Op 14 september 2018 heeft verzoeker een beroepschrift ingediend bij de sector bestuursrecht van de rechtbank Noord-Holland. In dit beroepschrift werd een mededeling gedaan die later als een wrakingsverzoek werd herkend. Op 27 maart 2019 is het dossier overgedragen aan de wrakingskamer van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar. De wrakingskamer heeft besloten geen datum te bepalen voor een mondelinge behandeling van het verzoek.
Volgens artikel 8:15 van de Algemene Wet Bestuursrecht (AWB) kan een rechter gewraakt worden op basis van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. Het verzoek tot wraking moet gemotiveerd zijn, zoals voorgeschreven in artikel 8:16 lid 2 AWB. In dit geval was het verzoek niet voldoende gemotiveerd, waardoor het kennelijk niet-ontvankelijk werd verklaard. Het verzoek was gericht tot alle rechters van de rechtbank Noord-Holland, maar de wet staat geen wraking toe van rechters die niet betrokken zijn bij de zaak.
De rechtbank heeft in haar beslissing verklaard dat het wrakingsverzoek kennelijk niet-ontvankelijk is en dat het proces in de hoofdzaak voortgezet zal worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek. Deze beslissing is genomen door de voorzitter en twee leden van de wrakingskamer, in aanwezigheid van de griffier, tijdens een openbare zitting op 27 maart 2019. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.