Artikel 6 – Tarieven en wijze van betaling
1. De ZZP’er is aan [E BEDRIJF] een vergoeding van de door [E BEDRIJF] verrichte diensten verschuldigd. Deze vergoeding bedraagt 7,5% van het gefactureerde bedrag dat door de ZZP’er wordt gefactureerd voor zijn dienstverlening aan de zorgvrager. Deze vergoeding wordt als korting op de factuur ingehouden.
2. De Stichting [A STICHTING] zal de financiële afwikkeling verzorgen. De ZZP’er geeft hierbij de toestemming de financiële afhandeling van de facturen door de Stichting te laten verzorgen, waaronder het versturen van de facturen en het incasseren van de factureren bij de zorgvragers. De stichting biedt eventuele aanvullende voordelen rechtstreeks aan de ZZP’er aan.
3. (…)
4. De door [E BEDRIJF] bemiddelde ZZP’er verstuurt zijn factuur voor zijn dienstverlening, ter attentie van de zorgvrager, naar de Stichting [A STICHTING] . De Stichting zal de factuur incasseren bij de zorgvrager en vervolgens – na ontvangst van de bedragen – uitbetalen aan de ZZP’er.
5. De facturatie van de ZZP’er naar zorgvrager geschied per week, per 4 weken of per kalendermaand afhankelijk van de werkwijze van zorgvrager. (…)”
7. Eiseres heeft op 11 november 2014 met [D BEDRIJF] een overeenkomst gesloten met als opschrift ‘bemiddelingsovereenkomst’. De overeenkomst bevat, voor zover hier van belang, de volgende passages (eiseres is hierin aangeduid als ‘ZZP’er’):
“
De contractspartijen:
Bemiddelingsbureau [D BEDRIJF] , rechtsgeldig vertegenwoordigd door Joost Nauta verder te noemen het bemiddelingsbureau en de zelfstandig zorgverlener in de persoon van ___ verder te noemen de zorgverlener verklaren de afspraken op deze overeenkomst te zijn overeengekomen:
- Bemiddeling;
Het bemiddelingsbureau bemiddelt tussen zorgvragers en zorgverleners ofwel brengt zorgvragers en zorgverleners met elkaar in contact.
-
Bemiddelingsovereenkomst en zorgverlenerovereenkomst;
Naast de onderhavige bemiddelingsovereenkomst die de zorgverlener sluit met het bemiddelingsbureau, sluit de zorgverlener ook een zorgovereenkomst met de zorgvrager ofwel de cliënt c.q. de opdrachtgever.
-
Kwaliteit en continuïteit;
De zorgverlener is gehouden aan het leveren van kwaliteit en continuïteit met betrekking tot de geboden zorg en verklaart derhalve te handelen volgens het protocol; hoe te handelen bij ziekte, afwezigheid en vakantie. Tevens tekent de zorgverlener per zorgmoment correct het zorgdossier af.
-
Veroorzaakte inkomstenderving en reden tot ontbinden overeenkomst;
Als blijkt dat de zorgverlener door het niet nakomen van afspraken of door ondeskundig optreden [D BEDRIJF] schade berokkent, dan worden de veroorzaakte kosten in de zin van gederfde omzet – gederfde bemiddeling fee bij de zorgverlener in rekening gebracht. Tevens kan het niet naleven van de overeengekomen afspraken door de zorgverlener een reden zijn voor de zorgvrager als opdrachtgever en of voor het bemiddelingsbureau om de overeenkomst op te zeggen.
-
Werkrelatie;
De zorgverlener onderkent het belang van een goede relatie met de zorgvrager/opdrachtgever. Als blijkt dat het niet klikt, of niet meer klikt tussen de zorgverlener en de zorgvrager/opdrachtgever dan kunnen beide partijen en of een van beide partijen dit aangeven bij het bemiddelingsbureau. Het bemiddelingsbureau wordt hierdoor in de gelegenheid gesteld om vast te stellen of er sprake is van een definitief verstoorde relatie of dat streven naar herstel van de relatie nog zinvol is.
Onderdeel van het contract dat de zorgverlener sluit met de zorgvrager/opdrachtgever betreft de overeengekomen werkplanning. Als er ontevredenheid is over de uitvoering van de werkzaamheden of over het tijdsbestek dat er mee gepaard gaat dan wordt dit genoteerd in het zorgdossier. In eerste instantie zullen de zorgvrager/opdrachtgever en de zorgverlener zelf naar verbetering streven. Tevens kan zowel de zorgvrager als de zorgverlener ondersteuning vragen bij het bemiddelingsbureau inzake het opzetten van een verbeteringsvoorstel en de uitvoering er van. (…).
Hierbij verklaar ik:
- Dat ik bekend ben met de algemene voorwaarden van [D BEDRIJF] en de door [D BEDRIJF] opgestelde beroepscode. (…)
- Dat ik mij, in het contact met de door [D BEDRIJF] bemiddelde zorgvragers, zal gedragen conform deze beroepscode.
- Dat ik mij, in geval van ziekte of andere afwezigheid, zelf zal inspannen om tot een goede oplossing te komen (z.o.z.).”
8. Tot de stukken van het geding behoort voorts een model bemiddelingsovereenkomst van [F BEDRIJF] , versie 1 mei 2016. Deze overeenkomst is niet ondertekend door eiseres en/of het kantoor.
9. Op 12 maart 2014 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een verklaring arbeidsrelatie (VAR). Zij heeft haar werkzaamheden daarin omschreven als ‘verzorgen van cliënten in verpleeg- en verzorgingshuizen’. Op 17 maart 2014 heeft eiseres daarvoor een VAR-resultaat uit overige werkzaamheden ontvangen. Op 29 april 2014 heeft eiseres een nieuw verzoek ingediend voor een verklaring arbeidsrelatie. In dit verzoek omschrijft zij haar werkzaamheden als ‘thuiszorg en gezinsverpleging’. Eiseres heeft, voor zover hier van belang, de vragen in de aanvraag als volgt beantwoord:
2a. Omschrijf de soort werkzaamheden waarvoor u de VAR aanvraagt
Thuiszorg en gezinsverpleging
2c Hoe beoordeelt u zelf de inkomsten uit de VAR-werkzaamheden in het jaar waarvoor u de verklaring aanvraagt?
Als winst uit onderneming
2e Hoeveel opdrachtgevers verwacht u te hebben voor de VAR-werkzaamheden in het jaar waarvoor u de verklaring aanvraagt?
3 – 7 opdrachtgevers
2g Kunt u de VAR-werkzaamheden meestal zonder toestemming van een opdrachtgever door iemand anders laten uitvoeren?
Nee
2i Is het risico voor u als een opdrachtgever niet te tevreden is over uw werk?
Ja
2k Verwacht u de VAR-werkzaamheden meestal uit te voeren voor opdrachtgevers waar dezelfde werkzaamheden ook in loondienst worden uitgevoerd?
Nee
2l Verwacht u de VAR-werkzaamheden uit te voeren via detachering, uitzending of bemiddeling?
Nee
3a Wat zijn uw geschatte jaarinkomsten voor de VAR-werkzaamheden in het jaar waarvoor u de verklaring aanvraagt?
€ 25.000 of meer
3c Betalen uw opdrachtgevers u door als u ziek bent of vakantie hebt?
Nee
3d Bent u verplicht alle aanwijzingen van uw opdrachtgevers op te volgen?
Ja
4a Verstuurt u facturen voor de VAR-werkzaamheden waarvoor u deze verklaring aanvraagt?
Ja
4b Maakt u reclame voor de VAR-werkzaamheden?
Ja
4c Bent u ingeschreven bij de Kamer van Koophandel?
Ja
4f Investeert u jaarlijks meer dan € 2.500?
Ja
4f Voert u de VAR-werkzaamheden meestal uit op de locatie van uw opdrachtgever?
Nee
4i Houdt u een administratie bij of laat u deze bijhouden?
Ja
10. Op 1 mei 2014 heeft de Inspecteur op het verzoek van eiseres inzake haar werkzaamheden die bestaan uit ‘thuiszorg en gezinsverpleging’ een verklaring arbeidsrelatie verstrekt, inhoudende dat de voordelen uit deze werkzaamheden door eiseres vanaf 29 april tot en met 31 december 2014 worden aangemerkt als winst uit onderneming (hierna: VAR-wuo).
11. Eiseres heeft in haar aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 ter zake van de hiervoor onder 3 vermelde inkomsten uit de door haar verleende AWBZ-zorg in natura, de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek (de ondernemersaftrek) en MKB-winstvrijstelling geclaimd. In de aanslag IB/PVV, opgelegd met dagtekening 20 juli 2016, heeft verweerder de inkomsten aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden, en zodoende de ondernemersaftrek gecorrigeerd. De door eiseres in haar aangifte in aftrek gebrachte kosten die verband houden met haar werkzaamheden die betrekking hebben op verleende AWBZ-zorg in natura, zijn niet gecorrigeerd.
12. In geschil is of de door eiseres genoten inkomsten voor haar werkzaamheden voor [D BEDRIJF] , [C BEDRIJF] , [E BEDRIJF] en [F BEDRIJF] zijn aan te merken als winst uit onderneming of als loon uit (fictieve) dienstbetrekking.
13. Eiseres stelt dat sprake is van winst uit onderneming. Zij betoogt daartoe dat zij zelfstandig haar werkzaamheden uitvoert (de behandeling van patiënten), voor minstens drie opdrachtgevers werkzaamheden heeft verricht, niet in een gezagsverhouding staat tot haar opdrachtgevers, zelf kan bepalen of zij het werkaanbod accepteert, en niet door een zakenpartner wordt beoordeeld of kan worden geschorst. Zij stelt voorts dat de verantwoordelijke bewindvoerders haar beroepsgroep als ondernemer hebben aangemerkt, en dat andere belastingkantoren in Nederland aan zorgverleners in vergelijkbare situaties wel ondernemersfaciliteiten toekennen. Zij concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de aanslagen tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.866 (IB/PVV) respectievelijk een bijdrage-inkomen van € 8.330 (Zvw).
14. Verweerder stelt dat de genoemde inkomsten moeten worden aangemerkt als loon uit (fictieve) dienstbetrekking. Hij concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep en bevestiging van de uitspraken op bezwaar. Voor het geval dat de rechtbank oordeelt dat de inkomsten moeten worden gekwalificeerd als winst uit onderneming, stelt verweerder zich op het standpunt dat het belastbaar inkomen uit werk en woning kan worden vastgesteld overeenkomstig de ingediende aangifte.
Beoordeling van het geschil
15. Voordelen die op grond van meer dan een hoofdstuk, afdeling of paragraaf als bestanddeel van één van de belastbare inkomens zouden kunnen worden aangemerkt, worden ingevolge de rangorderegeling van artikel 2.14, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB 2001), uitsluitend op grond van het als eerste opgenomen hoofdstuk, afdeling of paragraaf aangemerkt als bestanddeel van het desbetreffende belastbare inkomen. De rechtbank onderzoekt daarom in de eerste plaats of de door eiseres genoten inkomsten als winst uit onderneming moeten worden aangemerkt.
16. Op eiseres rust, tegenover de gemotiveerde weerspreking door verweerder, de last om feiten aannemelijk te maken die de conclusie rechtvaardigen dat eiseres ondernemer is in de zin van de Wet IB 2001.
17. Voor het zijn van ondernemer in de zin van de Wet IB 2001 is vereist dat eiseres voldoende zelfstandigheid bezit ten opzichte van haar opdrachtgever(s), niet slechts incidenteel opdrachten aanvaardt maar streeft naar continuïteit van haar werkzaamheden door het verkrijgen van verschillende opdrachten, en ondernemersrisico loopt. Deze vereisten dienen in onderlinge samenhang te worden bezien (vgl. HR 20 december 2000, nr. 35.941, ECLI:NL:HR:2000:AA9094, BNB 2001/88 en HR 11 juli 2003, nr. 37.619, ECLI:NL:HR:2003:AH9774, BNB 2003/313). 18. De rechtbank stelt voorop dat de kosten van de door eiseres verrichte werkzaamheden (thuiszorg in natura) slechts voor vergoeding op grond van de AWBZ in aanmerking komen als deze diensten worden verricht door een daartoe aangewezen zorginstelling (hierna: zorgaanbieder) waarmee de verzekeraar van de verzekerde (zorgvrager) een overeenkomst heeft gesloten (artikelen 10 en 15 AWBZ). Een zorgaanbieder is een instelling of een persoon die zorg verleent als bedoeld in artikel 6 AWBZ (art. 1, eerste lid, onderdeel j, AWBZ).
19. Zorgaanbieders die deze zorg willen aanbieden, hebben een WTZi-toelating nodig van de minister. Alleen met een WTZi-toelating kunnen zorgaanbieders zorg aanbieden die via de zorgverzekering wordt vergoed. Zie in dit verband artikel 5, eerste lid, Wet toelating zorginstellingen (tekst 2014), dat bepaalt:
“Een organisatorisch verband dat behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie van instellingen die zorg verlenen waarop aanspraak bestaat ingevolge artikel 6 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of ingevolge een zorgverzekering als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet, moet voor het verlenen van die zorg een toelating hebben van Onze Minister.”
20. In artikel 2, tweede en derde lid, van het Besluit zorgplanbespreking AWBZ-zorg (tekst 2014) is over de wijze waarop voormelde zorgverlening wordt vormgegeven, bepaald:
“De zorgaanbieder organiseert zo spoedig mogelijk na de aanvang van de zorgverlening een bespreking met de cliënt waarin in ieder geval de volgende onderwerpen aan bod komen:
a. welke doelen worden met betrekking tot de zorgverlening voor een bepaalde periode gesteld, gebaseerd op de wensen, mogelijkheden en beperkingen van de cliënt;
b. op welke concrete wijze zullen de zorgaanbieder en de cliënt de gestelde doelen trachten te bereiken;
c. wie is voor de verschillende onderdelen van de zorgverlening verantwoordelijk, op welke wijze vindt afstemming tussen meerdere zorgverleners plaats, en wie kan de cliënt op die afstemming aanspreken;
d. met welke frequentie en onder welke omstandigheden gaat de zorgaanbieder de zorgverlening in samenspraak met de cliënt evalueren en actualiseren.
2. De zorgaanbieder legt, na de in het eerste lid bedoelde bespreking met de cliënt, uiterlijk binnen zes weken na aanvang van de zorgverlening het resultaat van de bespreking met de cliënt op de onderscheiden onderwerpen vast in een zorgplan. (…).”
21. De schriftelijke overeenkomsten tussen (toegelaten) zorgaanbieders en zorgverzekeraars (zorgkantoren) moeten ten minste bepalingen bevatten over het tijdstip waarop de overeenkomst aanvangt, de duur van de overeenkomst en tussentijdse beëindiging van de overeenkomst, de aard, kwaliteit, doelmatigheid en omvang van de te verlenen zorg, de prijs van de te verlenen zorg, de wijze waarop de verzekerden van informatie worden voorzien, de controle op de naleving van de overeenkomst, waaronder begrepen de controle op de te verlenen dan wel verleende zorg en op de juistheid van de daarvoor in rekening gebrachte bedragen, en de administratieve voorwaarden die partijen bij de uitvoering van de overeenkomst in acht zullen nemen (art. 16, eerste lid, AWBZ).
22. De zorgaanbieders sluiten overeenkomsten met degenen aan wie de zorg wordt verleend. Aldus kunnen werkzaamheden die bestaan uit het verlenen van AWBZ-zorg in natura, niet worden verricht zonder tussenkomst van een zorgaanbieder. De zorgaanbieders declareren de vergoedingen voor de verleende thuiszorg bij de zorgkantoren.
23. De hiervoor opgenomen wet- en regelgeving brengt mee dat zorg in natura niet onder eigen naam, voor eigen verantwoordelijkheid en voor eigen risico aan de zorgvragers ervan kan zijn aangeboden, nu dit alleen door toegelaten zorginstellingen kan geschieden. Uit genoemde wettelijke bepalingen en uit het Besluit Zorgplanbespreking AWBZ-zorg blijkt voorts dat de eindverantwoordelijkheid voor de te verlenen zorg in natura bij de zorgaanbieder ligt. Dit betekent dat de zorgaanbieder zowel op vakinhoudelijk als op organisatorisch gebied een instructiebevoegdheid heeft met betrekking tot verleende zorg in natura.
24. Tussen partijen is niet in geschil dat niet de zorgvragers, maar [D BEDRIJF] , [C BEDRIJF] , [E BEDRIJF] en [F BEDRIJF] als opdrachtgevers van eiseres moeten worden aangemerkt. Evenmin is in geschil dat de werkzaamheden van eiseres bestaan uit het verlenen van AWBZ-zorg in natura. Het hiervoor vermelde rechtskader brengt dan mee dat eiseres ter zake van deze werkzaamheden jegens haar opdrachtgevers niet over de vereiste zelfstandigheid beschikt c.q. kan beschikken die vereist is voor de kwalificatie als ondernemer voor de inkomstenbelasting (vgl. HR 30 maart 2018, nr. 17/00395, ECLI:NL:HR:2018:343, BNB 2018/114). Daaraan doet niet af dat eiseres haar werkzaamheden niet in alle omstandigheden rechtstreeks voor een zorgaanbieder (zoals [D BEDRIJF] ) verleent, maar door tussenkomst van [C BEDRIJF] , [E BEDRIJF] en [F BEDRIJF] . Daaraan doet evenmin af dat eiseres naar eigen inzicht zorghandelingen kan verrichten zonder dat daarop ter plekke toezicht wordt gehouden, aangezien deze werkwijze inherent is aan de (aard van de) werkzaamheden en aan de specifieke bekwaamheden van eiseres, en daarnaast niet in betekenende mate anders is dan bij individueel werkende zorgverleners in dienstbetrekking. In dit verband zij opgemerkt dat het niet noodzakelijk is dat een opdrachtgever daadwerkelijk van zijn instructiebevoegdheid gebruikmaakt c.q. gebruik heeft gemaakt. Dat een bevoegdheid daartoe bestaat, is voldoende (vgl. HR 7 februari 2001, nr. 35.760, ECLI:NL:HR:2001:AA9845, BNB 2001/293). Eiseres heeft voorts onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat zij debiteuren- en ondernemingsrisico liep. Eiseres heeft haar stelling dat zij een beroepsaansprakelijkheidsverzekering heeft afgesloten, niet met stukken onderbouwd. Bovendien maakt zij daarmee – in aanmerking genomen het hiervoor omschreven rechtskader en de gemotiveerde weerspreking van verweerder – nog niet aannemelijk dat zij voor haar werkzaamheden daadwerkelijk in rechte aansprakelijk kon worden gesteld en aldus aansprakelijkheidsrisico liep. Gelet op de (onweersproken) stelling van verweerder dat de middelen waarmee de werkzaamheden van eiseres zijn betaald, in wezen afkomstig zijn uit de algemene middelen van de AWBZ, heeft eiseres evenmin aannemelijk gemaakt dat zij ter zake van haar werkzaamheden een (niet te verwaarlozen) debiteurenrisico heeft gelopen.
25. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij voor de verleende AWBZ-zorg in natura beschikt over de voor het fiscale ondernemerschap noodzakelijke zelfstandigheid en dat zij ter zake van deze werkzaamheden in voldoende mate ondernemersrisico’s liep. De in onderdelen 5 tot en met 7 weergegeven (bemiddelings)overeenkomsten – waarin eiseres is aangemerkt als ondernemer – brengen geen verandering in het oordeel van de rechtbank, nu de kwalificatie van de inkomsten niet afhankelijk is van de wil van partijen, maar van de feiten en omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de inkomsten van eiseres in de gegeven feiten en omstandigheden niet worden aangemerkt als winst uit onderneming.
26. De rechtbank vat de stellingen van eiseres voorts op als een beroep op het vertrouwensbeginsel. In de eerste plaats stelt eiseres dat zij voor de kwalificatie van haar werkzaamheden vertrouwen kan ontlenen aan enkele uitlatingen van verantwoordelijke bewindsvoerders (zoals ministers en staatssecretarissen), waarin haar doelgroep als ondernemer is bestempeld. Eiseres heeft deze stelling niet met nadere gronden of stukken onderbouwd. Voor zover eiseres daarbij bedoeld heeft een beroep te doen op de aan haar verstuurde brief van 31 januari 2017, waarin haar is medegedeeld dat de handhaving van de Wet DBA in ieder geval tot 1 januari 2018 wordt uitgesteld, geldt dat de in deze brief gedane mededelingen geen betrekking hebben op het rechtskader zoals dat gold in het onderhavige belastingjaar. Aangezien eiseres haar stelling, die door verweerder gemotiveerd is weersproken, voor het overige niet heeft onderbouwd, is het beroep op het vertrouwensbeginsel in zoverre ongegrond.
27. In de tweede plaats begrijpt de rechtbank de stellingen van eiseres aldus dat zij aan de omstandigheid dat aan haar voor het jaar 2014 een VAR-wuo is verstrekt, het in rechte te honoreren vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat haar inkomsten in dat jaar als winst uit onderneming in de heffing zouden worden betrokken.
28. De rechtbank stelt voorop dat uit de wetsgeschiedenis van art. 3.156 van de Wet IB 2001 (tekst 2014), blijkt dat de VAR wordt afgegeven op basis van een gefundeerd oordeel over de door een belastingplichtige gepresenteerde arbeidsrelatie. Een belastingplichtige kan daarom in beginsel vertrouwen ontlenen aan een afgegeven VAR. De fiscus kan echter niet worden gehouden aan de rechtsgevolgen van een beschikking indien blijkt dat de feiten en omstandigheden waarop de beschikking is gebaseerd, zich niet blijken te hebben voorgedaan, anders zijn geweest, of in de loop van de tijd zijn gewijzigd (Kamerstukken II 2000/01, 27 466, nr. 6, blz. 99).
29. Verweerder heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat een aantal vragen uit het VAR-aanvraagformulier (de vragen 2c, 2i, 2k, 2l, 3a, 4a, 4b en 4f) onjuist is beantwoord, en dat om die reden geen vertrouwen aan de aan eiseres verstrekte VAR kan worden ontleend. Eiseres heeft deze stellingen van verweerder niet dan wel onvoldoende weersproken. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder, op wie in dezen de bewijslast rust, aannemelijk heeft gemaakt dat de werkelijke feitelijke omstandigheden dermate afweken van de in die aanvraag vermelde omstandigheden, dat eiseres aan de afgegeven VAR-wuo geen gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen.
30. Eiseres stelt in haar beroepschrift dat andere belastingkantoren in Nederland, zoals Rotterdam, Den Haag, Eindhoven, Maastricht en Utrecht, (wel) ondernemersfaciliteiten verlenen aan zzp-ers in de zorg die in een vergelijkbare situatie verkeren als eiseres. Eiseres heeft dit standpunt, dat kan worden begrepen als een beroep op het gelijkheidsbeginsel, niet met nadere argumenten of stukken onderbouwd, terwijl zulks wel op haar weg lag gelet op de gemotiveerde weerspreking hiervan door verweerder. Daarop gelet wordt het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel door de rechtbank verworpen.
31. Tussen partijen is niet in geschil dat indien de inkomsten niet kunnen worden aangemerkt als winst uit onderneming, het belastbare inkomen uit werk en woning naar het juiste bedrag is vastgesteld. Daarbij is van belang dat in de aanslag IB/PVV 2014, de door eiseres in haar aangifte in aftrek gebrachte kosten die verband houden met de door haar verleende AWBZ-zorg in natura, niet zijn gecorrigeerd. Ook de aanslag Zvw is niet te hoog vastgesteld. De rechtbank komt derhalve niet toe aan beoordeling van de vraag of de inkomsten moeten worden aangemerkt als loon uit dienstbetrekking. Gelet op het vorenoverwogene behoeft het beroep voor het overige geen behandeling en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
32. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A. Fase, voorzitter, en mr. S.K.A. Efstratiades en mr. M.M. de Reus, leden, in aanwezigheid van mr. B. Schaafsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.