ECLI:NL:RVS:2013:CA0645

Raad van State

Datum uitspraak
22 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201203435/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de opgelegde boete aan een werkgever wegens overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet na arbeidsongeval

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, waarin een boete van € 8100,00 werd opgelegd aan de appellant, een werkgever, door de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De boete was het gevolg van een arbeidsongeval dat plaatsvond op 28 oktober 2010, waarbij een werknemer van de appellant ernstig gewond raakte door vallende glasplaten. De staatssecretaris stelde dat de appellant artikel 3.17 van het Arbobesluit had overtreden, omdat hij niet voldoende maatregelen had genomen om de risico's van de werkzaamheden te beheersen. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 21 maart 2013 behandeld. De appellant voerde aan dat hij de risico's had beperkt door afspraken te maken met de leverancier van de glasplaten, maar de rechtbank oordeelde dat deze afspraken niet voldoende waren om de overtreding te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de appellant niet had voldaan aan de verplichtingen uit de Arbowet en dat er geen omstandigheden waren die aanleiding gaven om de boete te matigen of niet op te leggen.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat de appellant verwijtbaar had gehandeld. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de appellant niet had aangetoond dat hij de risico's voldoende had geïnventariseerd en dat hij geen adequate maatregelen had getroffen. De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de eerdere uitspraak zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201203435/1/A3.
Datum uitspraak: 22 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 21 februari 2012 in zaak nr. 11/1208 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Procesverloop
Bij besluit van 23 februari 2011 heeft de staatssecretaris [appellant] een boete van € 8100,00 opgelegd.
Bij besluit van 3 augustus 2011 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 februari 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 maart 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.C. Vergoosen en mr. E.J.M.B. Clevels, beiden werkzaam bij Koenen en Co, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. F.W. Jansen, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: Arbowet) worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld in verband met arbeidsomstandigheden van de werknemers.
Ingevolge het tiende lid, voor zover thans van belang, zijn de werkgever en de werknemers verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden, vastgesteld bij of krachtens de op grond van die bepaling vastgestelde algemene maatregel van bestuur, voor zover en op de wijze, als bij of krachtens deze maatregel is bepaald.
Ingevolge artikel 33, tweede lid, voor zover thans van belang, wordt als overtreding aangemerkt het niet naleven van artikel 16, tiende lid, voor zover het niet naleven van de in dat artikellid bedoelde voorschriften en verboden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur als overtreding is aangemerkt.
Ingevolge artikel 34, eerste lid, legt een daartoe door de minister aangewezen onder hem ressorterende ambtenaar de bestuurlijke boete op aan de overtreder, op wie de verplichtingen rusten die uit deze wet en de daarop berustende bepalingen voortvloeien, voor zover het niet naleven daarvan als overtreding is aangeduid.
Ingevolge artikel 9.1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: Arbobesluit), voor zover thans van belang, is de werkgever verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden, die bij of krachtens dit besluit zijn vastgesteld.
Ingevolge artikel 9.9c, eerste lid, aanhef en onder c, voor zover thans van belang, wordt als overtreding, ter zake waarvan een bestuurlijke boete van de tweede categorie kan worden opgelegd, aangemerkt de handeling of het nalaten in strijd met de voorschriften, die zijn opgenomen in artikel 3.17.
Ingevolge artikel 3.17, eerste volzin, wordt het gevaar te worden getroffen of geraakt door voorwerpen, producten of onderdelen daarvan, dan wel vloeistoffen of gassen, of het gevaar bekneld te raken tussen voorwerpen, producten of onderdelen daarvan, voorkomen en indien dat niet mogelijk is zo veel mogelijk beperkt.
Bij de uitoefening van de bij of krachtens de Arbowet geregelde bevoegdheden past de staatssecretaris de Beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving (hierna: beleidsregels) toe.
Volgens beleidsregel 33, achtste lid, aanhef en onder a, voor zover thans van belang, geldt € 8.100,00 als normbedrag bij de berekening van een boete voor een overtreding, waarvoor een boete van de tweede categorie kan worden opgelegd, bij een arbeidsongeval dat leidt tot een ziekenhuisopname, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Arbowet, ingeval de onderneming tot 39 werknemers in dienst heeft.
Volgens onderdeel c, gelezen in verbinding met het vierde lid, onder b, kunnen één of meer van de volgende factoren achtereenvolgens tot verlaging van het normbedrag leiden:
- indien de werkgever aantoont dat hij de risico's van de werkzaamheden, waarbij de overtreding, waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd zich heeft voorgedaan, voldoende heeft geïnventariseerd en op grond daarvan de nodige maatregelen heeft getroffen en deugdelijke, voor de arbeid geschikte, arbeidsmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking heeft gesteld, wordt de boete met een derde gematigd;
- indien de werkgever bovendien aantoont dat hij voldoende instructies heeft gegeven, wordt de boete met nog een derde gematigd;
- indien de werkgever bovendien aantoont dat hij adequaat toezicht heeft gehouden, wordt geen boete opgelegd.
Volgens het negende lid wordt geen boete opgelegd, indien de verwijtbaarheid ontbreekt.
2. Op 28 oktober 2010 is [persoon], werknemer in dienst van [appellant] (hierna: de werknemer), tijdens werkzaamheden op een plaats, waar [bedrijf] te Bergen actief is, een arbeidsongeval overkomen. Het ongeval vond plaats tijdens het uitpakken en verplaatsen van glasplaten uit een houten verpakking. Nadat de werknemer en een collega twee glasplaten uit een houten krat hadden getild, heeft de werknemer de overige in de houten verpakking aanwezige glasplaten door middel van een houten balk gestut. Deze houten balk is op enig moment weggevallen, waardoor de glasplaten op de benen van de werknemer zijn gevallen. Bij dit ongeval heeft de werknemer beide scheenbenen en een kuitbeen gebroken. Ter behandeling is hij in het ziekenhuis opgenomen.
Naar aanleiding van dit ongeval heeft de staatssecretaris het besluit van 23 februari 2011 genomen. De staatssecretaris heeft daaraan ten grondslag gelegd dat [appellant] artikel 3.17 van het Arbobesluit heeft overtreden. Voorts heeft [appellant] zich volgens dat besluit niet voldoende op de hoogte gesteld van de aan de arbeid verbonden risico’s van de desbetreffende werkzaamheden. Mede gelet hierop, zijn er geen omstandigheden die aanleiding vormen om van het opleggen van een boete af te zien of de op te leggen boete te matigen, aldus het besluit.
3. De rechtbank heeft het geschil beperkt geacht tot de vraag of de staatssecretaris heeft miskend dat de overtreding van artikel 3.17 van het Arbobesluit [appellant] niet of slechts in verminderde mate kan worden verweten, zodat van boeteoplegging moest worden afgezien, althans de boete had moeten worden gematigd.
Volgens haar heeft de staatssecretaris zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat de verwijtbaarheid niet ontbreekt, zodat niet is voldaan aan de in het negende lid van beleidsregel 33 voor achterwege laten van de boete of matiging ervan gestelde eis. Daarnaast heeft de staatssecretaris zich volgens de rechtbank met juistheid op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan de in de beleidsregels gestelde eisen om verminderde verwijtbaarheid aan te kunnen nemen. Niet is gebleken dat [appellant] de risico’s van de werkzaamheden, waarbij zich het beboetbare feit heeft voorgedaan, voldoende heeft geïnventariseerd en op grond daarvan de nodige maatregelen heeft getroffen en deugdelijke, voor de arbeid geschikte, arbeidsmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking heeft gesteld.
Ten slotte heeft de rechtbank de boete niet onevenredig hoog geacht. Hierbij heeft zij betrokken dat [appellant] zijn werknemers bij ongebruikelijke werkzaamheden, zoals de werkzaamheden die hebben geleid tot het bedrijfsongeval, geen instructie heeft gegeven hem in te lichten, zodat passende maatregelen getroffen hadden kunnen worden.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank het geschil ten onrechte door hem beperkt heeft geacht tot de vraag of de boete ten onrechte niet is gematigd. Eerder in de procedure heeft hij betoogd dat hij artikel 3.17 van het Arbobesluit niet heeft overtreden, nu hij het gevaar, als bedoeld in die bepaling, voldoende heeft voorkomen door het maken van een afspraak met de leverancier van de glasplaten dat deze zouden worden geleverd op glasbokken.
4.1 In het bezwaarschrift van 31 maart 2011 heeft [appellant] zich op het standpunt gesteld dat hij het gevaar van vallende glasplaten heeft voorkomen door met de leverancier van de platen af te spreken dat deze op glasbokken zouden worden aangeleverd. Deze bezwaren heeft hij in het door hem ingediende beroepschrift herhaald en ingelast. Aldus heeft hij betwist dat hij artikel 3.17 van het Arbobesluit heeft overtreden. Gelet hierop, heeft de rechtbank het geschil ten onrechte door hem beperkt geacht tot de vraag of hij ten aanzien van de vastgestelde overtreding verwijtbaar heeft gehandeld. Dit leidt evenwel niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 december 2007 in zaak nr. 200705573/1), bevat artikel 3.17 van het Arbobesluit geen opzet of schuld als bestanddeel van de overtreding. Derhalve staat de overtreding, indien niet aan de materiële voorschriften van die bepaling is voldaan, vast.
Niet in geschil is dat het verpakken van glasplaten in een houten kist niet tot de veiligste wijze van uitpakken van deze platen leidt. Het gevaar van het omvallen van de glasplaten is er door vergroot. De enkele gestelde afspraak met de leverancier van de glasplaten dat deze op glasbokken zouden worden aangeleverd, zonder er op toe te zien of deze afspraak werd nageleefd, is onvoldoende voor het oordeel dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] het gevaar door de glasplaten getroffen te worden niet zo veel mogelijk heeft beperkt. Gelet hierop, heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat [appellant] artikel 3.17 van het Arbobesluit heeft overtreden.
5. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte waarde heeft gehecht aan de door hem afgelegde verklaring dat hij op de hoogte was van de mogelijkheid dat glasplaten op andere wijze dan op glasbokken zouden worden aangeleverd, nu hij daarna meermalen anders heeft verklaard.
5.1 Zoals de Afdeling ook eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 februari 2011 in zaak nr. 201007635/1/H3), mag de staatssecretaris bij een overtreding in beginsel van de verwijtbaarheid ervan uitgaan, tenzij de desbetreffende werkgever feiten en omstandigheden aannemelijk maakt die tot het oordeel leiden dat hem ter zake geen verwijt treft.
5.2 Vaststaat dat in de opgemaakte Risico Inventarisatie & Evaluatie voor de onderneming van [appellant] het gevaar van het uitladen van glasplaten die niet op glasbokken staan en de werkwijze die daarbij dient te worden toegepast niet zijn opgenomen. De rechtbank is [appellant] terecht niet gevolgd in zijn betoog dat hier geen aanleiding voor was, nu hij met de leverancier de afspraak had gemaakt dat glasplaten op glasbokken zouden worden aangeleverd. Volgens de verklaring die [appellant] tegenover de inspecteur van de arbeidsinspectie heeft afgelegd was hij ervan op de hoogte dat glasplaten soms op andere wijze dan op glasbokken worden aangeleverd. Derhalve lag het op zijn weg de risico’s van het uitladen van glasplaten die niet op glasbokken worden aangeleverd in de inventarisatie te betrekken. Met juistheid heeft de rechtbank geen grond gevonden om [appellant] niet aan deze verklaring te gehouden. Gelet op het voorgaande, heeft zij voorts terecht geoordeeld dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft mogen stellen dat verwijtbaarheid niet ontbrak en zich evenmin verminderde verwijtbaarheid voordeed. Derhalve voldoet [appellant] niet aan de eerste matigingsgrond van beleidsregel 33. Aangezien de matigingsgronden voorts cumulatief zijn, wordt niet toegekomen aan de beoordeling van de vraag of aan de overige matigingsgronden wordt voldaan.
6. Het hoger beroep is ongegrond. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.1 is overwogen, dient de aangevallen uitspraak, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2013
176-591.