3.3.2Bewijsmotivering
Op grond van deze bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op de plaats waar verdachte heeft geschoten (in de stukken PD1 genoemd) met twee verschillende vuurwapens is geschoten.
De rechtbank baseert dit op de camerabeelden – meer precies: de beschrijving daarvan door de politie en het onderzoek aan die beelden door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) – en de vondst ter plaatse van een huls van het kaliber 6,35 x 16 mm en een huls en patroon van het kaliber 7,65 x 17 mm. Munitie van deze kalibers kan niet door één en hetzelfde vuurwapen zijn verschoten.
Er zijn geen aanwijzingen dat op PD1 met meer dan twee vuurwapens is geschoten.
Voorts stelt de rechtbank op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen vast dat het verdachte en het slachtoffer, [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), zijn geweest die ieder met een vuurwapen hebben geschoten.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij heeft gehoord dat [slachtoffer] het wapen bij de brug waar de taxi’s staan in het water van de Zaan heeft gegooid.
Op 12 november 2018 is ter plaatse door een duikteam van de politie een vuurwapen aangetroffen, namelijk een vuurwapen van categorie III met een kaliber van 7,65 mm.
In een deskundigenrapport van 12 februari 2019 concludeert het NFI dat de hypothese dat de op PD1 aangetroffen huls van het kaliber 7,65 x 17 mm is verschoten met dit vuurwapen minimaal zeer veel waarschijnlijker is dan de hypothese dat deze huls is verschoten met een ander vuurwapen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken. Een soortgelijke conclusie is getrokken ten aanzien van de op PD1 aangetroffen patroon. De ordegrootte van deze bewijskracht is minimaal 10.000-1.000.000.
In het lichaam van [slachtoffer] zijn, in de buikwand en in de linker leverkwab, twee kogels aangetroffen, die operatief zijn verwijderd. Deze projectielen waren beide van het kaliber 6,35 x 16 mm.
In een deskundigenrapport van 19 juni 2019 concludeert het NFI dat de hypothese dat deze kogels zijn afgevuurd uit één en dezelfde loop ten minste zeer veel waarschijnlijker is dan de hypothese dat deze kogels zijn afgevuurd uit twee lopen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken. De ordegrootte van deze bewijskracht is ten minste 10.000-1.000.000.
Voorts concludeert het NFI in dit rapport dat deze kogels qua kaliber en uitvoering passen bij de op PD1 aangetroffen huls van het kaliber 6,35 x 16 mm. Ook qua systeemsporen (van het gebruikte wapen) passen de kogels bij die huls.
Bij (radiologisch) onderzoek naar het letsel van [slachtoffer] zijn – naast vier trajecten van doorschoten – de volgende twee trajecten vastgesteld:
- ( B) verloopt vanaf letsel in de linkerflank op het niveau van de 7e rib tot aan het projectiel (P1) dat is gelegen vóór de linker leverkwab. Projectiel (P1) komt, gezien de positie ervan, overeen met de kogel die bij operatie in relatie met een scheurwond aan de oppervlakte van de linker leverhelft werd aangetroffen en vervolgens werd verwijderd.
- ( C) verloopt vanaf een huiddefect in de linkerflank op het niveau van de 9e rib tot aan het projectiel (P2) dat is gelegen ter hoogte van/vóór de maag en iets voetwaarts ten opzichte van projectiel (P1). Projectiel (P2) komt, gezien de positie ervan, overeen met de kogel die bij operatie, in relatie met een tweede scheurwond in de lever en een scheurwond in de maagwand, links in de buikwand werd aangetroffen en vervolgens werd verwijderd.
Volgens de beschrijving van de camerabeelden door de politie is op de twee momenten dat verdachte op PD1 richting [slachtoffer] schiet, de vuurmond van het vuurwapen zichtbaar ter hoogte van het bovenlichaam van [slachtoffer] .
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat verdachte op PD1 met een (echt) vuurwapen met een kaliber van 6,35 mm heeft geschoten. Gelet op de door verdachte ter terechtzitting gegeven omschrijving van het wapen, moet dit een vuurwapen van categorie III zijn geweest.
Feit 1
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte met dit vuurwapen tot tweemaal toe in de richting van het bovenlichaam van [slachtoffer] heeft geschoten, waarbij hij [slachtoffer] twee keer in het bovenlichaam heeft geraakt.
De verklaring van verdachte dat hij enkel op de benen van [slachtoffer] heeft gericht, wordt weerlegd door de bewijsmiddelen.
Het (meermalen) met een vuurwapen schieten in de richting van het bovenlichaam van een persoon, is gericht op de dood van die persoon. De rechtbank acht dan ook het (volle) opzet van verdachte op de dood van [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen.