15.4.Artikel 243, eerste lid, eerste alinea, van het CDW luidt als volgt:
Iedere persoon heeft het recht beroep in te stellen tegen beschikkingen van de douaneautoriteiten die betrekking hebben op de toepassing van de douanewetgeving en die hem rechtstreeks en individueel raken.
16. De vraag of eiseres bezwaar kon maken tegen de utb's en ‘Mededelingen financiële aansprakelijkheid’ dient (uitsluitend) te worden beantwoord aan de hand van artikel 243 van het CDW. Dit is tussen partijen ook niet (meer) in geschil.
17. Wat betreft de utb's geldt dat dit zonder meer beschikkingen zijn in de zin van het CDW. Naar het oordeel van de rechtbank wordt eiseres echter door deze beschikkingen niet rechtstreeks geraakt. Eiseres heeft de aan de utb's ten grondslag liggende aangiften gedaan als direct vertegenwoordiger van [A BEDRIJF] . Eiseres is geen douaneschuldenaar en partijen verschillen hierover ook niet van mening.
18. Indien eiseres uiteindelijk en zoals artikel 231 CDW ook toelaat, de douaneschulden van [A BEDRIJF] voor haar betaalt, vloeien de rechtsgevolgen voor eiseres, te weten dat zij door de douane tot betaling van deze douaneschulden wordt aangesproken, niet voort uit de douanewetgeving, maar uit de civielrechtelijke overeenkomst tussen eiseres en [A BEDRIJF] , die inhoudt dat eiseres de door [A BEDRIJF] verschuldigde rechten bij invoer aan de douane betaalt. De utb's hebben daarom voor eiseres geen rechtstreekse rechtsgevolgen.
Dit oordeel sluit aan bij het arrest van de Hoge Raad van 1 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AR4027, waarin is geoordeeld dat alleen een rechtsmiddel kan worden aangewend door de douaneschuldenaar zelf, en niet door degene die op basis van een civielrechtelijke overeenkomst een regresvordering op de douaneschuldenaar heeft. Het feit dat de douane heeft toegestaan dat eiseres op grond van artikel 189, derde lid, van het CDW, zekerheid heeft gesteld voor de douaneschulden van [A BEDRIJF] , maakt dit niet anders. Dat eiseres door de ontvanger kan worden gehouden tot betaling van de douaneschulden, vloeit immers niet voort uit de utb’s maar uit de gestelde zekerheid. 19. De stelling van eiseres dat het ontbreken van een rechtsmiddel voor eiseres tegen de utb's in strijd is met artikel 6 van het EVRM wordt verworpen, reeds omdat artikel 6 van het EVRM niet van toepassing is op geschillen die uitsluitend een belastingaanslag betreffen (HR 11 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK5986).Voor zover eiseres bedoelt een beroep te doen op artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, is de rechtbank in de onderhavige zaak niet gebleken van strijdigheid van het CDW met dit artikel. 20. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de utb's terecht niet-ontvankelijk verklaard.
21. Wat betreft de ‘Mededelingen financiële aansprakelijkheid’ geldt dat deze mededelingen moeten worden aangemerkt als informatieve brieven waarin verweerder aangeeft hoe hij tegen de mogelijk toekomstige aansprakelijkheid van eiseres voor de douaneschuld van [A BEDRIJF] aankijkt. In deze brieven wordt van eiseres geen betaling gevorderd, noch roepen deze brieven op andere wijze rechtsgevolgen jegens eiseres in het leven. Deze brieven zijn dan ook geen besluiten waartegen een rechtsmiddel open staat.
Ook het bezwaar van eiseres tegen de ‘Mededelingen financiële aansprakelijkheid’ heeft verweerder terecht niet-ontvankelijk verklaard.
22. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet aan een inhoudelijke beoordeling van de bezwaren van eiseres tegen de utb’s en de ‘Mededelingen financiële aansprakelijkheid’ toe. De door eiseres ingenomen stelling dat zij niet tot betaling van de aan [A BEDRIJF] opgelegde utb's kan worden aangesproken omdat de verificatie van de aangiften reeds geruime tijd voorafgaand aan het opleggen van de utb's was beëindigd, kan in deze procedure dan ook niet worden beoordeeld.
23. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
24. Voor een proceskostenveroordeling bestaat bij deze uitkomst geen aanleiding.