ECLI:NL:RBNHO:2019:4502

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 mei 2019
Publicatiedatum
27 mei 2019
Zaaknummer
15/181704-18 en 15/181110-18 (ttz. gev.)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en mishandeling met beroep op noodweer en noodweerexces

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 mei 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van poging tot doodslag en mishandeling. De verdachte heeft op 12 september 2018 het slachtoffer, [slachtoffer P.], meermalen met gebalde vuisten in het gezicht geslagen, waardoor het slachtoffer op de grond viel. Vervolgens heeft de verdachte het slachtoffer, terwijl deze op de grond lag, meer dan veertig keer tegen het hoofd geslagen en met kracht tegen het hoofd geschopt. De rechtbank oordeelt dat de verdachte hiermee de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard, wat leidt tot bewezenverklaring van poging tot doodslag. De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn vader en broer op 14 augustus 2018. De rechtbank heeft het beroep op noodweer verworpen, omdat de verdachte niet aan de proportionaliteitseis voldeed. Ook het beroep op noodweerexces werd verworpen, omdat de hevige gemoedsbeweging van de verdachte niet van doorslaggevend belang was voor zijn gedragingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, waardoor hij niet strafbaar is. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en terbeschikkingstelling met voorwaarden opgelegd, waarbij de verdachte onder toezicht van de reclassering moet blijven en zich moet houden aan de voorwaarden van behandeling en begeleiding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/181704-18 en 15/181110-18 (ttz. gev.) (P)
Uitspraakdatum: 14 mei 2019
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 28 februari 2019 en 30 april 2019 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
,
thans gedetineerd in het Penitentiaire Psychiatrisch Centrum De Haaglanden te Scheveningen.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. van Oosten en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. M.F.M. Geeratz, advocaat te Venlo, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 15/181704-18
Primair
hij in of omstreeks 12 september 2018 te [plaats] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om [slachtoffer P.] opzettelijk van het leven te beroven,
- die [slachtoffer P.] meermalen met gebalde vuist(en) in het gezicht, althans tegen het hoofd heeft geslagen, waardoor die [slachtoffer P.] op de grond viel en/of
- terwijl die [slachtoffer P.] op de grond lag meermalen met gebalde vuist(en) tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer P.] heeft geslagen en/of
- die [slachtoffer P.] (meermalen) met kracht tegen het hoofd heeft geschopt en/of op het hoofd heeft gestampt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 12 september 2018 te [plaats] , althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om aan [slachtoffer P.] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- die [slachtoffer P.] meermalen met gebalde vuist(en) in het gezicht, althans tegen het hoofd heeft geslagen, waardoor die [slachtoffer P.] op de grond viel en/of
- terwijl die [slachtoffer P.] op de grond lag meermalen met gebalde vuist(en) tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer P.] heeft geslagen en/of
- die [slachtoffer P.] (meermalen) met kracht tegen het hoofd heeft geschopt en/of op het hoofd heeft gestampt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 12 september 2018 te [plaats] , althans in Nederland, [slachtoffer P.] heeft mishandeld door:
- die [slachtoffer P.] meermalen met gebalde vuist(en) in het gezicht, althans tegen het hoofd te slaan, waardoor die [slachtoffer P.] op de grond viel en/of
- terwijl die [slachtoffer P.] op de grond lag meermalen met gebalde vuist(en) tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer P.]
te slaan en/of
- die [slachtoffer P.] (meermalen) met kracht tegen het hoofd te schoppen en/of op het hoofd te stampen.
Parketnummer 15/181110-18
hij op of omstreeks 14 augustus 2018 te [plaats] zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, [slachtoffer vader] , heeft mishandeld door deze (met kracht) te slaan/stompen in/tegen het gezicht, althans het hoofd en/of [slachtoffer broer] heeft mishandeld door deze (met kracht) te slaan/stompen in/tegen het gezicht, althans het hoofd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het in de hoofdzaak met parketnummer 15/181704-18 primair ten laste gelegde feit en het in de zaak met parketnummer 15/181110-18 ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte in de hoofdzaak met parketnummer 15/181704-18 van het primair ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken, omdat hij geen opzet, ook niet in voorwaardelijke vorm, heeft gehad op de dood van het slachtoffer. De raadsman heeft hiertoe, onder verwijzing naar vaste rechtspraak, gesteld dat één trap of één schop tegen het hoofd niet automatisch leidt tot de conclusie dat sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood, met name nu uit het dossier volgt dat verdachte slippers aan had en het slachtoffer slechts beperkt letsel aan de geweldshandelingen heeft overgehouden.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de in de hoofdzaak met parketnummer 15/181704-18 (meer) subsidiair ten laste gelegde (zware) mishandeling en het in de zaak met parketnummer 15/181110-18 ten laste gelegde feit met betrekking tot het bewijs gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het in de hoofdzaak met parketnummer 15/181704-18 primair ten laste gelegde feit en het in de zaak met parketnummer 15/181110‑18 ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2.
Bewijsmotivering ten aanzien van het in de hoofdzaak met parketnummer 15/181704-18 primair ten laste gelegde feit
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier poging tot doodslag – aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden heeft aanvaard.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat verdachte in een zeer kort tijdsbestek de volgende geweldshandelingen tegen het slachtoffer [slachtoffer P.] heeft verricht. Verdachte heeft het slachtoffer eerst meermalen, waarvan twee keer met gebalde vuist, in het gezicht geslagen, waardoor het slachtoffer op de grond viel. Vervolgens heeft verdachte, terwijl het slachtoffer op de grond lag, meermalen – meer dan 40 keren waarvan het merendeel met gebalde vuisten – tegen het hoofd geslagen. Daarnaast heeft verdachte het slachtoffer ook meermalen tegen het lichaam geslagen en één keer met kracht tegen het hoofd geschopt, terwijl het slachtoffer op de grond lag.
Het hoofd is een zeer kwetsbaar en vitaal onderdeel van het lichaam. Naar algemene ervaringsregels brengt een combinatie van voornoemde geweldshandelingen, met name het zeer grote aantal vuistslagen tegen het hoofd en de krachtige trap tegen het hoofd, terwijl het slachtoffer zich weerloos op de grond bevond, de aanmerkelijke kans mee op onder meer schedelfracturen, bloedingen onder de schedel en kwetsuren van onder meer de nekwervels, wat de dood van het slachtoffer kan veroorzaken. Nu het hier gaat om een algemene ervaringsregel moet ook verdachte geacht worden hiervan op de hoogte te zijn. Kijkend naar de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte, heeft verdachte hiermee bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn gedragingen zouden leiden tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
Gelet op het vorenstaande kan naar het oordeel van de rechtbank de aan verdachte primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend worden bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de hoofdzaak met parketnummer 15/181704-18 primair ten laste gelegde feit en het in de zaak met parketnummer 15/181110-18 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
Parketnummer 15/181704-18
Primair
hij op 12 september 2018 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer P.] opzettelijk van het leven te beroven,
- die [slachtoffer P.] meermalen (met gebalde vuist) in het gezicht heeft geslagen, waardoor die [slachtoffer P.] op de grond viel en
- terwijl die [slachtoffer P.] op de grond lag meermalen met gebalde vuisten tegen het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer P.] heeft geslagen en
- die [slachtoffer P.] met kracht tegen het hoofd heeft geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Parketnummer 15/181110-18
hij op 14 augustus 2018 te [plaats] zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, [slachtoffer vader] , heeft mishandeld door deze met kracht te slaan in het gezicht, en [slachtoffer broer] heeft mishandeld door deze met kracht te slaan in het gezicht.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

4.1.
Beroep op noodweer parketnummer 15/181704-18
4.1.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft met betrekking tot het onder parketnummer 15/181704-18 ten laste gelegde feit zich (subsidiair) op het standpunt gesteld dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijk aanranding door [slachtoffer P.] , nu deze verdachte zonder enige aanleiding sloeg en verdachte zich niet aan de situatie kon onttrekken zonder zich te verweren.
4.1.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer moet worden verworpen. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat er voor verdachte geen noodzaak tot verdediging bestond, omdat de wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer P.] ten tijde van de door verdachte gepleegde geweldshandelingen reeds was afgelopen.
4.1.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beantwoording van de vraag of verdachte heeft gehandeld uit noodweer in de zaak met parketnummer 15/181704-18, stelt de rechtbank voorop dat voor een succesvol beroep op deze rechtvaardigingsgrond is vereist dat sprake is van verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed. Van een “ogenblikkelijke” aanranding is ook sprake bij onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding.
In het voor noodweer geldende vereiste dat de gedraging is "geboden door de noodzakelijke verdediging" worden zowel de zogenoemde subsidiariteits- als de proportionaliteitseis tot uitdrukking gebracht. Deze eisen hebben betrekking op de vraag of de verdediging tegen de aanranding
noodzakelijkwas, respectievelijk op de vraag of de gekozen wijze van verdediging tegen de aanranding
gebodenwas. Bij de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit kan de persoon van degene die zich op noodweer beroept, van belang zijn.
Aan de subsidiariteitseis is niet voldaan indien de verdachte zich niet behoefde te verdedigen en er dus geen noodzaak tot verdediging bestond. Daarvan is bijvoorbeeld sprake indien de verdachte zich niet alleen aan de aanranding had kunnen, maar zich daaraan ook had moeten onttrekken. Bij de verwerping van een beroep op noodweer kan dus niet worden volstaan met het enkele argument dat de verdachte zich aan de aanranding had kunnen onttrekken. Het zich aan de aanranding kunnen onttrekken houdt in dat daartoe voor de verdachte een reële en redelijke mogelijkheid moet hebben bestaan. Onttrekking aan de aanranding moet voorts van de verdachte kunnen worden gevergd.
De proportionaliteitseis strekt ertoe om een gedraging niet straffeloos te doen zijn indien zij – als verdedigingsmiddel – niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt, staan bij de beoordeling van de proportionaliteit centraal.
(Hoge Raad 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, rechtsoverwegingen 3.4, 3.5.1 t/m 3.5.3).
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat aangever [slachtoffer P.] verdachte plotseling en uit het niets met zijn vuist vol in zijn gezicht heeft geslagen. De rechtbank is van oordeel dat deze handeling kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf. Vervolgens is de vraag of verdediging tegen deze aanranding noodzakelijk was. De rechtbank is van oordeel dat niet vast is komen te staan dat verdachte zich aan de situatie heeft kunnen onttrekken en dat dit van hem gevergd kon worden, mede omdat uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting de feitelijke situatie ter plaatse niet voldoende duidelijk is geworden.
De door verdachte gepleegde geweldshandelingen volgend op de wederrechtelijke aanranding van zijn, verdachtes, lijf zijn onder 3.3.2. beschreven. De rechtbank is van oordeel dat het door de verdachte gekozen verdedigingsmiddel echter niet in een redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding en dat dit derhalve niet proportioneel was. Het zeer vele malen slaan, al dan niet met vuisten, tegen het hoofd, in het gezicht en tegen het lichaam en het geven van een trap tegen het hoofd, staat in geen geval in verhouding tot één vuistslag in het gezicht.
Nu, blijkens het voorgaande niet wordt voldaan aan de eis van proportionaliteit, kan het beroep op noodweer niet slagen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
Het bewezenverklaarde levert op:
Parketnummer 15/181704-18
Poging tot doodslag.
Parketnummer 15/181110-18
Mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat,
en
mishandeling.

5.Strafbaarheid van verdachte

5.1.
Beroep op noodweerexces parketnummer 15/181704-18
5.1.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft met betrekking tot het onder parketnummer 15/181704-18 ten laste gelegde feit zich (meer subsidiair) op het standpunt gesteld dat voor zover de rechtbank van oordeel is dat de wijze waarop verdachte zich heeft verdedigd disproportioneel is geweest, doordat hij bleef doorslaan, verdachte onder deze omstandigheden een beroep op noodweerexces toekomt. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte als gevolg van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt, de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden.
5.1.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een beroep op noodweerexces moet worden verworpen, reeds omdat geen sprake was van een noodweersituatie.
5.1.3.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden gaat de rechtbank uit van de situatie dat verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin, en op een tijdstip waarop, voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer P.] , maar dat het door de verdachte toegepaste geweld disproportioneel was. De vraag is of deze overschrijding van het proportionaliteitsvereiste verontschuldigbaar is.
De rechtbank stelt in dit verband voorop dat de Hoge Raad in het arrest van 19 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2413 - voor zover hier van belang - benoemt dat van een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging slechts sprake kan zijn indien:
a. de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin, en op een tijdstip waarop, voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden is (…).
Uit het wettelijk vereiste dat de gedraging het “onmiddellijk gevolg” moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, volgt dat aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de gedraging. Niet is uitgesloten dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging, maar aan het gevolgvereiste is niet voldaan indien de hevige gemoedsbeweging in essentie is terug te voeren op een eerder bestaande emotie. Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval van een dergelijk ‘onmiddellijk gevolg’ sprake is geweest, kan gewicht toekomen aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden en aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging (HR 22 maart 2016 voornoemd, rechtsoverweging 3.6.3).
De rechtbank acht aannemelijk dat de plotselinge aanranding door [slachtoffer P.] bij verdachte een hevige gemoedsbeweging heeft veroorzaakt. Verdachte heeft verklaard dat hij boos was omdat hij geslagen werd. Niet aannemelijk acht de rechtbank evenwel dat die gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de verweten gedragingen van verdachte. Niet is uitgesloten dat een andere factor, te weten de stoornis die gediagnosticeerd is bij verdachte, heeft bijgedragen aan het ontstaan van de hevige gemoedsbeweging en dat de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging in essentie is terug te voeren op die stoornis.
Gelet op het vorenstaande wordt het beroep op noodweerexces eveneens verworpen.
5.2.
Toerekeningsvatbaarheid
In het kader van de beoordeling van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van:
  • het Pro Justitia rapport opgemaakt door kinder- en jeugdpsychiater drs. [naam psychiater G.] , gedateerd 29 november 2018 en de “Beantwoording aanvullende vraag”, gedateerd 29 januari 2019;
  • het Pro Justitia rapport opgemaakt door GZ- en kinder- en jeugdpsycholoog drs. [naam psycholoog] , gedateerd 19 februari 2019;
  • het Pro Justitia rapport, inhoudende een aanvulling op het psychologisch onderzoek, opgemaakt door GZ- en kinder- en jeugdpsycholoog drs. [naam psycholoog] , gedateerd 15 april 2019;
  • het Pro Justitia rapport opgemaakt door kinder- en jeugdpsychiater [naam psychiater M.] , gedateerd 12 februari 2019;
  • het Pro Justitia rapport, inhoudend aanvullend psychiatrisch onderzoek, opgemaakt door kinder- en jeugdpsychiater [naam psychiater M.] , gedateerd 10 april 2019.
Alle deskundigen concluderen dat bij verdachte ten tijde van het plegen van de feiten sprake is geweest van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van schizofrenie en dat deze stoornis de gedragingen van verdachte ten tijde van het plegen van de feiten beïnvloedde. De deskundigen concluderen dat verdachte het hem tenlastegelegde niet is toe te rekenen.
De rechtbank verenigt zich met deze conclusies en komt op basis daarvan tot het oordeel dat de bewezen verklaarde feiten verdachte niet kunnen worden toegerekend wegens een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De rechtbank acht verdachte daarom niet strafbaar, zodat hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.Motivering van de maatregel

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis wordt geplaatst, zoals bedoeld in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht, omdat een terbeschikkingstelling onder voorwaarden gelet op de brief van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) van 14 maart 2019 niet uitvoerbaar is.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht de verdachte geen vrijheidsbenemende dan wel vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen en te volstaan met verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, omdat verdachte met een (voorwaardelijke) rechterlijke machtiging, in het kader van de BOPZ, de nodige behandeling en begeleiding kan krijgen, zoals door psychiater [naam psychiater G.] geadviseerd.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen maategel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte zoals omschreven in bovengenoemde rapportages en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft tijdens zijn verblijf in een GGZ-instelling gepoogd een medepatiënt van het leven te beroven. Dat het door de verdachte toegepaste, buitenproportionele geweld het slachtoffer niet fataal is geworden, is louter te danken geweest aan toeval. Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn broer en vader door beiden met kracht in het gezicht te slaan. De verdachte heeft door zo te handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers.
Pro Justitia rapportages en overwegingen van de rechtbank
Zoals hiervoor overwogen acht de rechtbank verdachte niet strafbaar voor zijn handelen, zodat aan hem enkel een maatregel kan worden opgelegd.
De deskundigen [naam psycholoog] en [naam psychiater M.] hebben in hun eerste adviezen geadviseerd dat aan verdachte de maatregel ter beschikkingstelling met voorwaarden moet worden opgelegd. Vanwege de door de officier van justitie ingebrachte brief van de IND van 14 maart 2019 zijn deze deskundigen in de gelegenheid gesteld aanvullend te rapporteren. In de brief van de IND is uiteengezet wat de mogelijke gevolgen voor de verblijfsstatus van verdachte kunnen zijn als de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden wordt opgelegd.
Uit het Pro Justitia rapport, inhoudende een aanvulling op het psychologisch onderzoek, opgemaakt door de deskundige [naam psycholoog] , gedateerd 15 april 2019, blijft zij bij haar eerder gegeven advies op 19 februari 2019 (pagina’s 9, 10, 11):
Vanuit klinisch oogpunt is betrokkene een ernstig zieke psychiatrische man, die momenteel geheel afhankelijk is van behandeling en verpleging. Er is nog onvoldoende zicht op de gevolgen van de ingrijpende gebeurtenissen in zijn leven en in hoeverre deze mogelijk de agressieve uitbarstingen ten tijde van een psychotische episode dragen. Een groot punt van zorg is het gebrek aan ziekte-inzicht, het ontkennen/verbloemen van de symptomen en de wens om te stoppen met de medicatie. Zonder adequate psychiatrische behandeling wordt de kans op decompensatie en daarbij mogelijk gevaarlijk gedrag als hoog ingeschat. (…)
Op basis van het voorgaande wordt het risico op recidive als hoog ingeschat op het moment dat betrokkene zich aan de behandeling zou onttrekken. Het recidiverisico is gekoppeld aan psychiatrische decompensatie. (…)
Het beloop van eerdere opnames laat zien dat het traject van een IBS en machtiging
(RM) onvoldoende effectief is gebleken en het (maatschappelijk) gevaar hier
onvoldoende mee kan worden afgewend. Het is van belang dat er een steviger traject
wordt ingezet dan een art. 37 / BOPZ-traject, waarbij steeds kortdurende opeenvolgende
maatregelen niet afdoende zijn gebleken voor de problematiek van betrokkene. Hij werkt
steeds toe naar beëindiging van de maatregel, hetgeen ook gebeurt als hij zijn medicatie
inneemt. Zodra hij thuis is, stopt hij er vervolgens weer mee. Binnen de GGZ wordt steeds afgestemd op het acute gevaar dat hij vormt, en dat is er niet als hij zijn medicatie inneemt. Er wordt echter niet afgestemd op het gevaar als hij naar huis gaat en zijn medicatie niet meer neemt, hetgeen reëel is, aangezien hij steeds hetzelfde patroon laat zien. Dit terwijl het veiligheidsrisico voor anderen op die momenten groot is.
Pas nadat er zich geweldsincidenten voordoen, wordt met behulp van de BOPZ weer
ingegrepen.
Met een TBS met voorwaarden kan dit inadequate patroon worden doorbroken en is het mogelijk om een langduriger traject in te zetten, afgestemd op de mate van het ziekte- inzicht en het gevaarsrisico dat daarmee samenhangt. Naar verwachting moet er een langdurige behandeling worden ingezet, waarbij naast het behandelen van de schizofrenie, bekeken moet worden of traumabehandeling nodig is. De kans op decompensatie is dan aanwezig, wat tevens het gevaarsrisico doet toenemen. Daarnaast wordt er steeds een risicotaxatie uitgevoerd, is er controle en toezicht vanuit de reclassering en is er borging ten aanzien van het vervolgtraject na de klinische fase.
Verwacht wordt dat hij zich aan de voorwaarden kan houden, zeker als hij in een stabiele fase verkeert, omdat hij dit ook eerder heeft laten zien bij een opname binnen de GGZ en dan ook in staat is om keuzes te maken die zijn verblijf binnen de GGZ verkorten, zoals hij wenst. Als hij zich niet aan de voorwaarden houdt, dan kan er middels de maatregel tijdig worden ingegrepen.
Een TBS met dwangverpleging wordt op dit moment als te zwaar ingeschat, omdat er nog mogelijkheden zijn binnen de TBS met voorwaarden.
Ondergetekende adviseert om bovengenoemd traject te waarborgen, dit op te leggen
in het kader van een TBS met voorwaarden. De behandeling zou kunnen worden uitgevoerd in bijvoorbeeld de FPA [plaats] , wat qua beveiligingsniveau als voldoende
wordt ingeschat.
In het Pro Justitia rapport inhoudende psychiatrisch onderzoek opgemaakt door de deskundige [naam psychiater M.] , gedateerd 12 februari 2019 is, onder meer, zakelijk weergegeven, opgenomen:
Wanneer wordt gekeken naar de zorgbehoefte en de mogelijkheid tot beïnvloeding van de risicofactoren is vooral van belang dat de behadeling voor de gediagnostiseerde schizofrenie, hetgeen een chronische ziekte betreft, gecontinueerd wordt. Een voortgezette medicatie-inname is hierbij naar verwachting essentieel en het onthouden van middelen hierbij aandachtspunt. Deze dienen langdurig gemonitord en geborgd te worden. Ook dient er ruimere aandacht te komen voor psycho-educatie en binnen het behandelkader zal gekeken kunnen worden welke sporen zijn leven eerder in zijn geest heeft nagelaten en in hoeverre die sporen stressoren zijn die invloed hebben op de kans op opnieuw psychotisch decompenseren en in hoeverre die behandelbaar zijn, bijvoorbeeld middels traumatherapie. Ook dit zal naar inschatting van onderzoeker klinisch moeten gebeuren.
Onderzoeker adviseert de behandeling in het kader van een TBS onder voorwaarden te waarborgen.
Reden om dit advies te geven is dat een regelmatige risicotaxatie noodzakelijk zal zijn binnen het behandeltraject en afstemming met een (langdurig) toezicht van de reclassering. Daarnaast omdat er sprake is van de complicatie door de te verwachten traumabehandeling.
In het Pro Justitia rapport, inhoudend aanvullend psychiatrisch onderzoek, opgemaakt door de deskundige [naam psychiater M.] , gedateerd 10 april 2019, past hij zijn eerder gegeven advies op 12 februari 2019 aan, omdat de gevolgen binnen de Vreemdelingenwet van dien aard zijn (verliezen van de verblijfsstatus) dat dit advies onuitvoerbaar is en instandhouding van dit advies bovendien ongewenst veel stress bij verdachte zou opleveren. De psychiater adviseert daarom de maatregel plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op te leggen in plaats van de geadviseerde maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden.
De rechtbank is van oordeel dat uit de brief van de IND van 14 maart 2019 niet volgt dat indien verdachte de maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden wordt opgelegd, deze maatregel onuitvoerbaar zal zijn. Hoewel de IND aangeeft dat na oplegging van genoemde maatregel de bevoegdheid zal ontstaan om de aan verdachte verleende verblijfsvergunning in te trekken en een inreisverbod uit te vaardigen en dat van die bevoegdheid ook gebruik zal worden gemaakt, blijkt uit de brief ook dat de vraag of het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden
daadwerkelijkzal leiden tot de beëindiging van het verblijfsrecht en het uitvaardigen van een inreisverbod, pas zal kunnen worden beantwoord na een uitvoerige voornemenprocedure, waarin alle van belang zijnde aspecten van deze individuele zaak aan de orde zijn gekomen. Als er na een volledige afweging van alle van belang zijnde feiten aanleiding zou zijn om niet over te gaan tot een verblijfsbeëindiging en de uitvaardiging van een inreisverbod, zal de geldigheidsduur van de verleende verblijfsvergunning worden verlengd, tenzij er sprake zou zijn van nieuwe antecedenten of op andere gronden een intrekkingsbevoegdheid zou zijn ontstaan. De rechtbank concludeert op grond van deze informatie dat het geenszins vast staat dat een op te leggen maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden feitelijk onuitvoerbaar zal zijn. Bovendien is er
– ook als er geen sprake zou zijn van strafbare feiten – geen zekerheid dat de tijdelijke verblijfsvergunning zal worden omgezet in een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. De rechtbank ziet dan ook onvoldoende reden om het aangepaste advies van deskundige [naam psychiater M.] en de ter terechtzitting gedane vordering van de officier van justitie, te volgen.
Naar aanleiding van voornoemde adviezen van de deskundigen is door de Reclassering Nederland, in de persoon van mevrouw [naam reclasseringswerker] , een zogeheten maatregelrapport opgesteld. Uit dit rapport, gedateerd 21 februari 2019, komt naar voren dat ook de reclassering de kans op recidive, met gevaar voor letselschade, als hoog inschat. Ter afwending van het gevaar van recidive wordt klinische behandeling noodzakelijk geacht. De reclassering acht zorgelijk dat verdachte zijn problematiek kan verbloemen en stabiel oogt in zijn doen en laten en daardoor een gewelddadige uitbarsting niet tijdig gesignaleerd kan worden.
Ook de Reclassering adviseert verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen. In het rapport van de Reclassering zijn de op te leggen voorwaarden nader uitgewerkt. Voorts blijkt uit de ter terechtzitting gedane mededeling van mevrouw [naam reclasseringswerker] dat verdachte terecht kan in de GGZ-instelling in [plaats] op de Forensisch Psychiatrische Afdeling. Verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij bereid is de door reclassering geformuleerde algemene en bijzondere voorwaarden na te leven.
De rechtbank is, evenals de deskundige [naam psycholoog] en de Reclassering, van oordeel dat gelet op alle omstandigheden van het geval vanuit het oogpunt van terugdringen van recidivegevaar en het feit dat verdachte een gebrek aan ziektebesef heeft de terbeschikkingstelling van verdachte dient te worden gelast en voorwaarden betreffende zijn gedrag dienen te worden gesteld, een en ander als nader in het dictum van dit vonnis aan te duiden.
De rechtbank acht een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis middels artikel 37 Wetboek van Strafrecht of een voorzetting in het kader van de Wet BOPZ met name met betrekking tot de beveiliging van de maatschappij niet wenselijk en volgt daarin ook de adviezen van deskundige [naam psychiater G.] niet. De maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden biedt meer mogelijkheden tot behandeling en beveiliging. Belangrijk is gelet op het ziektebeeld en persoon van verdachte dat er ook langdurig kan worden meegekeken en direct ingegrepen kan worden, indien noodzakelijk. Zoals in eerste instantie ook op de terechtzitting van 28 februari 2019 verwoord door deskundige [naam psychiater M.] en zoals steeds verwoord door deskundige [naam psycholoog] ook in haar laatste rapportage (pagina’s 12 en 13) en met welke daarin gestelde conclusie de rechtbank zich verenigt:
Het risico op gewelddadig gedrag komt pas aan de orde als betrokkene zich aan de behandeling onttrekt en als er niet tijdig kan worden ingegrepen. Betrokkene verblijft nu sinds medio september 2018 in het PPC Den Haag, alwaar hij goed is ingesteld op medicatie. Als betrokkene stabiel is, zoals nu het geval is, is hij een vriendelijke en aangepaste jongeman, die geen agressief gedrag vertoont. Het gevaar komt pas aan de orde als betrokkene zijn medicatie niet meer inneemt, vanuit de overtuiging dat hij genezen is en een leven kan leiden zonder beperkingen. Dit is helaas in het geval van betrokkene niet het geval. Er is sprake van een persisterende psychose (schizofrenie), die ook na het staken van de cannabis, bij staken van medicatie floride wordt. Er is geen weg terug; betrokkene heeft onderhoudsmedicatie nodig vanwege de blijvende symptomen en hij moet leren zich bewust te zijn van waarschuwingssignalen van een naderende terugval.Een behandeling in het kader van de BOPZ dan wel artikel 37 Wetboek van Strafrecht kan betrokkene in de klinische fase de nodige zorg bieden. Het risico op psychotische decompensatie ligt vooral in de fase na de klinische fase, welke in het kader van een artikel 37 Wetboek van Strafrecht naar verwachting niet langdurig van aard zal zijn omdat betrokkene nu stabiel is. Als er vervolgens geen adequaat toezicht is en er geen kader is wat de mogelijkheid tot ingrijpen biedt in de aanloop naar decompensatie, zal er pas actie worden ondernomen, middels een inbewaringstelling, als de situatie al te ver uit de hand is gelopen, namelijk als er sprake is van aantoonbaar gevaar voor zichzelf en/of zijn omgeving. Als betrokkene in een psychose raakt, verliest hij de grip over zijn gedrag, maar ook zijn omgeving kan hem dan niet meer bereiken. Hij heeft in de thuissituatie zijn gezinsleden aangevallen en heeft (voor zover bekend) tot tweemaal toe naar een mes gegrepen. De agressie die betrokkene ten tijde van een psychotische episode vertoonde, is vooral onnavolgbaar en voortkomend uit de psychose. In het geval van een artikel 37 plaatsing kan er na afloop een (voorwaardelijke) rechterlijke machtiging volgen, waardoor eerder ingegrepen kan worden. Het is de vraag of dit daadwerkelijk zal gebeuren en of dit gecontroleerd kan worden, omdat er geen toezicht (van bijvoorbeeld de reclassering) is gekoppeld is aan de uitvoering van maatregel art. 37 Wetboek van Strafrecht. (…)
Concluderend kan gezegd worden dat ondergetekende van mening is dat afname van
de kans op recidive als ook het welzijn van betrokkene en het maatschappelijk belang
het meest gewaarborgd zal zijn in het kader van een TBS met voorwaarden.
De rechtbank houdt eveneens rekening met het op naam van verdachte staand uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 oktober 2018, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder is veroordeeld ter zake van een geweldsdelict.
Aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden is voldaan, nu bij verdachte tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en er sprake is van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, en de algemene veiligheid van personen en/of goederen het opleggen van deze maatregel eist.
De maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van het misdrijf poging tot doodslag. Dit is een misdrijf dat gericht is tegen gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen als bedoeld in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht, zodat de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven kan gaan.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Gelet op de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de bewezen verklaarde misdrijven door verdachte zijn begaan, zoals hiervoor weergegeven, is de rechtbank van oordeel dat de door verdachte begane feiten misdrijven betreffen die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen als bedoeld in artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht.
Gelet op een eerdere veroordeling van verdachte ter zake van een geweldsmisdrijf alsmede gelet op de inhoud van de hiervoor besproken rapporten van de gedragsdeskundigen en de reclassering, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening moet worden gehouden dat verdachte wederom een zodanig misdrijf zal begaan. De rechtbank zal daarom bevelen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 38, 38a, 45, 57, 287, 300, 304 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte voor de bewezen verklaarde feiten niet strafbaar en ontslaat de verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
Gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gesteld, en stelt daarbij de volgende
voorwaardenbetreffende zijn gedrag:
1. Veroordeelde zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. Veroordeelde meewerkt aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in dat veroordeelde:
  • zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
  • zich meldt op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
  • een of meer vingerafdrukken laat nemen en een geldig identiteitsbewijs laat zien. Dit is nodig om de identiteit van betrokkene vast te stellen;
  • de reclassering helpt aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
  • meewerkt aan huisbezoeken;
  • de reclassering inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
  • ervoor zorgt dat hij te allen tijde bereikbaar is voor de reclassering;
  • zich niet vestigt op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
  • meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die
contact hebben met betrokkene, als dat van belang is voor het toezicht;
3. Veroordeelde zich niet buiten de Europese landgrenzen van Nederland zal begeven, zonder toestemming van het Openbaar Ministerie;
4. Veroordeelde meewerkt aan een klinische opname en behandeling bij en in de GGZ-instelling op de Forensisch Psychiatrische Afdeling in [plaats] , of een door IFZ aan te wijzen forensische instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering en zal zich houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar worden gegeven, ook als dit inhoudt de inname van de hem door de behandelaren voorgeschreven medicatie op de voorgeschreven wijze en controle hierop;
5. Veroordeelde meewerkt aan een ambulante behandeling/begeleiding door een forensische instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering en zal zich houden aan de aanwijzingen
die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar worden
gegeven, ook als dit inhoudt de inname van de hem door de behandelaren voorgeschreven
medicatie op de voorgeschreven wijze en controle hierop;
6. Veroordeelde, als de reclassering dat nodig acht, meewerkt aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of een andere instelling. Deze time-out duurt maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per kalenderjaar;
7. Veroordeelde zich in zet voor het realiseren en behouden van een passende en door de
reclassering goedgekeurde dagbesteding;
8. Veroordeelde inzicht geeft in zijn financiën en desgewenst meewerkt aan een financieel
begeleidingstraject, zoals bewind voering/ schuldhulpverlening.
9. Veroordeelde zich onthoudt van middelengebruik en zich hierop laat controleren via urine,blaas- en bloedcontroles en meewerkt aan een interventie indien behandeling/ begeleiding hierbij noodzakelijk is.
Beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden
dadelijk uitvoerbaaris.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Goedhuis-Visser, voorzitter,
mr. N.O.P. Roché en mr. I.S. Burggraaff, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. C.M.A. van der Meij en A.D. Renshof,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 mei 2019.
mr. M. Goedhuis-Visser en mr. I.S. Burggraaff zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
De bewijsmiddelen
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
Ten aanzien van het primair bewezen verklaarde feit onder parketnummer 15/181704-18
Verklaring van verdachte ter terechtzitting
De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 28 februari 2019 heeft afgelegd, houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Toen [slachtoffer P.] mij sloeg was ik mezelf niet. Als ik in een normale toestand was geweest, zou ik uit zijn buurt zijn gebleven en had ik hem niet mishandeld.
Een proces-verbaal van verhoor aangever (pagina 7). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 13 september 2018 door aangever [slachtoffer P.] ten overstaan van verbalisanten [naam] en [naam] afgelegde verklaring:
Op 12 september 2018 heeft diegene die ik geslagen heb mij daarna heel vaak terug geslagen.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte (pagina 31) Dit proces-verbaal houdt– zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 12 september 2018 door verdachte ten overstaan van verbalisanten [naam] en [naam] afgelegde verklaring:
V: Wij hebben camerabeelden van wat er gebeurd is. Op die camerabeelden is te zien dat hij jou 1 keer slaat. Hierop sla jij hem direct terug in het gezicht. Na een aantal klappen valt hij op de grond. Vervolgens sla jij hem nog meerdere malen in het gezicht terwijl hij stil op de grond ligt. Waarom blijf je op hem in slaan?
A: Ik weet het niet, ik werd boos en ging hem slaan.
Een proces-verbaal van bevindingen (pagina 12 en 13). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen verbalisant [naam] :
Op 12 september 2018 heeft er binnen een afdeling van de GGZ, gevestigd aan [adres] te [plaats] , een mishandeling plaats gevonden. Deze mishandeling is opgenomen door een camera van het beveiligingssysteem. Hieronder staan de opgenomen beelden beschreven.
Op de beelden heb ik het volgende waargenomen:
In de keuken staat [verdachte] en is bezig met de waterkoker.
- [slachtoffer P.] loopt op [verdachte] af. [slachtoffer P.] slaat [verdachte] vanuit het niets met zijn rechter vuist vol in zijn gezicht.
- [verdachte] is volledig verrast door de klap en laat de waterkoker vallen.
- [verdachte] geeft [slachtoffer P.] met zijn linker vuist en klap in zijn gezicht en geeft vervolgens nog een paar (in totaal zes) klappen in het gezicht van [slachtoffer P.] . Door deze klappen valt [slachtoffer P.] op de grond en blijft daar liggen.
- [verdachte] gaat dan richting het gezicht van [slachtoffer P.] , welke nog steeds op de grond ligt, en slaat hem zeven maal snel achter elkaar in het gezicht.
- [verdachte] neemt iets afstand van [slachtoffer P.] , hij wacht ongeveer 6 seconden en gaat weer naar het hoofd en slaat [slachtoffer P.] ongeveer vijfentwintig keer tegen het hoofd. Hij doet dit afwisselend met zijn rechter en linker vuist.
- [verdachte] trapt met volle kracht, met zijn linker voet op het hoofd van [slachtoffer P.] . Het hoofd van [slachtoffer P.] ligt op dat moment op de grond.
- [verdachte] neemt weer wat afstand van [slachtoffer P.] en wacht ongeveer 6 seconden. Daarna gaat hij weer naar het hoofd van [slachtoffer P.] en slaat vervolgens ongeveer 15 keer met zijn vuisten tegen het hoofd van [slachtoffer P.] en geeft hem een duw.
- [verdachte] wacht ongeveer 14 seconden, gaat vervolgens weer naar [slachtoffer P.] en geeft hem zes stompen tegen het lichaam van [slachtoffer P.] .
- [verdachte] wacht even en geeft vervolgens weer een paar stompen in het gezicht van [slachtoffer P.] .
Ten aanzien van het bewezen verklaarde feit onder parketnummer 15/181110-18
Een proces-verbaal van aangifte van 15 augustus 2018 (pagina 9 en 10). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 14 augustus 2018
door [slachtoffer vader] ten overstaan van verbalisant [naam] afgelegde verklaring:
Op 14 augustus 2018 in [plaats] vroeg mijn zoon [verdachte] of ik mijn mond open wilde doen. Toen ik zei dat ik dat niet deed sloeg hij mij. [verdachte] balde zijn rechter hand en sloeg mij een of twee keer met kracht aan de linker kant van mijn gezicht.
Een proces-verbaal van verhoor getuige (pagina 14 en 20). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 14 augustus 2018
Door getuige [slachtoffer broer] ten overstaan van verbalisant [naam] afgelegde verklaring:
Op 14 augustus 2018 in [plaats] hoorde ik plotseling mijn broer, genaamd [verdachte]
, schreeuwen. Ik liep naar beneden en ik zie mijn broer en mijn vader vechten
in de woonkamer. Ik zag dat mijn broer mijn vader in zijn gezicht sloeg.
Ik liep naar mijn broer toe. Ik zei tegen hem in het Arabisch: "Stoppen broer
!".Direct daarop zag ik dat mijn broer zijn rechterarm optilde en zijn gebalde vuist met kracht naar mijn gezicht bracht. Ik voelde dat zijn vuist mijn gezicht raakte ter hoogte van mijn onderlip
.
Een proces-verbaal van aangifte van 15 augustus 2018 (pagina 19 en 20). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 14 augustus 2018
door [slachtoffer broer] ten overstaan van verbalisant [naam] afgelegde verklaring:
Op 14 augustus 2018 in [plaats] zag ik toen ik in de woonkamer stond dat mijn broer mijn vader sloeg met zijn rechtervuist. Op het moment dat ik mijn broer vast wilde pakken om hem van mijn vader vandaan te halen, voelde en zag ik dat hij met zijn rechtervuist op mijn mond sloeg.
Een proces-verbaal van verhoor getuige (pagina 16 en 17). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 14 augustus 2018 door getuige [getuige] ten overstaan verbalisant [naam] afgelegde verklaring:
Op 14 augustus 2018 zat ik samen met mijn vader, moeder, zus en broer beneden in de woonkamer in ons huis in [plaats] .
Ik zag dat mijn broer [verdachte] naar mijn vader liep en hem begon te slaan. Ik zag dat hij mijn vader met zijn vuist sloeg. Ik zag dat [verdachte] mijn vader een keer sloeg en in zijn gezicht raakte. Daarna zag ik dat mijn broer [naam] , [verdachte] probeerde te stoppen. Ik zag dat [naam] , [verdachte] vastpakte en probeerde hem op de bank te leggen. Toen [naam] dat probeerde, zag ik dat [verdachte] hem ook sloeg.