ECLI:NL:RBNHO:2019:3315

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 april 2019
Publicatiedatum
18 april 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1561
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van WW- en faillissementsuitkering wegens gefingeerd dienstverband

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 april 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiseres had een WW-uitkering ontvangen, maar deze werd met terugwerkende kracht ingetrokken over de periode van 4 februari 2014 tot en met 3 augustus 2015. Dit gebeurde omdat uit onderzoek bleek dat eiseres niet had gewerkt bij SMA Dienstverlening B.V. in de periode van 25 juni 2012 tot en met 16 december 2013. Daarnaast werd ook de faillissementsuitkering over de periode van 1 juni 2013 tot en met 3 februari 2014 ingetrokken, en werd een bedrag van € 31.327,- teruggevorderd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres niet daadwerkelijk werkzaam was bij SMA en dat er sprake was van een gefingeerd dienstverband. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de verklaringen van betrokkenen, de onduidelijkheid over de werkzaamheden van eiseres en de bevindingen uit het frauderapport. Eiseres had niet voldoende bewijs geleverd om de onjuistheid van het standpunt van verweerder aan te tonen. De rechtbank oordeelde dat de intrekking en terugvordering van de uitkeringen terecht waren en verklaarde het beroep van eiseres ongegrond.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het bezwaar van eiseres tegen een betalingsverzoek niet-ontvankelijk was, omdat dit verzoek geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht was. De uitspraak werd gedaan door mr. M.D. Gunster, in aanwezigheid van griffier D.M.M. Luijckx, en is openbaar uitgesproken op 19 april 2019.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/1561

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 april 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. L.C. Husmann).

Procesverloop

Bij besluit van 8 september 2017 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) van eiseres met terugwerkende kracht over de periode van 4 februari 2014 tot en met 3 augustus 2015 ingetrokken, omdat uit onderzoek is gebleken dat eiseres niet heeft gewerkt bij SMA Dienstverlening B.V. (SMA) in de periode van 25 juni 2012 tot en met 16 december 2013.
Bij besluit van 14 september 2017 (het primaire besluit 2) heeft verweerder het over de periode 4 februari 2014 tot en met 3 augustus 2015 onverschuldigd betaalde bedrag aan WW-uitkering ter hoogte van € 31.327,- van eiseres teruggevorderd.
Bij brief van 20 september 2017 heeft verweerder eiseres bericht dat zij dit bedrag van € 31.327,- in beginsel binnen zes weken moet terugbetalen.
Omdat eiseres nooit werkzaam is geweest bij SMA heeft verweerder bij besluit van 18 september 2017 (het primaire besluit 3) ook de uitkering wegens betalingsonmacht (hierna: faillissementsuitkering) van eiseres over de periode 1 juni 2013 tot en met 3 februari 2014 ingetrokken.
Bij besluit van 29 september 2017 (het primaire besluit 4) heeft verweerder het over de periode van 1 juni 2013 tot en met 3 februari 2014 onverschuldigd betaalde bedrag aan faillissementsuitkering ter hoogte van € 9.849,60 van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 19 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten 1, 2, 4 en 5 ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen de brief van 20 september 2017 heeft verweerder niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2019. Eiseres is zonder voorafgaand bericht niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Over de periode van 1 juni 2013 tot en met 3 februari 2014 heeft eiseres een faillissementsuitkering ontvangen vanuit een dienstverband met SMA.
1.2
Over de periode van 4 februari 2014 tot en met 3 augustus 2015 heeft eiseres een WW-uitkering ontvangen vanuit ditzelfde dienstverband met SMA.
1.3
Naar aanleiding van een melding bij verweerder dat er mogelijk sprake is van een gefingeerd dienstverband, heeft verweerder onderzoek gedaan naar de rechtsmatigheid van de aan eiseres toegekende uitkeringen. De bevindingen hiervan zijn neergelegd in het frauderapport van 24 juli 2017.
1.4
Verweerder stelt zich op grond van het frauderapport op het standpunt dat eiseres in 2013 niet werkzaam is geweest bij SMA en dat er sprake is geweest van een gefingeerd dienstverband. Eiseres was daarom, achteraf gezien, niet verzekerd voor de sociale zekerheidswetten. Om deze reden is verweerder overgegaan tot intrekking, terugvordering en invordering van de verleende uitkeringen en verstrekte uitkeringsbedragen. Verweerder heeft zijn conclusie, onder meer, gebaseerd op de volgende documenten, verklaringen en bevindingen:
- bij de aanvraag voor een faillissementsuitkering heeft eiseres een ongedateerde arbeidsovereenkomst overgelegd. In de overeenkomst is opgenomen dat het gaat om een
arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, ingaand per 1 juli 2003. Volgens de arbeidsovereenkomst is de functie van eiseres intercedente voor 40 uur per week tegen een salaris van € 1.800,- per vier weken. Eiseres heeft echter verklaard dat zij nooit als intercedente heeft gewerkt. De eigenaar van SMA, de heer [naam 1] , heeft verklaard dat de handtekening op de arbeidsovereenkomst niet van hem is. Volgens verweerder is de arbeidsovereenkomst vals;
- Eiseres heeft op de aanvraag voor een faillissementsuitkering aangegeven dat zij werkzaam was als manager schoonmaak, terwijl op haar CV staat vermeld dat zij werkzaam was als logistiek manager/planner;
- Eiseres heeft tijdens het verhoor aangegeven dat haar werkzaamheden bestonden uit het controleren van de woonlocaties van de buitenlandse werknemers. Eiseres weet niet meer met wie zij toen samenwerkte en wat de werktijden waren. De heer [naam 1] heeft verklaard dat deze functie niet bestond en dat de buitenlandse werknemers zelf verantwoordelijk waren voor het schoonmaken van hun woningen. Ook heeft hij verklaard dat eiseres geen andere werkzaamheden heeft verricht dan het werk bij de stallen, waar eiseres in 2014 mee is begonnen. Volgens de heer [naam 1] heeft eiseres niet bij SMA of bij The 5 (de rechtsvoorganger van SMA) in loondienst gewerkt;
- Op de rekeningafschriften zijn in de periode 3 januari 2013 tot en met 29 oktober 2013 en in de periode 26 november 2013 tot en met 9 december 2013 bijschrijvingen terug te vinden die een relatie hebben met loonbetalingen. Over de periode 30 oktober 2013 tot en met 25 november 2013 werden geen betalingen teruggevonden, terwijl eiseres volgens de loonspecificaties wel loon ontving. Volgens deze loonspecificaties had eiseres een bedrag van € 20.443,59 moeten ontvangen, terwijl zij daadwerkelijk maar € 12.398,99 heeft ontvangen. Daarnaast is het opmerkelijk dat de betalingen werden gedaan door 5 Vliet B.V. en Loon Service Nederland, terwijl eiseres in dienst was van SMA;
- Eiseres heeft op 29 augustus 2013 een bedrag van in totaal € 25.300,- overgemaakt naar 5 Vliet B.V. Tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft de gemachtigde van eiseres verklaard dat dit box 3 investeringen zijn. Eiseres heeft dit echter niet onderbouwd. Verweerder acht deze verklaring mede daarom onaannemelijk;
- Verweerder acht het voorts onaannemelijk dat eiseres volgens de loonspecificaties wel vakantiegeld en vakantiedagen krijgt, maar dat deze nooit worden opgenomen en/of uitbetaald.
2. Eiseres stelt dat zij wel degelijk heeft gewerkt zoals haar collega’s en dat er geen sprake is geweest van een gefingeerd dienstverband. Zij heeft loonstroken ontvangen en ontving ook wekelijks loon. Ook al haar leidinggevenden hebben verklaard dat zij bij SMA heeft gewerkt. Als eiseres in het ongelijk wordt gesteld, eist zij de premies terug die zij verweerder via SMA heeft betaald in de laatste 20 jaar.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of eiseres kan worden aangemerkt als werknemer in de zin van artikel 3, eerste lid, van de WW. Volgens vaste rechtspraak is hiervoor vereist dat eiseres tot SMA in een privaatrechtelijke dienstbetrekking heeft gestaan. Voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking is maatgevend of tussen eiseres en SMA sprake was van een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek (BW), waarbij als criteria gelden een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en een verplichting tot het betalen van loon. Daarbij moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien, en dienen niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking te worden genomen die partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stonden, maar dient ook acht te worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun overeenkomst en aldus daaraan inhoud hebben gegeven.
3.2.
Bij besluiten tot intrekking en terugvordering van sociale zekerheidsuitkeringen als hier aan de orde gaat het om belastende besluiten waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis omtrent de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. Die last om informatie te vergaren brengt mee dat het aan verweerder is om de feiten aan te dragen aan de hand waarvan het aannemelijk is dat er in de relevante perioden geen sprake is geweest van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Bij de vaststelling van feiten die van belang zijn voor de beantwoording van de vraag of sprake is geweest van een privaatrechtelijke dienstbetrekking, komt in beginsel een groot gewicht toe aan processen-verbaal met bevindingen van opsporingsambtenaren. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) blijkt verder dat dit ook geldt voor verklaringen van betrokkenen die tegenover bevoegde opsporingsambtenaren zijn afgelegd en ondertekend (zie onder meer de uitspraak van de Raad van 1 juli 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN0957).
3.3.
Indien op grond van de door verweerder gepresenteerde feiten aannemelijk is dat eiseres ten tijde in geding geen privaatrechtelijke dienstbetrekking in de zin van de sociale verzekeringswetten heeft vervuld, dan ligt het op de weg van eiseres om de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken (zie ook de uitspraak van de Raad van 4 mei 2016 ECLI:NL:CRVB:2016:1680).
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, op grond van de gegevens van het ingestelde onderzoek, reeds vanwege de onduidelijkheid over de precieze werkzaamheden van eiseres voor SMA voldoende aannemelijk gemaakt dat er geen sprake is geweest van een daadwerkelijke privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen eiseres en SMA. Blijkens het door eiseres ondertekende proces-verbaal van verhoor van 1 september 2015 heeft eiseres zelf verklaard dat ze nooit heeft gewerkt voor SMA, dat de naam SMA haar niets zegt en dat zij niets weet over SMA. Dit is opmerkelijk nu eiseres in haar aanvraag om een WW-uitkering SMA als werkgever heeft genoemd. Ook bestaat er veel onduidelijkheid over de precieze werkzaamheden van eiseres en voor wie zij deze heeft verricht. Zo is in de overgelegde arbeidsovereenkomst vermeld dat eiseres vanaf 1 juli 2003 werkt voor The 5 Uitzendbureau als intercedente. Op de aanvraag overname betalingsverplichting heeft eiseres echter aangegeven dat zij voor SMA heeft gewerkt als manager schoonmaak. Op het CV van eiseres staat dan weer vermeld dat zij van juni 2004 tot december 2013 heeft gewerkt bij SMA als logistiek manager/planner. Uit het verhoor van getuige de heer [naam 1] , de eigenaar van SMA, van 20 juli 2017 blijkt verder dat deze heeft verklaard dat eiseres geen andere werkzaamheden heeft verricht dan het werk in de stallen en dat zij nooit heeft gewerkt bij SMA of bij The 5. De heer [naam 1] heeft ook verklaard dat hij geen arbeidsovereenkomst met eiseres heeft getekend en dat eiseres nooit heeft gewerkt als intercedente of als manager schoonmaak. Ook uit andere getuigenverklaringen komt naar voren dat niet duidelijk is wat de werkzaamheden van eiseres nu precies waren.
5. Vervolgens moet worden beoordeeld of eiseres de onjuistheid van het standpunt van verweerder met objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk heeft gemaakt. Dat heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet gedaan. De verklaringen van eiseres over haar werkzaamheden kunnen niet worden geverifieerd (eiseres weet niet met wie ze heeft samengewerkt) en ook over de onduidelijkheid over haar werkzaamheden en voor wie zij heeft gewerkt heeft zij geen afdoende verklaring gegeven. In het proces-verbaal van verhoor van 1 september 2015 zegt eiseres dat zij de planning moest maken wanneer mensen moesten werken en moest zij mensen wegbrengen met de auto. In het proces-verbaal van verhoor van 11 juli 2017 zegt eiseres echter dat zij woonlocaties moest bezoeken om te zien of ze schoon waren. Verder kon eiseres niet aangeven wat zij verdiende, waarom zij aandeelhoudster was geworden en wat zij daarvoor moest betalen. Ook weet eiseres haar werktijden niet meer en kan zij zich niet herinneren of zij loonstroken ontving. Eiseres heeft evenmin een verklaring voor het feit dat zij minder salaris ontving dan wat op de loonspecificaties stond vermeld. Verklaringen van collega’s en leidinggevenden die eenduidig zeggen dat eiseres bepaalde werkzaamheden heeft verricht zijn verder niet overgelegd. Weliswaar heeft de heer [naam 2] wel één en ander verklaard over de werkzaamheden van eiseres, maar hij is de partner van eiseres en is daarom niet te beschouwen als een objectieve bron. Er kan dan ook niet de gewenste waarde aan zijn verklaringen worden gehecht en deze kunnen alleen daarom al niet afdoen aan de waarde van het frauderapport. Opgemerkt moet hierbij nog worden dat eiseres volgens de heer [naam 2] onder andere de locaties controleerde, de verkoop deed van paardenstallen, drukwerk maakte en websites ontwierp. Over die laatste twee werkzaamheden heeft eiseres echter nooit iets gezegd. Ook met deze verklaring is dus niet duidelijk geworden wat nu de precieze werkzaamheden van eiseres waren voor SMA.
6. Gelet het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres niet daadwerkelijk werkzaam is geweest bij SMA en dat er dus sprake is geweest van een gefingeerd dienstverband. Verweerder heeft daarom terecht geconcludeerd dat eiseres, achteraf gezien, niet verzekerd was voor de sociale zekerheidswetten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder terecht is overgegaan tot intrekking, terugvordering en invordering van de verleende uitkeringen en verstrekte uitkeringsbedragen.
7. Het beroep gericht tegen het bestreden besluit, voor zover de overwegingen daarin zien op de bezwaarschriften gericht tegen de primaire besluiten van 8 september 2017 (1), 14 september 2017 (2), 18 september 2017 (3) en 29 september 2017 (4), is daarom ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
8. Ten aanzien van het beroep tegen het bestreden besluit voor zover de overwegingen daarin zien op het bezwaar gericht tegen de brief van 20 september 2017, overweegt de rechtbank tot slot nog als volgt.
8.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 13 augustus 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN4157) is een betalingsverzoek of een aanmaning ter zake van nog niet betaalde termijnen niet op rechtsgevolg gericht en daarom geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
8.2.
Het betalingsverzoek van 20 september 2017 kan om deze reden niet als een besluit in de zin van de Awb worden aangemerkt, waardoor er geen bezwaar openstond. Met het versturen van het betalingsverzoek heeft verweerder immers geen verandering gebracht in de verplichting van eiseres om de eerder, in het primaire besluit van 14 september 2017 (2) vastgestelde schuld, terug te betalen. Verweerder had in de brief van 20 september 2017 daarom moeten aangeven dat er geen bezwaar open stond, omdat er geen sprake was van een besluit. Verweerder had het bezwaar gericht tegen de brief van 20 september 2017 in het bestreden besluit daarom om die reden niet-ontvankelijk dienen te verklaren.
8.3.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat indien verweerder in het bestreden besluit een juiste motivering zou hebben gegeven, het bezwaar van eiseres ook dan niet-ontvankelijk zou zijn verklaard. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiseres niet is benadeeld zoals bedoeld in artikel 6:22 van de Awb.
9. Het beroep tegen het bestreden besluit, voor zover de overwegingen daarin zien op het bezwaar gericht tegen de brief van 20 september 2017, is daarom eveneens ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat hier evenmin aanleiding nu eiseres in beroep niet is bijgestaan door een professionele rechtshulpverlener.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid D.M.M. Luijckx griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 april 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.