Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juli 2019 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(districtskantoor Breda), verweerder,
[bedrijf] N.V., te Apeldoorn,
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 5 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. De eiser, die na een langdurig dienstverband met prepensioen ging, had bezwaar gemaakt tegen de schorsing van zijn Ziektewet-uitkering per 2 februari 2018. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 9 maart 2018 niet arbeidsongeschikt was, zoals beoordeeld door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank oordeelde dat de weigering van de ZW-uitkering per 28 maart 2018 terecht was, omdat de eiser op dat moment niet meer voor de ZW verzekerd was. De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eiser, die onder andere stelden dat de medische beoordeling onzorgvuldig was, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts zorgvuldig had gehandeld en dat er geen medische stukken waren overgelegd die de stellingen van de eiser konden onderbouwen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.