4.2Bij het opleggen van een boete wegens overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) en het Arbobesluit gaat het om de aanwending van een discretionaire bevoegdheid door verweerder. Verweerder moet bij de aanwending van deze bevoegdheid, gelet op artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de hoogte van de boete afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
Verweerder kan omwille van de rechtseenheid en rechtszekerheid beleid vaststellen en toepassen inzake het al dan niet opleggen van een boete en het bepalen van de hoogte daarvan. Ook indien het beleid als zodanig door de rechter niet onredelijk is bevonden, dient verweerder bij de toepassing daarvan in elk voorkomend geval te beoordelen of die toepassing strookt met de hiervoor bedoelde eisen die aan de aanwending van de bevoegdheid tot het opleggen van een boete moeten worden gesteld. Indien dat niet het geval is, dient de boete, in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zodanig te worden vastgesteld dat deze evenredig is. De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit van verweerder met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen en dus leidt tot een evenredige sanctie.
4.3.1Bij de uitvoering van de bij of krachtens de Arbowet vastgestelde regels hanteert verweerder de beleidsregel. Op 18 december 2015 is deze beleidsregel gedeeltelijk gewijzigd tem aanzien van de gronden die tot matiging van de bedragen kunnen leiden in verband met het geheel of gedeeltelijk ontbreken van verwijtbaarheid.
4.3.2Ingevolge artikel 1, elfde lid, van de beleidsregel kan, indien de werkgever aantoont dat hij inspanningen heeft verricht, gericht op het voorkomen van de overtreding in het concrete geval, dit leiden tot matiging van het al dan niet op bedrijfsgrootte gecorrigeerde normbedrag. De volgende inspanningen kunnen leiden tot een matiging van 25% per onderdeel:
a. als de risico’s van de concrete werkzaamheden voldoende zijn geïnventariseerd en een veilige werkwijze is ontwikkeld die voldoet aan de vereisten van het bepaalde bij of krachtens de Arbowet;
b. als de noodzakelijke randvoorwaarden zijn gecreëerd voor het toepassen van een veilige werkwijze;
c. als er adequate instructies zijn gegeven;
d. als er adequaat toezicht is gehouden.
4.4.1Eiseres voert in het kader van de eerste matigingsgrond (onderdeel a) aan dat zij alle risico’s in het kader van het laden en lossen van vrachtwagens heeft geïnventariseerd en een veilige werkwijze heeft ontwikkeld. De risico’s van het laden en lossen van vrachtwagens is geïnventariseerd in de RI&E studie van 2 oktober 2014 en dit heeft geleid tot de werkwijze neergelegd in de ‘Checklist laden en lossen’. Daarin is opgenomen dat medewerkers op een veilige afstand wachten tot de laadklep stil staat op de grond en daarna pas de laadklep benaderen om de rolcontainers ervan af te rijden. Dat de risico’s voldoende zijn geïnventariseerd en dat een veilige werkwijze is ontwikkeld, wordt ook erkend door verweerder in het bestreden besluit. Ten onrechte betrekt verweerder bij deze matigingsgrond dat in de praktijk veelvuldig werd afgeweken van deze werkwijze, aldus eiseres.
4.4.2Verweerder erkent in het bestreden besluit dat eiseres de risico’s heeft geïnventariseerd en een veilige werkwijze heeft ontwikkeld ten aanzien van het lossen van vrachtwagens, maar komt desondanks tot de conclusie dat dit niet leidt tot matiging van de boete. Omdat is gebleken dat in de praktijk structureel en door meerdere werknemers op verschillende vestigingen werd afgeweken van de ontwikkelde veilige werkwijze en die werkwijze ook niet bekend was bij de betreffende medewerkster en haar collega, stelt verweerder dat in de praktijk geen veilige werkwijze werd gehanteerd.
4.4.3Desgevraagd heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting aangegeven dat hij in de eis dat een veilige werkwijze is ontwikkeld, inleest dat die veilige werkwijze ook in de praktijk in brede zin moet worden gehanteerd. De rechtbank volgt verweerder hierin niet en gaat uit van een strikte lezing van het beleid. Daaruit blijkt niet dat een rol speelt in hoeverre de na de inventarisatie van risico’s ontwikkelde veilige werkwijze in de praktijk wordt gehanteerd. Het beroep op deze matigingsgrond slaagt derhalve.
4.5.1Ten aanzien van de tweede matigingsgrond stelt eiseres dat zij de noodzakelijke randvoorwaarden heeft gecreëerd voor het toepassen van de veilige werkwijze. Ook hier wijst eiseres erop dat het gaat om een inspanningsverplichting en niet om een resultaatsverplichting. Nu de laadklep van de vrachtwagen was voorzien van rolstops, de rolcontainer goed functioneerde en ook qua gewicht voldeed aan de eisen, de vloer van de laad- en losruimte vlak was en vrij van oneffenheden, heeft eiseres alle noodzakelijke randvoorwaarden geschapen voor de medewerkers om de ontwikkelde veilige werkwijze toe te passen. Dat de medewerkster in strijd met die werkwijze heeft gehandeld, doet daaraan niet af.
4.5.2Verweerder werpt eiseres niet tegen dat haar medewerkster de ontwikkelde veilige werkwijze niet heeft gevolgd, maar stelt dat de medewerkster die werkwijze niet kón volgen, dan wel dat onvoldoende is aangetoond dat de noodzakelijke randvoorwaarden voor het volgen van die werkwijze zijn gecreëerd. Immers zowel de betreffende medewerkster als een collega hebben verklaard dat het fysiek zwaar(der) is om de rolcontainers tegen een volledig gedaalde en dan hellende laadklep op te duwen. De medewerkster heeft zelfs verklaard dat het voor haar niet mogelijk is om de rolcontainers op de voorgeschreven werkwijze omhoog te duwen en tegelijkertijd de rolstops te ontgrendelen en dat zij daarom niet anders kan dan voortijdig, op het moment dat de laadklep nog niet volledig is gedaald en zich nog in een horizontale stand bevindt, de rolstops te ontgrendelen. Ook heeft verweerder gewezen op het ‘Onderzoek fysieke belasting met betrekking tot het handmatig en direct laden, chauffeur, en filiaal medewerker [eiseres] ’ van 30 augustus 2005, waaruit blijkt dat ruim 33% van de duwkrachten normoverschrijdend zijn en dat vooral is gelegen in het feit dat er tegen de klep van de vrachtwagen op wordt geduwd.
4.5.3Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij alle noodzakelijke randvoorwaarden heeft gecreëerd voor het toepassen van de veilige werkwijze. Van belang is dat de veilige werkwijze door iedere medewerker kan worden toegepast. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat is gebleken dat dat niet het geval is en hecht daarbij waarde aan de verklaringen van de betrokken medewerkster en haar collega, waaruit blijkt dat het fysiek zwaar dan wel niet mogelijk is om een rolcontainer tegen de hellende laadklep op te duwen en tegelijkertijd de rolstops te ontgrendelen, alsmede het onderzoek waarnaar verweerder heeft verwezen. Deze matigingsgrond doet zich dus niet voor.
4.6.1Eiseres voert aan dat zij adequate instructies heeft gegeven als bedoeld in de derde matigingsgrond van de beleidsregel. Eiseres wijst op de ‘Checklist laden en lossen’, de instructies ‘Laden en lossen Medewerkers’ en ‘Laden en lossen Management’ en op een poster die in het kader van de ‘Week van de veiligheid 2013’ is verspreid en waarop expliciet melding is gemaakt van de instructie dat bij het lossen van vrachtwagens gewacht moet worden op een veilige afstand tot de laadklep op de grond stilstaat. Eiseres betwist dat de betreffende medewerkster niet bekend was met de veilige werkwijze, omdat de checklist haar voorafgaand aan het incident was toegezonden en de medewerkster bovendien teamleider was, en van medewerkers met een leidinggevende functie mag worden verwacht dat zij zich extra bewust zijn van hun rol en het goede voorbeeld behoren te geven. Ter zitting heeft eiseres hier nog aan toegevoegd dat de medewerkster en haar collega in ieder geval wisten dat het laden en lossen met twee personen dient plaats te vinden, hetgeen een aanwijzing is dat de rest van de werkinstructie ook bij hen bekend moet zijn.
4.6.2Verweerder stelt dat de door eiseres genoemde instructies niet daadwerkelijk aan de betrokken medewerker zijn verstrekt, maar beschikbaar zijn gesteld in een digitaal handboek en dat in de e-learning module slechts wordt verwezen naar die instructies. Verweerder acht dat onvoldoende en meent dat de werkgever ervoor dient te zorgen dat de medewerker daadwerkelijk adequate instructies krijgt en ook nagaat of de medewerker bekend is met de inhoud van die instructies. Eiseres heeft verklaard dat alle teamleiders, waaronder de betrokken medewerkster, de checklist ‘Veilig laden en lossen’ in een nieuwsbericht op hun huisadres hebben ontvangen. Nu de betrokken medewerkster heeft verklaard niet bekend te zijn met deze instructies, acht verweerder onvoldoende aangetoond dat zij de instructies daadwerkelijk heeft ontvangen en zal verweerder de boete niet matigen op dit onderdeel.
4.6.3De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat een adequate instructie inhoudt dat een medewerker die ook daadwerkelijk moet hebben ontvangen en tot zich moet hebben genomen. Onvoldoende is dus het ter beschikking stellen van de instructies in een digitaal handboek of vermelding ervan op een poster in het kader van de ‘Week van de veiligheid 2013’. Eiseres heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat de betrokken medewerkster de e-learning module heeft gevolgd en dat zij de veilige werkinstructie in een nieuwsbericht op haar huisadres heeft ontvangen. Dat de betrokken medewerkster en haar collega ermee bekend waren dat het laden en lossen met twee personen dient te gebeuren, biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende grond voor de conclusie dat zij bekend waren met de veilige werkinstructie. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat geen adequate instructies zijn gegeven en deze matigingsgrond dus niet aan de orde is.
4.7.1Eiseres doet ook een beroep op de vierde en laatste matigingsgrond uit de beleidsregel. Zij stelt dat adequaat toezicht werd gehouden op de werkzaamheden die haar medewerkers verrichten. Uit het voornoemde rapport van RI&E van 2 oktober 2014 en de voornoemde instructie ‘Laden en lossen Management’ volgt dat de leidinggevende instructies geeft aan medewerkers en erop toeziet dat zij werken volgens de werkinstructie laden en lossen. Uit het bestreden besluit maakt eiseres op dat verweerder haar kennelijk verwijt dat er geen toezichthouder aanwezig was ten tijde van de werkzaamheden die de medewerkster uitvoerde direct voorafgaand aan het ongeval, maar hiermee miskent verweerder de inspanningen die eiseres heeft geleverd op het gebied van toezicht. Ook wordt wederom gesteld dat de medewerkster de veilige werkwijze niet heeft nageleefd, waarmee verweerder in feite stelt dat adequaat toezicht een arbeidsongeval kan voorkomen, hetgeen geen houdbaar standpunt is. Voor zover de rechtbank tot het oordeel komt dat eiseres niet voor volledige matiging op dit onderdeel in aanmerking komt, dan ligt enige matiging in de rede nu is aangetoond dat op het terrein van toezicht het nodige is gedaan.
4.7.2Volgens vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 21 maart 2018,ECLI:NL:RVS:2018:957) hangt het antwoord op de vraag wanneer adequaat toezicht is gehouden af van de omstandigheden van het geval, zoals de aard van de werkzaamheden, de ervaring van de werknemer en zijn positie in het bedrijf. Van een werkgever kan in beginsel niet worden gevergd dat hij voortdurend een toezichthouder naast een - ervaren - werknemer plaatst. De enkele omstandigheid dat er geen toezichthouder aanwezig is op het moment van een ongeval, is op zichzelf niet voldoende om te komen tot het oordeel dat de werkgever niet voldoende feitelijk toezicht op de werkzaamheden heeft gehouden. Wel dient het feitelijke toezicht van dusdanige aard te zijn dat de werknemers hierdoor worden gestimuleerd om zich aan de veiligheidseisen te houden. 4.7.3Verweerder stelt dat de betrokken medewerkster als leidinggevende zelf ook de toezichthouder was en in die hoedanigheid niet heeft ingegrepen terwijl de veilige werkwijze niet werd gevolgd. Aldus kan niet worden gesteld dat adequaat toezicht heeft plaatsgevonden. Ook op een toezichthouder dient toezicht te worden gehouden. Eiseres heeft onvoldoende aangetoond dat adequaat toezicht is gehouden op de werkzaamheden van de betrokken medewerkster. Bovendien is nooit door een toezichthouder geconstateerd dat zij in al die jaren voorafgaand aan het ongeval niet heeft gewerkt volgens de beoogde werkwijze.
4.7.4De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt kon stellen dat geen sprake is geweest van adequaat toezicht. Uit de verklaringen van de bij het ongeval betrokken medewerkers blijkt dat veelvuldig van de veilige werkwijze werd afgeweken en dat zij daar nooit op zijn gewezen. Onder die omstandigheden kan niet worden gesteld dat sprake is van adequaat toezicht. Eiseres voldoet daarmee niet aan de vierde matigingsgrond.