moment niet eerder aangebroken dan na de afronding van het onderzoek en het daarvan opgemaakte rapport van 4 juni 2018. Gelet hierop treft het beroep van eiseres op verjaring geen doel.
16. Verder heeft eiseres over de terugvordering aangevoerd dat de fictieve mate van arbeidsongeschiktheid, maar 1% onder de grens van 80-100% zit. Daarom is de terugvordering volgens haar in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
17. Op grond van artikel 57, eerste lid, van de WAO wordt de uitkering die onverschuldigd is betaald door het Uwv teruggevorderd. Ingevolge het zesde lid van dit artikel kan daarvan geheel of gedeeltelijk worden afgezien indien daarvoor dringende redenen zijn. Anders dan eiseres kennelijk voor ogen heeft is voor een redelijkheids- en billijkheidstoets geen ruimte. Verweerder is op grond van artikel 57, eerste lid, van de WAO, gehouden de teveel betaalde uitkering terug te vorderen. Alleen als daarvoor dringende redenen zijn, kan verweerder besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Dringende redenen kunnen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de sociale of financiële gevolgen die voor de betrokkene als gevolg van de terugvordering optreden. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders of uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. De rechtbank is van oordeel dat er in het geval van eiseres geen sprake is van dringende redenen.
18. De conclusie is dat het bestreden besluit stand kan houden.
19. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.