In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een voormalig politieambtenaar (eiser) en de korpschef van politie (verweerder) over de toekenning van smartengeld wegens beroepsgerelateerde PTSS. Eiser, die sinds 1991 bij de politie werkte, had eerder een uitkering ontvangen op basis van de Regeling vergoeding beroepsziekten politie (Rvbp) en had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder dat hem een smartengelduitkering van € 93.487,50 toekende. Eiser stelde dat hij recht had op het maximale bedrag van € 161.555,00, omdat de PTSS het gevolg was van meerdere incidenten, waaronder een dienstongeval in 2006. De rechtbank oordeelde dat niet was komen vast te staan dat het incident in 2006 in overwegende mate had bijgedragen aan de PTSS, en dat de Rvbp geen mogelijkheid tot verrekening bood. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van 27 juni 2018 en bepaalde dat verweerder opnieuw op het bezwaar van eiser moest beslissen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,00 en moest het griffierecht van € 170,00 vergoeden.