3.3.In the event [X] requires [C BEDRIJF] to handle custom clearance and/or custom declaration in respect of the Goods at the port of discharge, [X] shall, at least two (2) weeks before the arrival of the shipment, provide [C BEDRIJF] with all the relevant documents, including but not limited to the ocean bill of lading. [X] shall nominate [C BEDRIJF] or its agent at the port as the notified party in the ocean bill of lading and [X] shall comply with all requirements of the shipping line to enable [C BEDRIJF] to receive the Goods at the port of discharge.
(…)”
9. Een ongedateerde verklaring van [P] , president van eiseres, houdt – voor zover van belang – in:
“(…) we can produce and supply the modules ourselves from our production plant in China or subcontract other producers or transfer orders to for example our contacts in Taiwan. (…)
In 2013 and 2014 the MIP was imposed for modules from China and some customers requested non MIP modules. At the time we had good contacts with [P BEDRIJF] Corp (…) in Taiwan. This company produced for us of for our customers and or arranged production in Taiwan for us or our customers and arranged deliveries to Europe in this matter. [P BEDRIJF] is a Taiwanese company that locally produces solar modules in Taiwan. (…)”
10. Op grond van de bevindingen van de OLAF heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de onderhavige zonnepanelen van Chinese oorsprong zijn en hadden moeten worden aangegeven onder TARIC-code 8541 40 90 21. Verweerder heeft eiseres op grond van artikel 201, derde lid, van het Communautair Douanewetboek (hierna: CDW) als schuldenaar aangemerkt en de onderhavige verzamel-utb aan haar uitgereikt.
Geschil11. In geschil is of de verzamel-utb terecht is uitgereikt.
12. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de OLAF niet bevoegd was tot extern onderzoek in Taiwan, omdat de bepalingen die in het missierapport worden genoemd als juridische basis niet zien op samenwerking met, wederzijdse bijstand tussen en onderzoek in derdelanden. De resultaten van het onderzoek kunnen daarom niet als bewijs dienen.
Daarnaast betoogt eiseres dat zij ten onrechte als douaneschuldenaar is aangemerkt, aangezien verweerder niet heeft aangetoond dat de gegevens die eiseres aan [C BEDRIJF] heeft verstrekt verkeerd waren, in welk verband zij ook wijst op de verklaring van haar president. En zo er al gegevens verkeerd waren, betwist eiseres dat die door [C BEDRIJF] voor het opstellen van de aangifte zijn gebruikt en dat eiseres zou hebben geweten of redelijkerwijs zou hebben moeten weten dat die gegevens verkeerd zouden zijn geweest.
Het OLAF-rapport kan voorts niet als bewijs dienen, omdat de OLAF geen, althans nauwelijks eigen onderzoek naar de feiten heeft verricht. De Taiwanese autoriteiten hebben gegevens aan de OLAF verstrekt, die de OLAF niet heeft gecontroleerd. De brongegevens waarop de door verweerder overgelegde overzichten zijn gebaseerd zijn niet beschikbaar gesteld. Er is aantoonbaar sprake van inconsistenties met betrekking tot essentiële gegevens en dus plaats voor gerede twijfel aan het door verweerder gepresenteerde bewijsmateriaal en de daarop gebaseerde beweerdelijke Chinese oorsprong van de door [C BEDRIJF] ingevoerde containers.
Bovendien blijkt uit de door eiseres overgelegde opinie van de Taiwanese advocate [Q] , het door eiseres verrichte onderzoek naar de bewegingen van de schepen die de zonnepanelen vanuit China naar Taiwan zouden hebben vervoerd en de verklaringen van de Taiwanese leveranciers/producenten zoals opgenomen in de diverse Visit Reports dat de oorsprong van de onderhavige zonnepanelen niet China is.
13. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij zich mag baseren op de constateringen zoals vastgelegd in het OLAF-rapport en de onderzoeksgegevens. Uit het OLAF-rapport blijkt dat de Taiwanese autoriteiten hebben ingestemd met de missie. Uit de
documenten waarop de L1- en de D5-procedure aan elkaar zijn gekoppeld en de gehele tracking van de containers, inclusief het tijdsverloop, blijkt dat de onderhavige zonnepanelen de oorsprong China hebben en hebben gehouden. Verder blijkt uit een power-pointpresentatie van de Taiwanese douaneautoriteiten dat er een duidelijk traceerbare link bestaat tussen de invoer in en de uitvoer uit Taiwan. Ook zijn blijkens de “Movement results” de schepen die de zonnepanelen van China naar Taiwan hebben vervoerd daadwerkelijk in de haven Ningbo Beilun te China geweest in de relevante periode. Eiseres heeft ten behoeve van de aangiften de handelsbescheiden aan [C BEDRIJF] ter beschikking gesteld. Zij wist of behoorde te weten dat die gegevens onjuist waren, aangezien eiseres de onderhavige zonnepanelen zelf heeft geproduceerd.
14. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
15. Op 6 december 2013 is in werking getreden Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 1238/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen), van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China. Het definitief antidumpingrecht is onder meer ingesteld op goederen die worden ingedeeld onder Taric-codes 8541 40 90 21 en 8541 40 90 29.
16. Op 6 december 2013 is in werking getreden Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 1239/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot instelling van een definitief compenserend recht op de invoer van fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen), van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China. Het definitief compenserend recht is onder meer ingesteld op goederen die worden ingedeeld onder Taric-codes 8541 40 90 21 en 8541 40 90 29.
Beoordeling van het geschil
17. Met betrekking tot het betoog van eiseres dat de OLAF niet bevoegd was tot onderzoek in Taiwan overweegt de rechtbank dat zij geen reden heeft om te twijfelen aan de vermelding in het missierapport dat de Taiwanese autoriteiten hebben ingestemd met de missie. Dat de e-mail waarin die toestemming is verleend niet is overgelegd, doet daar niet aan af. De rechtbank merkt ten overvloede op dat eiseres zich ook niet met succes kan beroepen op de vermeende onbevoegdheid van de OLAF, aangezien zij daardoor niet rechtstreeks in haar belangen is geschaad (de zogenaamde Schutznorm).
18. Aangezien verweerder wenst af te wijken van de aangiften rust op hem de bewijslast om aannemelijk te maken dat de zonnepanelen van Chinese oorsprong zijn (vgl. Gerechtshof Amsterdam 22 december 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:5574). 19. De rechtbank overweegt als volgt. Uit onderdeel 3.1 van het OLAF-rapport blijkt dat de Taiwanese douaneautoriteiten aan de hand van het referentienummer van de invoeraangifte (L1) dat is vermeld in de uitvoeraangifte (D5) een link hebben kunnen leggen tussen de ingevoerde zonnepanelen met aangegeven oorsprong China en de wederuitvoer van diezelfde zonnepanelen naar de Europese Unie (hierna: de EU). Behoudens ten aanzien van de aangifte met volgnummer [B NUMMER] waarvoor geldt dat het importreferentienummer in de L1-invoeraangifte niet overeenkomt het importreferentienummer in de D5-uitvoeraangifte, de aangifte met het volgnummer [C NUMMER] waarvan geen importreferentienummer bekend is en de aangifte met het volgnummer [D NUMMER] waarvoor is nagevorderd voor 15 containers terwijl er een match is gemaakt voor 10 containers, kan op basis van deze bevindingen worden geconcludeerd dat de werkelijke oorsprong van de onderhavige zonnepanelen China is. Anders dan verweerder meent, vormen bij het ontbreken van een koppeling tussen de L1-invoeraangifte en de D5-uitvoeraangifte de commerciële documenten onvoldoende bewijs om de oorsprong China desondanks aannemelijk te achten.
20. Het terzijde stellen van de bevindingen van een onderzoeksmissie door de OLAF is dusdanig ingrijpend, dat dit in het algemeen slechts gerechtvaardigd zal zijn indien de door eiseres aangevoerde grieven tegen de bevindingen van de onderzoeksmissie van de OLAF dermate ernstig zijn, dat geen geloofwaardigheid aan de bevindingen van de OLAF (meer) kan worden toegekend.
21. Anders dan eiseres heeft betoogd, is het niet noodzakelijk dat de brondocumenten waarop annex 3 bij het OLAF-rapport is gebaseerd worden overgelegd of dat de OLAF eigen onderzoek verricht. De kanttekeningen die eiseres bij de zendingen heeft geplaatst, leiden – behoudens ten aanzien van de hiervoor onder 19 genoemde aangiften – niet tot het oordeel dat verweerder niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan. Dat sommige importreferentienummers in meerdere D5-uitvoeraangiften voorkomen en dat bepaalde gegevens aan de importkant ontbreken of – voor zover bekend – op een volgens eiseres onlogisch gemiddeld gewicht per container dan wel een gemiddeld aantal zonnepanelen per container uitkomt, is onvoldoende om de bevindingen van de OLAF terzijde te stellen.
22. De door eiseres ingebrachte opinie van de Taiwanese advocate [Q] houdt – kort gezegd – in dat goederen die met een D5-uitvoeraangifte Taiwan verlaten zowel goederen kunnen betreffen die uit een ander land zijn geïmporteerd als goederen die in Taiwan zijn geproduceerd door Taiwanese bedrijven. De veronderstelling dat goederen die op een D5-uitvoeraangifte uit Taiwan worden uitgevoerd daaraan voorafgaand op een L1-invoeraangifte vanuit een ander land zijn ingevoerd, is onjuist. Bovendien registreert de Taiwanese douane niet de referentienummers van binnenkomende en vertrekkende containers, aldus de opinie.
23. Verweerder heeft sheets overgelegd van een power-pointpresentatie van de Taiwanese douane waarin staat dat het mogelijk is in de database een D5-uitvoeraangifte te herleiden tot een L1-invoeraangifte. Voorts heeft verweerder ter illustratie een L1-invoeraangifte voor fietsen overgelegd met een referentienummer dat tevens terugkomt in de D5-uitvoergaangifte van (een aantal van) die fietsen.
24. De rechtbank overweegt als volgt. [Q] heeft haar opinie op geen enkele wijze onderbouwd. Bovendien sluit haar verklaring niet uit dat goederen die met een D5-uitvoeraangifte uit Taiwan worden uitgevoerd daaraan voorafgaand met een L1-invoeraangifte uit een ander land in Taiwan zijn ingevoerd. Met de stukken die verweerder heeft overgelegd, heeft hij de verklaring van [Q] dat de Taiwanese douane geen referentienummers registreert gemotiveerd betwist. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat met de opinie van [Q] de geloofwaardigheid van de bevindingen van de OLAF niet wordt ondermijnd.
25. Eiseres heeft een verklaring van haar president overgelegd, inhoudende dat [P BEDRIJF] Corporation (hierna: [P BEDRIJF] ) in Taiwan de onderhavige zonnepanelen heeft geproduceerd of laten produceren voor de klanten van eiseres in de EU. Ter zitting heeft mr. [B] desgevraagd verklaard dat [P BEDRIJF] de productie van zonnepanelen heeft uitbesteed aan andere Taiwanese producenten. In aanmerking genomen dat deze stelling van geen enkele onderbouwing is voorzien en blijkens de visit reports de vertegenwoordigers van [E BEDRIJF] , [H BEDRIJF] en [D BEDRIJF] er geen melding van hebben gemaakt dat zij voor [P BEDRIJF] zonnepanelen hebben geproduceerd, stelt de rechtbank deze verklaring als ongeloofwaardig terzijde.
26. De gegevens die de Taiwanese douane aan de OLAF heeft verstrekt, houden voorts in dat de onderhavige zonnepanelen vanuit China naar Taiwan zijn vervoerd met de schepen [A SCHIP] met call sign [A SIGN] , [B SCHIP] en [C SCHIP] . Tussen partijen is niet in geschil dat, indien de zonnepanelen door eiseres, gevestigd te Ningbo (China), zouden zijn geproduceerd, het voor de hand ligt dat die zonnepanelen vanuit de haven van Ningbo Beilun naar Taiwan zijn verscheept. De rechtbank ziet gaan aanleiding partijen daarin niet te volgen.
27. Eiseres heeft scheepsbewegingen van de [A SCHIP] met call sign [B SIGN] , [B SCHIP] en [C SCHIP] overgelegd die zij via Vesselfinder heeft verkregen. Vesselfinder baseert zich op gegevens die via het Automatic Identification System, een geautomatiseerd tracking systeem dat gebruik maakt van elektronische transponders op schepen, worden verzameld. Volgens die gegevens zijn de [C SCHIP] en de [B SCHIP] in de relevante periode niet in China, althans niet in de haven van Ningbo geweest. De [C SCHIP] is volgens deze gegevens in de relevante periode niet in de haven van Kaoshiung geweest. De [A SCHIP] met call sign [B SIGN] is in de relevante periode nooit in een haven in Taiwan geweest.
28. Verweerder heeft gegevens van [NAAM 1] ’s overgelegd, inhoudende dat er in de periode 11 januari 2010 tot en met 22 juli 2014 een schip [A SCHIP] met call sign [A SIGN] bestond. Dat schip is ondertussen genaamd [NAAM 2] . Voorts heeft verweerder scheepsbewegingen overgelegd met betrekking tot de [NAAM 2] , [B SCHIP] en [C SCHIP] , inhoudende dat die schepen in de relevante periode de havens van Ningbo Beilun en in voorkomend geval Kaoshiung hebben aangedaan.
29. Eiseres heeft erop gewezen dat verweerder pas ter zitting de bronnen heeft genoemd waaraan de hiervoor onder 28 genoemde gegevens zijn ontleend en dat die bronnen niet allemaal openbaar zijn, zodat zij de juistheid van de door verweerder overgelegde gegevens niet heeft kunnen controleren. Voor zover eiseres hiermee bedoelt te betogen dat deze gegevens buiten beschouwing moeten worden gelaten, volgt de rechtbank haar niet. Deze gegevens zijn op 30 april 2019, dus met inachtneming van de termijn als bedoeld in artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, ingediend. Het had op de weg van eiseres gelegen om een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak te doen als zij van mening is dat ze onvoldoende gelegenheid heeft gehad hierop te reageren. Een dergelijk verzoek heeft zij echter niet gedaan.
30. Eiseres heeft betoogd dat zij geen schip met de naam [A SCHIP] met call sign [A SIGN] heeft kunnen identificeren in de door haar geraadpleegde databases, maar dat zij wel een schip heeft gevonden met de naam [A SCHIP] met call sign [B SIGN] . Uit de met betrekking tot dat laatste schip overgelegde scheepsbewegingen blijkt dat dat schip in de relevante periode nooit in China of in Kaoshiung is geweest, aldus eiseres. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de door hem overgelegde stukken aannemelijk heeft gemaakt dat er in de relevante periode wel degelijk een schip met de naam [A SCHIP] met call sign [A SIGN] bestond. Hieruit volgt, dat eiseres de scheepsbewegingen van een ander schip heeft overgelegd, waardoor hetgeen zij heeft aangevoerd geen grond oplevert om te twijfelen aan de juistheid van de onderzoeksgegevens voor zover die betrekking hebben op zonnepanelen die blijkens de gegevens van de Taiwanese douane met de [A SCHIP] met call sign [A SIGN] vanuit China naar Taiwan zijn vervoerd.
31. Blijkens de gegevens van de Taiwanese douane is er op 15 april 2014 in Taiwan een L1-invoeraangifte ingediend voor zonnepanelen met aangegeven land van oorsprong China die met de [B SCHIP] zijn verscheept. Ten aanzien van het schip [B SCHIP] heeft eiseres gegevens uit Vesselfinder overgelegd die inhouden dat het schip op 6 april 2014 is aangekomen in en vertrokken uit Taipei en op 14 april 2014 is aangekomen in Kaoshiung alwaar het op 15 april 2014 is vertrokken.
32. Blijkens de door verweerder overgelegde scheepsbewegingen heeft de [B SCHIP] op 8 april 2014 Beilun aangedaan en is dat schip na een tussenstop in Shangai op 14 april 2014 aangekomen in Kaoshiung. Het bestand van verweerder bevat geen chronologisch overzicht van de scheepsbewegingen en verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij heeft ‘geknoeid’ met het originele bestand omdat hij het wilde indikken zodat het op één A-drietje paste, waarbij kennelijk iets is misgegaan waardoor de volgorde van de regels is gewijzigd.
33. De rechtbank constateert dat in het van eiseres afkomstige overzicht een gat van zeven dagen zit tussen het vertrek van de [B SCHIP] op 6 april 2014 uit Taipei en de aankomst op 14 april 2014 in Kaoshiung. Dat gat wordt opgevuld door de gegevens die verweerder heeft overgelegd, inhoudende dat het schip op 8 april 2014 in Beilun is geweest en via Shanghai naar Kaoshiung is gevaren en aldaar op 14 april 2014 is aangekomen. Ondanks de ongelukkige handelwijze van verweerder, ziet de rechtbank geen aanleiding om eraan te twijfelen dat enkel de regels zijn verschoven waardoor de chronologie niet klopt, maar dat de gegevens per regel hierdoor niet zijn gewijzigd. Het van eiseres afkomstige overzicht is derhalve geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de onderzoeksgegevens voor zover die betrekking hebben op zonnepanelen die blijkens de gegevens van de Taiwanese douane met de [B SCHIP] vanuit China naar Taiwan zijn vervoerd.
34. Blijkens de gegevens van de Taiwanese douane zijn er op 14 april 2014 in Taiwan drie L1-invoeraangiften ingediend voor zonnepanelen met aangegeven land van oorsprong China die met de [C SCHIP] zijn verscheept. Eiseres stelt onder verwijzing naar de gegevens uit Vesselfinder dat de [C SCHIP] in de periode van 5 april tot en met 12 juni 2014 niet in China is geweest.
35. Blijkens de door verweerder overgelegde scheepsbewegingen is de [C SCHIP] op 30 maart 2014 vertrokken uit Ningbo Beilun en op 5 april 2014 aangekomen in Taipei. Deze reis is niet strijdig met de door eiseres overgelegde scheepsbewegingen van de [C SCHIP] , omdat de door haar overgelegde gegevens pas beginnen op 5 april 2014. Dat uit de Taiwanese L1-invoeraangiften niet het hele voorafgaande vervoerstraject blijkt, betekent niet dat reeds daarom de gegevens uit het OLAF-rapport voor deze zendingen terzijde moeten worden gesteld.
36. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aldus de door eiseres opgeroepen twijfel aangaande de juistheid van de onderzoeksgegevens voor zover die betrekking hebben op zonnepanelen die blijkens de gegevens van de Taiwanese douane met de [C SCHIP] vanuit China naar Taiwan zijn vervoerd, heeft weggenomen.
37. Op grond van artikel 201, derde lid, van het CDW kunnen, wanneer een douaneaangifte voor onder andere het brengen in het vrije verkeer is opgesteld op basis van gegevens die ertoe leiden dat de wettelijk verschuldigde rechten geheel of gedeeltelijk niet worden geheven, de personen die deze voor de opstelling van de aangifte benodigde gegevens hebben verstrekt, terwijl zij wisten of redelijkerwijs hadden moeten weten dat die gegevens verkeerd waren, overeenkomstig de geldende nationale bepalingen eveneens als schuldenaar worden beschouwd.
38. De rechtbank is op grond van hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat verweerder, behoudens ten aanzien van de onder 19 genoemde aangiften, aannemelijk heeft gemaakt dat de oorsprong van de zonnepanelen China is. Eiseres heeft blijkens de verklaring van [J] , de achter die verklaring gevoegde e-mails van 12 mei 2014 en de tussen eiseres en [C BEDRIJF] gesloten overeenkomst, voor elke zending de bij de aangiften overgelegde bescheiden, waaronder het Certificaat van Oorsprong inhoudende dat de oorsprong van de zonnepanelen Taiwan is, aan [C BEDRIJF] gestuurd. Aangezien eiseres in de L1-invoeraangiften telkens als verkoper/exporteur van de zonnepanelen wordt genoemd en de zonnepanelen vanuit Ningbo, de vestigingsplaats van eiseres, zijn verscheept naar Taiwan, gaat de rechtbank er vanuit dat eiseres de zonnepanelen in China heeft geproduceerd. Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat eiseres wist dat de gegevens die zij aan [C BEDRIJF] heeft verstrekt voor de opstelling van de aangiften voor het brengen in het vrije verkeer van die zonnepanelen onjuist waren. Verweerder heeft eiseres derhalve terecht als schuldenaar aangemerkt.
39. Gelet op het hiervoor onder 19 overwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard en dient de verzamel-utb te worden verminderd met:
aangifte
vermindering definitieve antidumpingrechten
vermindering definitieve compenserend rechten
[B NUMMER]
€ 816.379,20 (tot nihil)
€ 175.812 (tot nihil)
[C NUMMER]
€ 416.353,39 (tot nihil)
€ 89.664,12 (tot nihil)
[D NUMMER]
€ 208.176,70 (met een derde)
€ 44.832,06 (met een derde)
Totaal
€ 1.440.909,29
€ 310.308,18.
40. Eiseres heeft verzocht verweerder te veroordelen in de integrale proceskosten voor bezwaar en beroep.
41. Op grond van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) kan in bijzondere omstandigheden bij een veroordeling in de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand een van de in de bijlagen bij het Besluit opgenomen forfaitaire tarief afwijkende vergoeding worden vastgesteld. Daarvoor is grond indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking neemt of een uitspraak doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (vgl. HR 13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2802). Daarnaast kan ook in andere gevallen aanleiding bestaan om, alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemend, af te wijken van de forfaitaire bedragen van het Besluit. Een dergelijke situatie kan zich voordoen indien de inspecteur bij het opleggen van een naheffingsaanslag in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld (vgl. HR 4 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2975). 42. Het is aan eiseres om de feiten en omstandigheden te stellen die het oordeel rechtvaardigen dat sprake is van een bijzondere omstandigheid. Eiseres heeft daartoe aangevoerd dat sprake is van vooringenomenheid van verweerder en dat de wisselende informatie die verweerder heeft verstrekt, heeft geleid tot veel onderzoek en heronderzoek.
43. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden gezegd dat voor verweerder ten tijde van het uitreiken van de verzamel-utb en/of het doen van de uitspraak op bezwaar al duidelijk had moeten zijn dat die utb en/of die uitspraak geen stand zullen houden. De hiervoor onder 19 gesignaleerde mismatches rechtvaardigen op zichzelf niet de conclusie dat verweerder dusdanig onzorgvuldig heeft gehandeld dat dat een reden is voor een hogere dan een forfaitaire proceskostenvergoeding.
44. De rechtbank zal verweerder wel op grond van het Besluit veroordelen in door eiseres gemaakte proceskosten. Tussen partijen is niet in geschil dat in geval van een vergoeding op grond van het Besluit wegingsfactor 2 dient te worden toegepast voor het gewicht van de zaak. De rechtbank stelt op grond van het Besluit de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.064 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 254, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 2). Aangezien verweerder in de uitspraak op bezwaar reeds een proceskostenvergoeding van € 488 heeft toegekend, stelt de rechtbank de alsnog door verweerder te betalen proceskostenvergoeding vast op € 2.576.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, behoudens de vermindering van de definitieve
antidumpingrechten, de vermindering van de definitieve compenserende rechten en de toegekende proceskostenvergoeding van € 488;
- vermindert de verzamel- utb met € 1.440.909,29 aan definitieve antidumpingrechten
en € 310.308,18 aan definitieve compenserende rechten en bepaalt dat deze
uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.576;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H.L.C. Bijvoet, voorzitter, mr. F. Kleefmann en
mr. W.M.C. Schipper, leden, in aanwezigheid van E. Hoekman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (douanekamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.