ECLI:NL:RBNHO:2019:604

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 januari 2019
Publicatiedatum
29 januari 2019
Zaaknummer
C/15/216632 / HA ZA 14-408
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vergoeding van schade door vermogensbeheer afgewezen

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 januari 2019 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres], wonende te Wassenaar, en de besloten vennootschap WILGENHAEGE VERMOGENSBEHEER B.V., gevestigd te Hoofddorp. De eiseres vorderde schadevergoeding als gevolg van vermeend onzorgvuldig vermogensbeheer door de gedaagde partij. De rechtbank heeft de vordering afgewezen, waarbij zij heeft overwogen dat de portefeuille van eiseres niet als behoudend kon worden gekwalificeerd en dat deze te risicovol was in het licht van de beleggingsdoelstellingen van eiseres. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de beheersovereenkomst en de omstandigheden van het geval, waaronder de risicotolerantie en de beleggingshorizon van eiseres. De rechtbank concludeerde dat Wilgenhaege niet onzorgvuldig heeft gehandeld, gezien de omstandigheden waaronder de overeenkomst was aangegaan en de verwachtingen van eiseres. De rechtbank heeft eiseres veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 16.214,83. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de genoemde datum.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/216632 / HA ZA 14-408
Vonnis van 30 januari 2019
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Wassenaar,
eiseres,
advocaat mr. W.M. Schonewille te 's-Gravenhage,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WILGENHAEGE VERMOGENSBEHEER B.V.,
gevestigd te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
gedaagde,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Wilgenhaege genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 15 maart 2017
  • het deskundigenbericht van 30 november 2017
  • de akte uitlating van 10 januari 2018 van [eiseres]
  • de akte uitlating deskundigenbericht van 7 februari 2018 van Wilgenhaege
  • het proces-verbaal van de pleidooien op 2 juli 2018 en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken
  • de brief d.d. 17 juli 2018 met opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal van de zijde van [eiseres]
  • de brief d.d. 18 juli 2018 met opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal van de zijde van Wilgenhaege.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 13 juli 2016 in de r.o. 4.6 t/m 4.10 kort samengevat het volgende overwogen:
(1) Wilgenhaege diende op grond van de beheersovereenkomst het vermogen van [eiseres] te beheren conform het beleggingsbeleid “Behoudend Beheer”;
(2) Er is sprake is van branche-opvattingen omtrent de vraag wat redelijkerwijs nog als behoudend kan worden aangemerkt;
(3) In een aantal andere door de rechtbank besliste Wilgenhaege-zaken
(vonnissen rechtbank Noord-Holland d.d. 30 maart 2016, zaaknummers C/15/208352/HA ZA 13-551, C/15/208765/HA ZA 13 - 588,
C/15/208359/HA ZA 13-553 en van 21 juni 2017 in de zaak
C/15/208/157/HA ZA 13-538)
is een deskundige benoemd die de daarin aan de orde zijnde behoudend beheer portefeuilles heeft onderzocht en tot de conclusie is gekomen dat deze niet als behoudend kunnen worden aangemerkt;
(4) De door de deskundige onderzochte portefeuilles zijn in opbouw vergelijkbaar met die van [eiseres];
(5) Dat brengt met zich dat ook de portefeuille van [eiseres] niet als behoudend kan worden gekwalificeerd en dat deze, bezien naar de gezichtspunten van destijds, te risicovol was.
2.2.
Drie van de vonnissen van de rechtbank in de sub 3 genoemde zaken zijn door het gerechtshof Amsterdam vernietigd bij arresten van 1 mei 2018 (o.a.ECLI:NL:GHAMS:2018:1510 enECLI:NL:GHAMS:2018:1511).
De rechtbank is naar aanleiding van hetgeen in de desbetreffende arresten is overwogen tot de slotsom gekomen dat zij in de hiervoor vermelde benadering te veel gewicht heeft toegekend aan de in de overeenkomst opgenomen kwalificatie van het overeengekomen beheer als “Behoudend” en dat die benadering moet worden bijgesteld. Dat betekent dat de rechtbank terugkomt op de r.o. 4.6 t/m 4.10, alsmede de hierop volgende rechtsoverwegingen in voormeld vonnis. Daarvoor in de plaats dient het volgende te worden gelezen.
2.3.
Ter beoordeling van de ingestelde vordering gaat het niet primair om de vraag of behoudend beheer grenzen stelt aan de samenstelling van de portefeuille, maar om de vraag of de samenstelling van de portefeuille van [eiseres] in hogere mate aan koersrisico’s is blootgesteld dan verenigbaar is met haar bij Wilgenhaege bekende beleggingsdoelstelling, in het licht van de gegevens als blijkend uit het Cliëntprofiel en alle overige omstandigheden van het geval.
Bij die beantwoording dient in het bijzonder aandacht te worden geschonken aan de volgende omstandigheden:
• de overeengekomen asset-allocatie
• de hoogte van het nagestreefde rendement
• de aangegeven risico-tolerantie
• de tijdspanne die de belegger ter beschikking heeft om zijn doelstelling te
bereiken (de beleggingshorizon)
• alle overige omstandigheden van het geval, waaronder de omvang en overige samenstelling van het vermogen, de opstelling van de cliënt gedurende de loop van de relatie, de verwachtingen die mogelijk aan de communicatie met de vermogensbeheerder konden worden ontleend en het moment van beëindiging van de relatie, mede bezien in het licht van de plicht tot schadebeperking.
2.4.
De rechtbank zal de zaak aan de hand van de sub 2.3 geschetste benadering bespreken. Zij zal daarbij de inzichten die uit het in deze zaak uitgebrachte deskundigenbericht zijn te putten in haar beoordeling betrekken.
2.5.
Tweede Cliëntprofiel
Wilgenhaege heeft in de aanloop naar de pleidooien op 2 juli 2018 een door [eiseres] op 31 augustus 2007 ingevuld cliëntprofiel in het geding gebracht. De rechtbank ontleent daaraan de volgende aanvullende gegevens. [eiseres] heeft tussen de 3 en de 10 jaar ervaring met beleggen in obligatie- of aandelen(fondsen) en/of opties of andere derivaten. Haar kennis van zakelijke waarden, waaronder aandelen, is gering. Haar doel is het vermogen te laten groeien en het op termijn gebruiken als (pensioen)inkomen. Als zij dat doel niet haalt zou dat een teleurstelling zijn, maar geen invloed hebben op haar levenspeil. Haar overig pensioeninkomen bestaat uit lijfrenten en koopsommen. Van het vrij beschikbare vermogen (excl. de eigen woning) wordt meer dan 75% belegd.
2.6.
Beleggingsdoelstelling
Als beleggingsdoelstelling is in de overeenkomst vermeld: het genereren van een hoog direct inkomen uit het belegde vermogen bij een laag koersrisico van de portefeuille. In het licht van de antwoorden in het cliëntprofiel is de doelstelling door zowel de deskundige als Wilgenhaege opgevat als: het vermogen te laten groeien en op termijn te gebruiken als (pensioen)inkomen. Nu [eiseres] hieromtrent geen opmerkingen heeft gemaakt gaat ook de rechtbank daarvan uit.
2.7.
Asset-allocatie
Niet in geschil is dat Wilgenhaege met de samenstelling van de portefeuille is gebleven binnen de overeengekomen asset-allocatie.
2.8.
Beleggingshorizon
De deskundige heeft omtrent dit aspect in zijn rapport het volgende opgemerkt.
Als beleggingshorizon geeft [eiseres] (als antwoord op vraag 9, rb) op 5 jaar. Echter, de eerste grote onttrekkingen worden pas na 10 jaar voorzien.
Dat laatste kan uiteraard wel, indien ander vermogen dan dat van de portefeuille wordt aangesproken in de periode tussen 5 en 10 jaar na het aangaan van de vermogensbeheerrelatie. Maar dan kunnen de beleggingen tot minstens die 10 jaar worden aangehouden en klopt het antwoord op vraag 9 niet.
[eiseres] verwacht tussentijds (mij is zoals gezegd niet duidelijk of dat een periode van 5 of van 10 jaar betreft) bij te storten. Dat is op zichzelf consistent met het antwoord op vraag 8(de vraag naar het huidige inkomen, rb
) van het cliëntprofiel.
2.9.
Zoals de deskundige ook heeft vastgesteld, is niet helemaal duidelijk van welke beleggingshorizon Wilgenhaege kon uitgaan. Op grond van het cliëntprofiel alleen kan Wilgenhaege niet volhouden dat er enkel sprake was van een beleggingsdoel dat op een termijn van 10 jaar moest worden gerealiseerd. Gelet op het antwoord (op vraag 22) van [eiseres] dat zij verwachtte over 5 jaar geen inkomen meer te hebben, en hetgeen hiervoor is opgemerkt, had Wilgenhaege moeten aannemen dat de portefeuille na 5 jaar ook in inkomen diende te voorzien.
2.10.
Risico-tolerantie
[eiseres] heeft in haar eerste cliëntprofiel aangegeven dat de waarde van de beleggingen nooit lager mag zijn dan de spaarrente op dat moment. De deskundige heeft aangenomen dat [eiseres] hiermee bedoelde aan te geven dat er de facto sprake zou moeten zijn van nominaal vermogensbehoud. Dat strookt met de opgave in het tweede cliëntprofiel dat de waarde van de beleggingen nooit (tussentijds) lager mag zijn dan de aanvangswaarde.
Wilgenhaege heeft er in navolging van het Hof terecht op gewezen dat, gegeven de hoogte van de spaarrente ten tijde van het aangaan van de beheersovereenkomst, de omstandigheid dat wordt gekozen voor beleggen in plaats van sparen impliceert dat toch al gauw een vermogensgroei van 6% moet worden nagestreefd. Dat kan niet zonder enig risico te lopen.
2.11.
De mate waarin de belegger op het te beleggen vermogen zal zijn aangewezen om in zijn onderhoud te voorzien en vaststaande verplichtingen te kunnen nakomen
[eiseres] beschikte over een vrij vermogen tussen de € 250.000 en € 750.000, een woning met een overwaarde van ca € 250.000 en onroerend goed met een waarde van € 477.000.
2.12.
Waar leidt dit alles toe?
De hiervoor vermelde vaststellingen van de deskundige, die de rechtbank overneemt en tot de hare maakt, alsmede de eigen vaststellingen, leiden de rechtbank ertoe dat zij het op zichzelf eens is met hetgeen de deskundige omtrent de samenstelling van de portefeuille heeft opgemerkt:
Gegeven de hoge mate van onduidelijkheid over de inkomenspositie van [eiseres] op termijn, als ook onduidelijkheid over de exacte termijnen waarop de inkomenspositie zou wijzigen althans wanneer en hoe de portefeuille daarin een rol zou moeten spelen, én gegeven de lage risicotolerantie van [eiseres] had de portefeuille vooral ingericht moeten worden met het oog op het laag houden van het risico.
Inkomen is (veel) minder relevant, althans in de eerste vijf jaar van de relatie. Het inkomen van [eiseres] was immers ruim voldoende en onttrekkingen werden pas na 10 jaar voorzien. Dit impliceert een brede spreiding over beleggingscategorieën (aandelen, vastrentende waarden, alternatieven, vastgoed en liquiditeiten), met als basis staatsleningen en Investment Grade leningen. Het percentage aandelen blijft hierin relatief beperkt van omvang.
2.13.
Hoewel uit het rapport van de deskundige volgt dat de portefeuille minder risicomijdend was samengesteld dan de deskundige wenselijk achtte, leidt dat de rechtbank echter niet tot het oordeel dat het beheer door Wilgenhaege onzorgvuldig is geweest. De rechtbank kent in dit verband betekenis toe aan de volgende omstandigheden.
[eiseres] was destijds een vrouw van 38 jaar, van wie de pensioenhorizon nog bijna 30 jaar verwijderd was. Zij was werkzaam als [beroep] en had een jaarinkomen van meer dan
€ 150.000. Zij beoogde op termijn te stoppen met werken en zich bij haar echtgenoot in Frankrijk te voegen, maar kon tegenslagen opvangen door deze ambitie uit te stellen en langer door te werken.
Verder geldt dat nog maar een korte periode was verstreken sinds het aangaan van de overeenkomst, terwijl een beleggingshorizon van 5 tot 10 jaar gold. Uit de instructie van [eiseres] aan Wilgenhaege d.d. 5 juli 2008 “niets verkopen, het gaat ooit wel weer omhoog” kan worden afgeleid dat [eiseres], oog heeft voor de volatiliteit die aan beleggen in zakelijke waarden eigen is. Dan kan van haar ook verlangd worden dat ze in overeenstemming met die inzichten handelt. Van haar kon worden verlangd dat zij de portefeuille zou hebben aangehouden teneinde koersherstel af te wachten, welk koersherstel zich ook heeft gerealiseerd.
Dat mocht temeer worden verwacht omdat het gaat om tussentijdse verliezen als gevolg van de mondiale financiële crisis, waarvan de aard (geen onderlinge demping van obligaties en aandelen), omvang (financiële instellingen met een goede credit rating gingen failliet) en impact (wereldwijd) naar onbestreden is niet eerder vertoond waren.
2.14.
Hetgeen hiervoor omtrent de beleggingshorizon is opgemerkt staat daaraan niet in de weg. Van de 5 jaar waren pas 1,5 jaar verstreken, terwijl substantiële vermogensonttrekkingen eerst na 10 jaar waren voorzien. Onder die omstandigheden had van [eiseres] in ieder geval mogen worden verlangd dat zij wat meer ruimte voor herstel van de koersen had geboden dan ze heeft gedaan.
2.15.
Uit het vorenstaande volgt dat de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen het door Wilgenhaege betaalde aandeel in de kosten van de deskundige. De totale kosten worden aan de zijde van Wilgenhaege tot op heden begroot op:
vastrecht € 3.829,00
aandeel Wilgenhaege in kosten deskundige € 3.850,83
salaris advocaat
€ 8.535,00(5 punten `a € 1.707,--)
totaal € 16.214,83

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst het gevorderde af;
3.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling aan Wilgenhaege van een bedrag van
€ 16.214,83 ter zake van de proceskosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman, mr. H.A. Pott Hofstede en mr. E.J. Bellaart en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2019. [1]

Voetnoten

1.type: 1155