ECLI:NL:HR:2000:AA5777

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 mei 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01483/00/B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om wraking van leden van de Hoge Raad in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 mei 2000 uitspraak gedaan naar aanleiding van een verzoek om wraking van alle leden van de Hoge Raad in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1955. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, die op 18 januari 2000 door de Advocaat-Generaal Fokkens werd geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De verdachte diende op 18 en 21 februari 2000 een verzoek om wraking in tegen de rechters Bleichrodt, Balkema en Van Dorst, waarbij hij verzocht om het horen van een aantal getuigen. De Advocaat-Generaal Jörg concludeerde op 14 maart 2000 tot afwijzing van het wrakingsverzoek. De Hoge Raad heeft het verzoek om wraking afgewezen voor zover dit betrekking heeft op de genoemde rechters en verklaarde het verzoek voor het overige niet-ontvankelijk.

De zaak betreft een eerdere veroordeling van de verdachte door het Hof, waarbij hij werd veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een geldboete van twintigduizend gulden, subsidiair éénhonderdtwintig dagen hechtenis. Het verzoek om wraking werd behandeld op de openbare terechtzitting van 28 maart 2000. De verdachte stelde dat de leden van de Hoge Raad de benodigde onpartijdigheid misten en dat de Hoge Raad als instituut niet over de feiten kon oordelen. De Hoge Raad oordeelde dat alleen rechters die een zaak behandelen gewraakt kunnen worden, en dat de gronden voor de wraking van de drie rechters niet voldoende onderbouwd waren. De Hoge Raad zag geen aanleiding om de door de verdachte genoemde getuigen te horen, en concludeerde dat het verzoek om wraking ongegrond was.

Uitspraak

9 mei 2000
Strafkamer
nr. 01483/00/B
Hoge Raad der Nederlanden
Beslissing
naar aanleiding van een
verzoek om wraking van
alle leden van de Hoge Raad
in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te
[geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden einduitspraak in de hoofd-zaak
Het Hof heeft in hoger beroep bij arrest van 14 oktober 1998 - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 19 maart 1997, voorzover aan 's Hofs oordeel onderworpen, - de verdachte ter zake van "opzettelijk een bij de belasting-wet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, ter-wijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd" veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een geldboete van twintigduizend gulden, subsidiair éénhonderdtwintig dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie in de hoofdzaak
Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte.
De Advocaat-Generaal Fokkens heeft op 18 januari 2000 geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Het verzoek om wraking
Bij geschriften die op 18 en 21 februari 2000 ter griffie van de Hoge Raad zijn ingekomen heeft de verdachte een verzoek om wraking gedaan van mrs Bleichrodt, Balkema en Van Dorst c.s. In een aantal nadien ingekomen geschriften heeft de verdachte zijn verzoek nader toegelicht en verzocht een aantal met name genoemde getuigen te horen.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft op 14 maart 2000 geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek.
Het verzoek om wraking is behandeld door de onderhavige meervoudige kamer ter openbare terechtzitting van 28 maart 2000. Het daarvan opgemaakte proces-verbaal is aan deze uitspraak gehecht.
4. Beoordeling van het verzoek om wraking
4.1. Ter terechtzitting van 28 maart 2000 heeft de verdachte verklaard dat hij met de toevoeging "c.s." heeft bedoeld tot uiting te brengen dat hij alle leden van de Hoge Raad wenst te wraken. De Hoge Raad verstaat het verzoek aldus dat het betrekking heeft op het cassatiebe-roep doch niet op het onderhavige wrakingsverzoek.
4.2. Als gronden voor de wraking heeft de verdachte aangevoerd dat de leden van de Hoge Raad de voor de beoordeling van zijn cassatieberoep benodigde onpartijdigheid missen alsmede dat de Hoge Raad als instituut - gelet op de hem bij de wet toebedeelde taak - niet over de feiten kan oordelen.
4.3. Ingevolge art. 512 Sv kunnen alleen de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt. Aangezien mrs Bleichrodt, Balkema en Van Dorst zijn belast met de behandeling van het door de verdachte ingestelde cassatieberoep, is het verzoek om wraking niet-ontvankelijk voorzover dit betrekking heeft op andere dan de drie hiervoor met name genoemde leden van de Hoge Raad.
4.4. De gronden die de verdachte aan het verzoek om wraking van mrs Bleichrodt, Balkema en Van Dorst ten grondslag heeft gelegd bestaan uit een aantal niet nader onderbouwde stellingen. Door hem zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit zou kun-nen worden afgeleid dat de rechterlijke onpartijdig-heid van de drie voornoemde leden van de Hoge Raad schade zou kunnen lijden als bedoeld in art. 512 Sv. De Hoge Raad ziet dan ook geen aanleiding de door de verdachte genoemde getuigen te horen. Uit het voorafgaande volgt dat het verzoek om wraking van de genoemde leden van de Hoge Raad ongegrond is.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
wijst af het verzoek om wraking voorzover dit betrek-king heeft op mrs Bleichrodt, Balkema en Van Dorst;
Verklaart het verzoek om wraking voor het overi-ge niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gewezen door de raadsheer G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp als voorzitter, en de raadsheren H.A.M. Aaftink en A.M.J. van Buchem-Spapens, in bijzijn van de waarnemend-griffier M.H.L.C. Bijvoet, en uitgesproken op 9 mei 2000.